doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Hermelijn
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)


XIX.

Onwillekeurig voelde Hermelijn zich herleven toen zij 's middags in de gezellige voorgalerij van Ngaroengan zat, waar Kitty, Margot en Corona in Europeesch toilet vereenigd waren, waar Portias zijn eenigszins hoogdravende maar welgemeende volzinnen ten beste gaf, waar kinderen stoeiden en groote menschen praatten en lachten.
"Vindje dat reizen in zoo'n tandoe niet kinderachtig," vroeg Corona aan Hermelijn; "wil je niet liever te paard de reis doen?"
"Ik heb er geen kleeren voor."
"Maar ik zal je een amazone geven; dat ik iets langer ben hindert niet bij een rijkleed; daarbij, in het gebergte is alles mooi."
"Dank je, ik draag het kleed van anderen niet," antwoordde Hermelijn kortaf.
Allen stonden verbaasd over dit onverwachte ant

[143:]

woord, Corona bood iets aan en het werd geweigerd; hoe durfde Conrad's vrouw dat doen!
"Nu, ik ben niet gewoon iets op te dringen," hernam zij geraakt.
Het bitterst griefde 't Corona, dat Thoren van Hagen juist binnen was gekomen, en het antwoord van Hermelijn stellig gehoord had. Hij was er ook verwonderd over en zag zijn jonge vriendin scherp aan; 't viel hem dadelijk op, dat zij zeer veranderd was, een pijnlijke trek lag om haar mond en haar oogen; een grenzenlooze minachting sprak uit haar toon en haar blik.
Welke droevige gewaarwordingen hadden het flinke, opgewekte meisje in zoo korten tijd verbitterd en veranderd!
Hij groette haar zonder meer en zij noemde hem bij opzet niet.
't Duurde niet lang ot het gesprek werd algemeen; de plannen van Thoren van Hagen werden besproken, goed- of afgekeurd; Corona mengde zich niet in het gesprek en Thoren scheen nauwelijks haar tegenwoordigheid op te merken.
"Ik ga mee bij Poppie logeeren!" fluisterde Kitty Hermelijn toe. "Is dat niet heerlijk!"
"O lieve Kitty! Je had mij geen betere tijding kunnen mededeelen."
't Was een genot voor Hermelijn het hartelijke, warme handje van haar schoonzuster in de hare te mogen houden en haar liefkoozende stem te hooren, zoo heel iets anders dan die eeuwige stilte, welke haar in Djantong omgaf; haar oogen schitterden en Thoren van Hagen dacht:
"'t Is niets dan levensgeluk dat haar ontbreekt."
Er werd besloten een wandeling te maken; Kitty en Portias, Philip en Margot, August en Corona, Thoren van Hagen en Hermelijn waren van de partij, Kitty had den arm van haar man genomen.
"Je bent precies een sirih plant, als je geen staak hebt om op te leunen dan val je om," was het lieve bescheid van Corona.
Zij zelf voelde zich verlegen met haar houding; te trotsch een stap naar Hermelijn of Thoren van Hagen te doen, bleef zij zich vergenoegen met het gezelschap

[144:]

van August en liep met hem vooruit; zoo bleef ongezocht Hermelijn in Iwan's gezelschap achter.
Zij zweeg, haar hart was te vol en zij kon niet klagen.
"Arme Hermelijn!" zei de hij eindelijk zacht.
"Waarom arm, ik beklaag mij niet."
"Maar je trekken, je oogen doen 't voor je! Ik had 't sinds lang geraden, je bent teleurgesteld."
"Zeg liever bedrogen: Conrad is de minst schuldige maar zij die slang, die. . . O Iwan, ik wilde dat ik woorden kon vinden om haar te noemen en haar te . . ."
"Foei Hermelijn, foei, ik ken je niet meer."
"Maar ken ik mezelf dan nog? O 't is zoo gemakkelijk, goed, braaf, vroom te zijn als men gelukkig is, en dan spreken ze nog van een lijden dat verheft, dat veredelt, neen, 't verlaagt, 't maakt slecht."
"Arm kind!"
"Zeg dat woord niet meer Iwan; zeg dat niet, ik zou mij neer kunnen werpen op den grond, en wachten tot er een tijger kwam om mij te verslinden, of een bliksemstraal om mij te treffen; alles alles maar niet dit vreeselijke lot."
"Hermelijn, denk je nog aan die zwarte wolken met zilveren randen, die ik als kind, wanneer ik bij uitzondering stil en rustig was, met je bewonderde?"
"Ik ken geen zilveren randen meer, niets dan duisternis."
"Heb je alle vertrouwen op God verloren, Hermelijn? 't Is zoo diep treurig, een vrouw, die geen vertrouwen, geen hoop meer heeft;"
"Dat weet ik. . . ik denk zoo veel aan je moeder Iwan, ik begrijp haar nu; dien dood, waardoor zij zich zoo verschrikkelijk op je vader wreekte."
"En die straf viel tevens op mij, Hermelijn! Waarom ben ik zwerver geworden, waarom vind ik nergens rust? Omdat geen moederoog mijn jeugd leidde, geen moederhand mijn karakter vormde, omdat ik tegen mijn vader met schrik en. . . en afkeer leerde opzien! Elke zonde draagt haar straf in zich, je ziet het hoe mijn vaders fouten gewroken werden, en ik onschuldige draag den vollen last."
"En ik dan, ben ik niet even onschuldig en even ongelukkig?"

[145:]

"AIles is aaneengeschakeld, Hermelijn; ik ben waarlijk een wonderlijke zedepreker, maar lieve meid, ik wou je zoo graag een beetje troost geven voor den steun, dien je vader mij zoo ruim schonk! Als ik hem niet had ontmoet dan ware er nog minder van mij terechtgekomen, en beken dat het dan bitter weinig was geweest, Hermelijn! Ik heb met je te doen; ik weet dat het hard is zijn illusiën te verliezen, maar zie je nergens licht? Is er nergens hoop op iets beters? Als mijn moeder sterk ware geweest, zij hadt mij in de armen genomen en gezegd: "Voor mijn jongen wil ik leven! Voor hem zal ik alles dragen!" En elke moedige daad van zelfoverwinning, elk offer draagt zijn belooning in zich. Zie je nergens een zilveren puntje, Hermelijn?"
"Neen, als ik t'huis ben denk ik nergens, maar hier. . ."
"Nu kijk goed naar dat puntje, en denk dat Onze Lieve Heer het daar heeft geplaatst. Ik zal je vertrouwen in Hem niet schokken, Hermelijn! Wij mannen, voor wie de wereld openligt, wij meenen dikwijls hem te kunnen missen. en toch wat is 't ons vaak hier leeg en grauw, maar gij vrouwen, die leven moet van zelfvergetelheid, van offers, van onbeantwoorde liefde, waar moet gij heen, als gij in uw eenzaamheid geen vriend bezit, tot wien ge gaan kunt, die nooit moede wordt van uw klagen, van wien gij vast gelooft dat Hij uw lot in zijn vaderlijke zorg regelt."
Hermelijn droogde eenige brandende tranen af.
"Mijn ongelukkige moeder was zoo diep niet gezonken als zij dat geloof en vertrouwen had bewaard."
"Diep gezonken, zeg je?"
"Ja, diep zeer diep; zij heeft het heiligste, wat in haar borst schuilde, haar moederliefde, vertrapt uit wraakzucht."
"Je bent streng, Iwan."
"Misschien had het verdriet haar waanzinnig gemaakt. 't Is haar eenige verontschuldiging."
"Maar daar is niets aan te verhelpen als men dat wordt."
"Alleen zwakken van ziel worden het; blijf dus sterk Hermelijn!"
"Wil je mij een plezier doen, Iwan?"
"Natuurlijk!"

[146:]

"Noem mij zoo niet meer als Conrad er bij is, hij heeft het niet graag."
"Zei hij dat?"
"Ja!"
"En dan zocht je naar het zilveren puntje, Hermelijn! of liever mevrouw! Ik zal er om denken, dat beloof ik je. Tusschenpersonen baten hier niets, Portias heeft me alles verteld, de strijd moet tusschen beiden worden afgestreden en uw lieftalligheid, uw geduld, mevrouw de Géran, kunnen alleen overwinnen."
"Wat een druk gesprek! Mogen wij daarvan niet mee genieten?" vroeg Corona, wie het zwijgend gaan naast August ontzaggelijk verveelde.
"We hadden het over de trachietvorming der rotsen, Juffrouw de Géran."
Een der knaapjes, een aardige krullebol van vier jaar, was meegeloopen, maar over vermoeidheid klagend, wierp hij zich op den grond en weigerde voort te gaan.
"Ondeugende bangsat [Booswicht]!" riep Corona, trok hem in de hoogte, en nam hem op haar arm, "wat doe je ook mee?"
"Mag ik u van dien zoeten last ontheffen?" vroeg Thoren van Hagen. "Maar 't zou me toch spijten, als u mijn verzoek toestond."
"Dan moet u het niet vragen."
"'t Is van mijn kant een daad van zelfopoffering, ik doe afstand van een feest der oogen; met dat kind op den arm gelijkt u. . . "
"Een madonna!" riep Kitty.
"Neen toevallig niet! Een moeder der Grachen."
"De eene Grach mankeert, jammer genoeg!"
"Ik belief voor geen moeder aangezien te worden; gevoelt u er roeping toe dien bengel te dragen dan geef ik hem u dadelijk over."
"Zie zoo, 't is gelukt, Tjapé Njo [Ben je moe, jongen.]?"
Corona, ofschoon innerlijk gekrenkt over de wijze,waarop hij haar 't kind had afhandig gemaakt, kon een lach niet weerhouden toen zij hem Maleisch hoorde spreken met het knaapje.
Thoren van Hagen ging vooruit met het ventje op den nek, de weg was een holle, hoog beschaduwd met

[147:]

struiken en ramboetanboomen, waartusschen de koffieplant groeide.
"Weet u wel, dat we vlak bij mijn villa zijn," vroeg hij plotseling omkeerend, en tot het kind: "Nu Njo, genoeg paardje gereden op oom?"
"Oom!" gierde Margot, "hoor je Philip, meneer noemt zich oom."
"Nu Margot, is dat zoo onmogelijk? Njo vindt het zoo vreemd niet, hé jongen?"
"De jongen ziet en hoort ook van niets anders dan van ooms en tantes!" zei Kitty.
"Dan hindert een oom meer of minder niet, waar de boom zoo vol geladen is."
"En nu gaat Njo, zooals het een behoorlijk jongmensch past, aan oom's handje wandelen! Heel netjes en fatsoenlijk; morgen krijg je wat lekkers van oom."
De weg kwam werkelijk uit op het verrukkelijk meertje, dat Thoren van Hagen zich tot woonplaats had gekozen; stil en vredig lag het daar in de vallende duisternis, omzoomd door rotsen en boomen. Een enkele ster spiegelde zich in het gladde water, eenige watervogels gleden statig over de licht gerimpelde oppervlakte.
Een kleine boot lag bij een der eiilanden, en verried het plan van den landheer, om over het meer tochtjes te doen.
"Een schuitje, hoe prettig!" riep Kitty.
"'t Staat te uwer beschikking, mevrouw! En aan wie mag ik nu mijn Njotje toevertrouwen, aan jou, Philip, je hebt er nu net een gezicht naar, om zonder dat je er veel last van hebt, hem veilig t'huis te brengen."
"Ga je niet mee, Thoren! We hadden zoo gerekend op een gezellig muziekavondje, nu Hermine is er."
"'t Spijt me, Portias, maar ik moet van avond dringen thuis zijn; ik heb mijn huisgenoot beloofd met hem op de vleermuizenjacht te gaan. Die beesten maken het mij zoo geducht lastig! En dan, we hebben van ketan item [Zwarte rijst.] voor diné."
"Is u heel ingericht?" vroeg Hermelijn.

[148:]

"Op de voorgalerij na! Dan hoop ik een inwijdingfeest te geven."
"Een mooi vooruitzicht!" zeide Corona spottend.
"Een jongeheeren feest?" vroeg Kitty.
"Wel neen, ik zal juffrouw Iteko verzoeken er de honneurs van waar te nemen."
"U ook al meneer Van Hagen? Van Akkeveen is zoo iets te verwachten, maar van u."
"Van mij, lieve juffrouw, wat bedoelt u!"
"Ik wil geen laffe aardigheden hooren op een uitstekend goed schepsel, wier eenige fout het is dat ze geen beauté is."
"Maak ik dan aardigheden? Ik verzeker u dat het mij ernst is en zal het bewijzen ook. Vrouwen zijn wel gelukkig, ze mogen alles straffeloos wezen, mooi, geestig, scherp, voorbarig, en wij arme sukkels staan er weerloos tegenover."
"U is wel te beklagen, antwoordde Corona vol ingehouden toorn.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina