doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Hermelijn
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)


XXXIII.

"Heb je het gehoord, Iteko," zoo sprak Corona den volgenden morgen tegen den middag tot haar trouwe adjudante, "Akkeveen is opzettelijk beneden gekomen om mij te zeggen, dat Yolande bij ons blijft."
"O juffrouw, wat doet me dat pleizier! 't Zou zonde wezen van het kind, als het in die omgeving bleef."
"Ja, dat heb je mij altijd gezegd; 't spijt me wel voor Dolly maar nu heeft ze ook minder te doen, zij houdt er nog twee over en haar geldduivel van een man strijkt zijn f 100 's maands naar binnen. Om alles is het goed; ik bewonder je scherpen blik, Iteko, voor alles weet je raad, ik wou dat je die zaak met Hermine ook in orde bracht; als ik maar wist wat er aan haperde. Kun je er niets aan doen?"
"Mevrouw Conrad vereert mij niet met haar vertrouwen."
"En hij?"
"Met hem zou ik 't kunnen probeeren, maar. . ."
"Nu ja, zie 't uit hem te krijgen; met mij leven zij in openlijke vijandschap en ik kan me niet begrijpen waarom. Denk je dat Hermelijn's komst invloed heeft uitgeoefend op Dolly's besluit? Akkeveen pocht er op, natuurlijk is zij in zijn achting gestegen, sedert ze mij beleedigde. Foei, wat een verachtelijke vent, voor geld zijn kind af te staan; zoodra Yolande er is, krijgt hij zijn briefje van f 100, maar hij voelt geen vernederingen. Ik verlang naar het kind, zij is de eenige, die de Gérans aard verraadt, de andere zijn domooren en onbeduidende stijfkoppen."

[30:]

"'t Komt misschien door haar naam."
"Ja, ik stond er op, dat zij dien familienaam zou dragen, maar nu spijt het me, ik dacht er niet om dat die dan voor goed zou gekoppeld zijn aan Akkeveen. Yolande Akkeveen, bah! 't is een heiligschennis."
"Bij welken van zou uw mooie naam kunnen passen?"
"Bij geen enkelen, daarom trouw ik niet. Ik heb mijn naam veel te lief."
"Corona Meijers, dat klinkt niet; 't zou een reden zijn den resident te bedanken, daar hij u niet beter kan doen heeten. Corona Thoren van Hagen, dat is beter."
"Iteko!" riep Corona bloedrood uit, "aan alle scherts zijn grenzen, die man is.. . . . ."
"U gevaarlijk!"
"Altijd die waarschuwing. geef me toch je redenen op!"
"Die mis ik nog steeds, ik vertrouw hem niet, dat is alles."
"Maar wat wil hij dan?"
En zij dacht aan die woorden te midden van den storm.
"Iteko, 't is tijd voor de lessen, ga heen!" gebood zij plotseling, als om haar ondergeschikte weer den afstand tusschen hen beiden te doen gevoelen.
Akkeveen was dien morgen reeds vroeg op het pad gegaan, hij vreesde zeker, dat zijn vrouw van plan zou veranderen.
Een booze vreugde vervulde hem.
Zijn doel was bereikt, Dolly wist nu wel, dat wanneer hij iets wenschte, zij slechts te gehoorzamen had, hij kon zijn doel bereiken, op welke wijze dan ook; nu zou hij haar ook spoedig weten te dwingen, haar moederlijk erfdeel op te eischen. Honderd gulden in de maand, dat was het gemis van het kind meer dan waard.
"Corona moet maar zeggen, wanneer zij haar hebben wil," sprak Dolly met pijnlijke kalmte, "misschien was het 't beste, als Hermine haar meenam, aan haar is zij ten minste gehecht."
"Meer dan aan haar vader, een gevolg van je mooie opvoeding; maar Conrad komt haar vandaag halen en je begrijpt dat ik er niet op gesteld ben twee logés tegelijk te houden."

[31:]

"Misschien zal Hermine nog een dag er bij willen voegen."
En zij ging naar haar schoonzuster, die juist wakker was geworden en vroeg of zij haar nog een dag gezelschap wilde houden.
"Maar lieve Dolly, niets liever!"
"t Is de laatste dag, ik vind 't heerlijk dat we dan samen blijven; ik heb mijn moed zoo noodig, ik moet dien sparen."
Zoo vertrok Akkeveen en liet de beide vrouwen achter; hij was nu hoog met Hermelijn ingenomen en dacht niets anders dan dat zij een invloed ten goede op Dolly uitoefende.
Conrad was nog niet vertrokken.
"Iteko zal wel voor Hermine's reistoilet zorgen," zeide Corona tot hem, "en ik begrijp niet, waarom je straks maar niet gaat. Een andere man zou verlangend zijn te weten, hoe zijn vrouwtje geslapen had, na zoo'n vreeselijk avontuur."
"Je weet er nog al wat van, hoe mannen zich voelen," gromde hij, haar een norschen blik toewerpend.
"Meneer," zoo kwam Iteko dood onnoozel bij hem, "zou eens willen zeggen wat ik mee moet nemen."
De eerste beweging van Conrad was haar te antwoorden dat hij niets wist van de kleeren zijner vrouw, maar bij nader inzien besloot hij haar te volgen naar de kamer, die Hermine met Kitty deelde, terwijl de heeren op Corona's bestelling in de bijgebouwen waren gekwartierd. Iteko hield een amazonekleed in de eene hand en het gewone huiskleedje van Hermelijn in de andere.
"Dat is alles, wat ik van mevrouw vind!" sprak zij, "blijft mevrouw nog een paar dagen dan moet ik ze wel beide inpakken, vindt u zelf niet?"
"Paardrijden zal zij wel niet doen, pak dus dat andere kleedje dan maar in," zeide Conrad kortaf.
"Gaat u er morgen heen, meneer?"
"Ik denk het wel!"
"O zoo, dan heb ik mij vergist; ik meen gehoord te hebben dat iemand met meneer Akkeveen meeging, dan zal het meneer Thoren van Hagen zijn."

[32:]

"Gaat die naar Kaboelen?" vroeg Conrad, plotseling verbleekend.
"Ik weet het niet mijnheer, ik weet het heusch niet; maar ik hoorde het hem gister avond juist zeggen tegen meneer uw Papa, dat hij graag meneer Akkeveen zijn huis zou willen bezoeken, u weet, ze zijn heele goede vrienden."
"Maar ik heb den heel en dag Thoren niet gezien!"
"Niet, o dan zal hij misschien van morgen reeds naar Kaboelen zijn gegaan; weet u er niets van. Ik denk dat mevrouw 't met hem besproken heeft. Is 't hoedje van mevrouw ook bedorven, dan zal ik dat spaansche kanten doekje maar meegeven, dunkt u niet? Ik vind het heel erg aardig voor mevrouw dat zij hier midden in het gebergte een schoolkameraad heeft aangetroffen. En 't is zoo'n net mensch, die meneer Thoren; juist iemand voor freule Corona, gelooft u niet?"
Conrad gaf geen antwoord, hij liep de kamer op en neer, "'t Is niet om te verdragen," mompelde hij, "'t kan zoo niet langer, 't kan niet!"
"Hoe gelukkig dat het mevrouw hier zoo goed bevalt," zoo begon de lijmerige stem van Iteko weer, "ik was er anders bang voor, zoo'n echte hollandsche vrouw!"
"Was ze in Holland gebleven," riep Conrad met een echt jongensachtige drift. "Iteko, ik weet dat je alles durft zeggen aan Corona, zeg haar dan dat ze mij en haar nicht diep ongelukkig heeft gemaakt, zoo ongelukkig als menschen het maar zijn kunnen."
"Maar meneer Conrad!"
"Zeg niets meer! Hoor je, niets! Ik weet wat mij te doen staat, om haar van mij te verlossen! Maar die kerel zal haar niet krijgen. Sidin!" riep hij, naar buiten gaande, "zadel mijn paard!"
"Wat moet dat beteekenen, Iteko, waarom rijdt Conrad weg?" vroeg Corona verbaasd.
"Och juffrouw, meneer kreeg zoo'n verlangen naar mevrouw, hij verbeeldde zich, dat u de hand in 't spel had gehad om haar tot een huwelijk over te halen en dat heb ik natuurlijk ontkend bij hoog en laag. En nu gaat hij haar afhalen, hij heeft de kleeren

[33:]

zelfs vergeten, ik mag 't wel, zoo'n vurigheid in jonge lui."
"Gaat meneer Thoren van Hagen daar niet langs, ik wed dat hij van Kaboelen komt, nu ik ben in de tegenwoordige omstandigheden maar blij, dat hij er niet meer is."
"Zou je denken, dat hij er geweest was?" vroeg Corona.
"Wel zeker, daarom heeft meneer Akkeveen uw schoonzuster te logeeren gevraagd."
Het viel Iteko op, hoe sprekend Corona thans op haar broer geleek, bleek en verwrongen van bitterheid.
"O jalouzie," schreef zij dien morgen in haar dagboek, "wat zou de wereld zijn zonder u. Ge zijt de machtigste hefboom, de koningin der wereld; laat hen de liefde daarvoor niet roemen, zij is niets zonder jalouzie. Jalouzie is haar schaduw, haar schijnbeeld, zij houdt de maatschappij aan elkander, zij vereenigt de vijanden en scheidt de echtgenooten. Jalouzie alleen wekt op tot groote daden en doet ons buiten ons zelf treden, zij helpt de machteloozen, de leelijken, de geteekenden, zoo als ik, aan moed en lust om zich naast anderen te verheffen, die alle gaven bezitten en ze allen nutteloos te maken of in vloek te veranderen. Jalouzie, jalouzie waarom hebt ge geen dichter gevonden om u te verheerlijken, gij oppermachtige alleenheerscheres, eerste kracht die het heelal beweegt."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina