doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Hermelijn
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)


[162:]

XXII.

Niets verrukkelijker dan een morgen in het Javaansche gebergte.
Alles is verzonken in rust; de donkere mantel van den nacht omhult het landschap nog, maar zijn plooien schijnen minder dik, de sterren flonkeren aan de lucht maar met verbleekten glans, de maan werpt slechts flauwe schaduwen over de bosschen en ravijnen. Het gezang der krekels heeft opgehouden, het geroep der wilde dieren is verstomd, de uil verbergt zich in zijn dagpaleis en rust uit van zijn schrille nachtkreten.
Niets verbreekt de stilte dan het knarsen van het juk der bedrijvige Javanen, die nu met hun groenten of gevogelte de dessa's verlaten en zich naar de markt begeven, dan het regelmatig stampen van de rijst in de blokken der bedrijvige huismoeders, dan het steeds luider en luider kraaien der hanen, en nu en dan het eentonig rollen van een door karbauwen bespannen kar in de holle wegen, of het ruischen van de ontelbare beekjes, de rijstvelden besproeiend en het klotsen van den bergstroom in zijn diepe bedding.
In het oosten vertoont zich een teer grijze streep, steeds schitterender tot hij in vurig rood overgaat en den geheelen horizont in laaien gloed ontsteekt; veelkleurige pijlen schieten naar rechts en links, in de hoogte zweven sluiers van purper; alles wat eerst dof en kleurloos scheen, doorloopt langzamerhand alle toonladders van sluimerend grauw tot glinsterend groen, rood, violet en oranje.
De sterren verdwijnen, de maan is slechts een bleeke sikkel meer, bergen en rotsen lossen zich in sprekende kleuren op tegen de sombere lucht; de vogels kwelen en zingen en orgelen - wie durft zeggen dat de vogelenkeel op Java stom is? - de dauw vonkelt en flikkert bij den eersten kus der morgenstralen als een kleed van diamant over elke struik, elk blad, elke grashalm neergeworpen; zacht buigen zich de toppen der woudreuzen en murmelen wonderverhalen over de geesten, die hen dezen nacht bezochten. De bloemen in elke rotspleet bloeiend of over het grastapijt krui

[163:]

pend, heffen de kopjes omhoog en fluisteren over de koningin der feeën, die in hun kelken bruiloft vierde, over de elfen, die in den geurigen nacht dansten en huppelden door het voor menschen ontoegankelijke woud en over de gevechten door monsters der duisternis daar gevoerd. De ravijnen ontvangen bundels licht in hun gapende diepten; dan luiden de bonte klokjes den zonnigen morgen in, de pluimen der woudplanten wuiven hem hun blijde groeten toe, de geuren van de koffiebloesems ontwikkelen zich sterker nu de tooverstaf der zonnestralen hen tot ontwaken roept.
Alles leeft, alles juicht, de verschrikkingen van den nacht zijn wegge vlucht, alles peinst slechts op schoonheid, op glans, op kracht en leven, nu het oog van den dag zich over het landschap geopend heeft.
Het oosten was nog zacht rozerood gekleurd toen twee ruiters het groote huis - door Corona het liefst St. Paul genoemd - verlieten; twee groote honden draafden voor hen uit. Zij reden in vrij snellen draf den grooten weg langs en het morgenwindje deed de kleederen van een hunner golvend wapperen, waardoor het zichtbaar werd dat deze aan eene amazone toebehoorden.
"Wat een frissche, geurige morgen" zeide zij, diep ademhalend "niets loont toch zoo de opoffering van een uurtje slaap als zulk een vroege tocht."
"Ik ben nieuwsgierig of Thoren ook den moed heeft. zijn belofte te houden."
"Een belofte van Thoren, papa? Wat bedoelt u?"
"Hij zou ons bij de pasanggrahan [Javaansch logement.] beneden opwachten."
"Dat had papa mij eer moeten zeggen!"
"En waarom dan, Corona."
"Als ik geweten had dat mijn gezelschap papa niet genoeg was, zou ik t'huis zijn gebleven."
"Maar kind, 't is niet in mij.opgekomen dat je liever met met Thoren van Hagen uitreedt."
"Ach, alles wat mij aangaat, is u ook onverschillig.
Hoe dikwijls heb ik papa niet gezegd, dat ik hem onverdraaglijk vind, dat het mij hoogst onaangenaam

[164:]

was dat u hem 't huis aan het Ngaroemeer verhuurd had. Ik heb grooten lust rechtsomkeert te maken."
"Maar Corona, wees toch verstandig! Ik moet naar Gobal rijden en Thoren zou gaarne de waterwerken van Djira zien."
"En moet ik ze hem wijzen?"
't Ware een kleine moeite; de weg splitst zich bij Batoe Toelis in tweeën, de eene gaat naar Gobal, de andere naar Djira."
"Moet ik dan alleen de cirerone voor hem spelen? Grand merci! Papa heeft over mij beschikt, zonder mij te raadplegen, dat merk ik wel."
"Ik heb niets beschikt; je hebt zelf aangeboden mij te vergezellen."
"Omdat ik niet wist dat papa reeds voorzien was van gezelschap."
"Kom Corrie, word nu niet boos, ik begrijp niet wat je tegen dien man hebt; hij is zoo door en door beleefd en beschaafd, zoo heel anders dan de meeste jongelui die uit Europa komen; een beetje excentriek maar dat moet jou 't allerlaatst tegenstaan!"
"Er valt niet over te redeneeren papa, hij is mij antipathiek."
"Nu kind, 't spijt me erg, je weet hoe zeer ik op een ritje met je gesteld ben, en het overkomt mij zoo zelden, dat je met je ouden vader rijdt."
"U heeft ook zoo vele andere zoons en schoonzoons om mee te rijden," en Corona's stem klonk bitter.
"Geen die mijn oudste dochter kan vervangen."
"Dat kan alleen een vrouw!"
"Corona, Corona! Je bent onbarmhartig; hoe weinig mijn beide vrouwen er in konden slagen je op den achtergrond te dringen, heb ik genoeg getoond, niet alleen door woorden maar ook door daden. Arme Helena, zij heeft weinig geluk gekend en zij verdiende het toch wel."
"Ja, ze was niet kwaad en als ze nog leefde, zou ik het haar bewijzen, dat ik van meening veranderd ben. Leonie moest mij haar leeren waardeeren, maar o papa, wat waren we gelukkig geweest met ons beiden en de twee jongens desnoods, als we zoo'n kolonie niet rondom ons hadden gehad, die niets dan zorg en ergernis geeft."

[165:]

"Corona, je wil het nu eenmaal niet begrijpen, hoe een mensch aan een andere liefde, dan die van eigen familie behoefte heeft. Denk er om dat je vroeg of laat tot je schade het tegendeel kunt leeren; je bent onbarmhartig en blind voor ieder, die uit liefde een onberedeneerden stap doet, voor je vader zoowel als voor je broers en zusters."
"Ik vind het een dwaasheid, goed voor dichters en romanschrijvers; als een mensch maar genoeg te doen heeft dan kan hij die armzalige dweperijen heel goed missen!"
"Wat dunkt je van Conrad? Die jongen handelt zoo vreemd. Hij laat zijn vrouwtje uit logeeren gaan en komt geen enkelen keer bij ons. Ook Hermine vind ik stijf en koel."
"Zij is zooals zij wezen moet en Conrad is nog niet in zijn humeur. 't Duurt lang, ik beken het."
"Zou hij wel goed zijn voor zijn vrouwtje."
"Ik weet het niet, ik zal 't onderzoeken. Guillaume heeft weer om voorschot gevraagd."
"Een Danaïdenvat."
"Ik zal dezer dagen Toetie verrassen en zien of zij nog speelt en dan, verzeker ik u, krijgen ze geen cent meer; 't wordt ook hoog tijd dat kleine Willem uit die omgeving wegkomt. Ik zal hem meenemen naar huis."
"Je hebt Poppie honderd gulden gegeven?"
"Hoe weet u dat? Heeft August dat verteld? 't Arme schaaap had ze hard noodig, de luiermand is afgesleten door het veelvuldig gebruik en ik zal er tegen dien tijd komen logeeren, anders verknoeit zij zichzelf en de kleine nog met haar likkepotjes."
"Maar wat denk je, moet Portias niet eens een kleine verhooging hebben; de kerel doet zijn best."
"Doet hij dat? Maakt hij geen noten meer op de staten?"
"Ik heb er in de laatste maand geen gezien."
"We moeten daar eens nader over spreken; ik zie hem in staat om op een goeden dag met Kitty naar Samarang of Batavia te gaan en daar pianolessen te geven."
"Dat zou ik niet willen."
"Ik ook niet, maar Kitty is een kleine slang, zij

[166:]

stookt Hermelijn tegen mij op. En zou ik dan de liefde niet haten, papa, die mij niet alleen een vader maar ook een zuster heeft ontnomen."
De hoefslagen van een paard deden zich hooren.
"Daar is hij reeds! Och papa, wat vind ik dat vervelend; we reden zoo gezellig, altijd moet u ook personen stellen tusschen u en mij mijn gezelschap is papa nooit genoeg."
"Maar; beste meid, bedenk toch. . ."
De over geheel Java om zijn trots bekende koffielord de Géran, kon alleen vleien en smeeken bij zijn oudste dochter.
Thoren van Hagen was intusschen vlak voor het tweetal gekomen; hij reed op zijn mooi vurig paard en had een fantastisch costuum aan, een soort van groen jachtcostuum met tyrolerhoed, waarop een paar veeren prijkten.
Het was nog niet geheel licht geworden, toch kon men menschen en dingen reeds vrij duidelijk onderscheiden.
"U ziet dat ik woord houd," sprak hij, Corona hoffelijk groetend en den ouden heer de hand reikend, "ik vermoedde niet dat na het genoegen van uw gezelschap mijnheer de Géran, mij nog zulk een aangename verrassing wachtte."
"Het aangename der verrassing is dan slechts van een kant," antwoordde Corona scherp, "ik hoorde nu eerst dat papa zich reeds een kameraad uitgekozen had. Wanneer ik het eer geweten had, zou ik u geen vrouwelijk gezelschap hebben opgedrongen, wat ruiters altijd onaangenaam is op verre tochten."
"O ik geloof niet dat u ons in het minst zal hinderen. Ik zou eer zeggen het tegendeel, gelooft u ook niet, mijnheer de Géran? Mejuffrouw uw dochter is een uitstekende amazone."
"Altijd een dubbelzinnig compliment, waar hij gelegenheid had mij iets werkelijk vleiends te zeggen," dacht Corona.
Thoren van Hagen reed aan de andere zijde van haar vader en begon met hem een gesprek over de koffieteelt.
Hoe druk het liep, hij vond toch gelegenheid om bij het licht der vroegste zonnestralen, Corona's eigenaardig rijtoilet te beschouwen. Het was een luchtig

[167:]

wit kleed dat hals en armen onder het fijne gaas deed zichtbaar worden; een gouden band omsloot haar middel; een goudkleurig hoedje bedekte haar hoofd, terwijl haar lokken in volle lengte en breedte daaraan ontsnapten; haar handen staken in lange tot de ellebogen reikende handschoenen; zij zag er vreemd uit maar schooner dan ooit, verguld als haar matbronzen tint werd door de stralen der zon en door den weerglans van haar hoofddeksel.
"Er ontbreken u slechts pijlenkoker en boog, om uw Walkurencostuum volledig te maken," kon hij zich niet weerhouden te zeggen "zelfs de gouden helm is niet vergeten."
"Ja, zij ziet er ridderlijk genoeg uit," merkte de Géran op en zag haar aan met een blik vol liefde en bewondering, zooals hij alleen haar kon aanzien.
"Ik wist niet dat ik menschen zou ontmoeten, die mijn toilet zouden opmerken; anders zou ik niet met losse haren zijn uitgereden, wat u deftigen Hollander zeker ten hoogste ongepast voorkomt."
"En ik wist niet dat juffrouw de Géran zich zoozeer stoorde aan het oordeel van anderen, dat zij daarnaar hare kleeding regelde."
Het paard kreeg met haar zweepje een tik, waardoor het vurige dier, dat koket den hals wist te krommen, als vermoedde het welk een schoonen last het droeg, hoog begon te steigeren. Zij bleef vast in den zadel, zwenkte en bracht toen het dier weer tot zijn plicht.
"De dierenbedwingster Antiope of Penthesilea!"
"Mevrouw Carré, zou dat niet minder ver gezocht zijn?" vroeg Corona. Zij voelde als bij instinct dat Thoren van Hagen zijn oogen niet van haar kon afwenden en dat hij haar werkelijk bewonderde, dit bracht haar in betere stemming.
"Ik bid u, breng in deze omgeving, waarin men alleen van een Sakontala, een Diana, een Corinna of Clorinde des noods zou kunnen spreken, geen herinnering aan circusdames; verstoor de illusie niet."
"Mijn dochter stamt van een heldengeslacht," zei de oude heer de Géran met een fierheid, die hem goed afging.
"U is van Franschen, adel?"

[168:]

"Zeer ouden zelfs," bevestigde Corona.
"Haar overgrootvader heeft bij Fontenoy gestreden, en begeleidde later Marie Antoinette van Versailles naar Mafly en haar grootvader was meermalen de cavalier van prinses Borghese of koningin Hortense."
"Ook mijn grootvader behoorde tot haar pages."
"Een familiegelijkenis dus, maar in ernst; Ik heb nog het volle uniform van mijn vader, waarvan hij zich niet kon scheiden toen hij na Waterloo Frankrijk ontvluchtte."
"Wilde hij zich niet met de Bourbons verzoenen?"
"Dat had hij na Fontainebleau gedaan op verzoek zijns vaders, die onveranderlijk legitimist gebleven was, zelfs na een verblijf van vele jaren in Amsterdam, waar hij en mijn tante lessen gaven om in hun onderhoud te voorzien; maar die vader stierf kort na de herstelling der Bourbons. "Nu kan ik in vrede gaan, nu ik de leliën weer heb zien bloeien"; het waren zijn laatste woorden. Hij stierf op zijn kasteel St. Paul, waar nu nog de Fransche Gérans wonen."
"En houdt u met hen briefwisseling?"
"Zeker, dat wil zeggen Corona doet het; zij wacht met trouwen tot er een neef komt, die haar de gravinnekroon weder op het hoofd drukt."
"Dat is niet noodig papa, ik ben gravin en behoef het door geen huwelijk met wien ook meer te worden. Wij wisselen brieven en portretten, maar die hoogadellijke familie huivert van alle mésalliances waarmee onze kinderen zich hier bezoedelen. Ik geef niets om dien adel, niets."
Een fijne glimlach speelde om Thorens lippen; al zag Corona dien niet, zoo onderschepte zij toch even den ondeugenden blik, die in zijn oogen tintelde en dien zij reeds als iets eigenaardigs bij hem begon te leeren kennen omdat hij haar daarmede altijd prikkelde.
"Corona gelijkt sprekend op hare tante, de engelachtige Yolande."
"Uw evenbeeld, gravin?"
"Ik heb geen aanleg voor engelachtigheid, mijnheer van Hagen."
"Voor een strijdenden engel misschien, een vrouwelijken Michaël?"

[169:]

"Door mijn moeder, die van Javaansche afkomst was, heeft haar type de weekelijkheid verloren en het is nu krachtiger geworden, overigens hebben Conrad en Guillaume nog de meeste gelijkenis met mijn vader. Maar ik vertelde juist zijn levensloop. Toen Napoleon van Elba terugkeerde kon mijn oude heer niet rustig op zijn landgoed blijven. Hij kwam in zijn ouden rang weer bij het leger terug, streed bij Waterloo en wilde toen niet meer van de genade der Bourbons afhankelijk zijn; hij nam als gewoon soldaat dienst in Indië."
"Een generaal?"
"Ja en hij toonde even goed te kunnen gehoorzamen als te gebieden. 't Was een echt mannelijk geslacht, dat zich om Napoleon had geschaard."
"Als ik in zijn tijd had geleefd, ik zou mijn epauletten niet hebben weggeworpen, maar thans, welk verstandig man speelt nog langer soldaatje?"
"Noemt u den oorlog tegen Atjeh kinderwerk?"
"Of liever een onrechtvaardigen oorlog, juffrouw de Géran. Ik weiger te strijden tegen mannen, voor wien ik eerbied heb, daar zij hun onafhankelijkheid verdedigen, zooals de Atjineezen."
"Waren Napoleon's oorlogen dan zoo rechtvaardig?"
"Neen, maar hem te volgen, deed alles vergeten."
"Zoo dacht mijn vader er ook over! Hij had een blinde vereering voor Napoleon; jaren lang was hij door zijn vader verloochend en zelfs gevloekt omdat hij diens vlag had verkozen boven die der Bourbons. Als hij over Napoleon sprak dan gloeiden zijn oogen van geestdrift, dan was het of hij die veldslagen nogmaals bijwoonde. In Indië maakte hij menig gevecht in de Molukken en hier op Java mede, maar werd gewond en verminkt; hij verloor zijn rechterarm en leerde toen mijn moeder, de dochter van een rijken landheer, kennen. Zij was meer ontwikkeld dan de meeste meisjes uit dien tijd en dweepte met mijns vaders krijgsverhalen, zij werd zijn vrouw, hij nam ontslag uit den dienst en vestigde zich op het koffieland, dat onder den oorlog van Dipo Negoro veel had geleden. Maar hij wist het weer op te heffen uit dien staat van verval, en toen zijn zuster na het huwelijk van haar neef met een Rochechouart, haar geheimen wensch vervulde en in

[170:]

een klooster ging, voelde hij dat alle banden met Frankrijk voor hem verbroken waren; hij bleef hier tot zijn dood!"
"Heeft u hem nog gekend juffrouw, of liever freule de Géran?"
"Juffrouw is voldoende. Ja zeker kende ik hem. Ik was zijn lieveling, niet waar papa? Hij is gestorven, kort na Conrad's geboorte."
"En we misten hem zeer! Hij had een warm, gloeiend hart behouden, dat de tropische zon niet heeft kunnen verschroeien. Mijn moeder is jong gestorven."
"Met zijn eenen arm schoot hij nog op tijgers."
"Je moest Thoren van Hagen eens zijn herinneringen toonen, Corona; 't is zijn aandacht wel waard."
"Alles uit dien tijd boezemt mij belang in."
"Maar dan moet u er niet mee spotten. Dat zou ik niet kunnen verdragen," riep zij met glinsterende oogen, en Thoren van Hagen dacht:
"Zoo een dolk in haar gordel verborgen was, zou die uitgetrokken worden en mee flikkeren."
"Ik ben niet gewoon over eerbiedwaardige familieherinneringen te spotten," antwoordde hij met een hoogen ernst die haar tevreden stelde.
"Wie dat ook doet, is een lafaard. En daarvoor zie je mijnheer Thoren van Hagen toch niet aan, Corona?"
"Neen papa, al heb ik het tegendeel niet gezien."
"Ik hoop gelegenheid te hebben het u eens te toonen."
"En nu scheiden zich onze wegen, daar gaat de weg bergaf naar Gobal, en hier dwars door de dessa naar Djira! Blijf je bij je plan, er heen te rijden. Thoren, zie dan mijn dochter over te halen je te geleiden. Beteren gids zou je zelfs in Junghuhn en Veth niet kunnen bezitten."
"De freule zal zulk een gelegenheid, om de eer van haar geboorteland tegenover een vreemdeling op te houden, niet voorbij laten gaan, naar ik hoop."
"Ik zou moeilijk anders kunnen handelen, nu Papa u een belofte heeft gedaan, moet ik die gestand houden."
"Alleen beloften door u zelf gedaan, kunnen voor u waarde hebben."

[171:]

"Meent u dat?" vroeg zij plotseling nadenkend; misschien dacht zij aan al die beloften, welke zij uit naam van anderen had gedaan en die zij hen daarom zedelijk verplichtte te houden.
"Zooeven wilde u mij wel voor geen lafaard aanzien, hoewel u het tegendeel niet wist en nu denkt u dat ik iets zou uitspreken als mijn meening, wat het niet is?"
"Als je mijnheer vergezelt, Corona, zal ik je tegemoet rijden tot den eersten paal, vandaar rijden we tegen tien uur naar het groote huis terug."
"Nu dan, laten we het zoo afspreken," zeide zij min of meer weifelend.
"Dan heb je Djario voor de paarden, ik kan Ketjil mee nemen, adieu tot straks!"
Thoren groette en sloeg met Corona het zijpad in; de heer de Géran zag hen na, een opmerkelijk schoon paar in hun fantastische kleeding, omringd door de trotsche schoonheid van het Javaansche landschap.
"Zou zij in hem haar portuur vinden?" dacht de vader, haar met trots nastarend. "Arm kind! Wie zal haar begrijpen, wie haar liefhebben als ik mijn oogen sluit? O, dat ik haar voor dien tijd gelukk!g getrouwd wist, met een man, die haar schatten kon op de rechte waarde."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina