Melati van Java: Hortense de Beauharnais. Koningin van Holland Baarn: Hollandia Drukkerij, [1913] (serie Historische karakters)
[149:]
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
Het volgende jaar scheen Hortense veel ernstiger geworden. Madame de Remusat prijst zeer haar karakter en gedrag. "Het is werkelijk een ongelukkig schepsel, heel verschillend van wat men gelooft", schrijft zij in haar Mémoires. "Zij is zoo mooi, zoo rein, zoo geheel onbekend met het kwaad. Er ligt diep in haar ziel een zachte melancholie verborgen; zij schijnt zoo onderworpen voor de toekomst; dat het onmogelijk is van haar niet een heel bijzonderen indruk te ontvangen". Dan prijst zij haar, omdat zij er naar streeft veel te leeren en bij den onderwijzer harer kinderen de leemten in haar kennis tracht aan te vullen. Mevrouw de Remusat zou echter willen dat zij een geschikter leermeester nam, want op haar leeftijd dient men meer te leeren om zelf te denken dan om te weten, en de geschiedenis moet aan iemand van vijf-en-twintig jaar anders worden verhaald dan aan een kind van tien. De omstandigheid ,dat deze correcte, eenigszins pedante vrouw steeds met bewondering en vereering
[150:]
over Hortense schrijft en evenmin als de oppervlakkige, praatlustige Laura d'Abrantès iets ten nadeele van haar gedrag zegt - terwijl geen van beiden Josephine in haar tekortkomingen spaart en de eerste zelfs niet schroomt, de afschuwelijke vermoedens te fluisteren, die rondgingen over Napoleon's zusters - geeft wel reden tot de onderstelling dat de koningin geen slechten naam had aan het keizerlijk hof. Waarschijnlijk is dus haar verhouding tot den graaf de Flahaut slechts een voorbijgaande zwakheid geweest, waarvan zij de gevolgen bitter moet hebben betreurd. Hortense was op haar reputatie van deugdzame en beginselvaste vrouw zeer gesteld; zóó wilde zij door tijdgenoot en nageslacht gezien worden, dus trof haar die onverwachte straf voor de zonde dubbel hard. Zij deed dan ook alles om het treurige geval voor iedereen te bemantelen en schijnt daar buitengewoon goed in geslaagd te zijn. Het vermoeden ligt voor de hand dat één of meer van haar trouwe hofdames, die allen haar vriendinnen waren, het geheim wisten en haar in deze moeilijke dagen ter zijde stonden. Noch de keizer, noch haar moeder of broer, nog minder haar man schijnen iets van de Morny's geboorte vermoed te hebben; zelfs de lasteraars, die al haar doen en laten nauwkeurig bespiedden, zwegen er over. In geen enkele mémoire of brief uit dien tijd valt eenig licht over hetgeen in het jaar 1811 met Hortense gebeurde. In de laatste jaren werd pas ontdekt dat de heer
[151:]
Demorny, die zijn naam - waarvan later de Morny werd gemaakt - aan het mysterieuze kind gaf, een oud vriend van koningin Hortense uit Martinique was, een ridder van Saint Louis, die het niet zeer breed had, en voor een jaargeld van 6000 francs er in toestemde haar kind als 't zijne te erkennen. Op het schitterende 1811 volgde het zorgenjaar 1812 met zijn ongelukkigen veldtocht naar Rusland, waaraan ook graaf de Flahaut en prins Eugène deelnamen. De tijden werden ernstig; zware wolken trokken dreigend over Napoleon's geluksster. Hij, die tot nu toe alleen overwinningen kende, moest nu ook de bitterheid der nederlagen proeven. Spanje putte met zijn guerilla-oorlog Frankrijk uit. Holland, dat hij met zijn nieuwe keizerin had bezocht, juichte wel op vele plaatsen karakterloos den overweldiger toe, maar hij zag zeer goed hoe diep ongelukkig en verzwakt het arme landje was. Van alle kanten heerschte ontevredenheid, overal dreigde opstand, altijd maar moest het ontzaggelijke rijk nieuwe legers verschaffen, altijd weer met bloed en tranen worden verzaad. En nu verblindde de gloriekrans der victorie de bedrogen volkeren niet langer; zij begonnen helder te zien, terwijl Napoleon juist zijn arendsblik voelde verduisteren. De ééne fout volgde op de andere, telkens nam hij verkeerde besluiten, hardnekkig hield hij aan eigen inzicht vast, al zag iedereen rondom hem dat hij zijn verderf tegemoet holde. De zwaarte van zijn reuzenrijk bleek te ge
[152:]
weldig zelfs voor zijn Atlas-schouders. De tegenwerking van zijn broers, koningen door hem, hun stille of luide afkeuring prikkelde zijn trots, verleidde hem tot koppig vasthouden aan eigen meening, al vermoedde hij ook zelf dat zij verkeerd was en hem noodlottig moest worden. Treurig eindigde 1812, en bijgeloovigen meenden dat 1813 nog meer ellende zou brengen. Vooral Josephine en Hortense, met hun creoolsche bijgeloovigheid, verwachtten het ergste; de toekomst zou leeren dat zij gelijk hadden. Behalve door het ongelukscijfer 13 scheen dit jaar nog zwarter te worden door zijn eersten dag: een vrijdag. - Wat zal ons dit jaar overkomen, na de ongelukken van het vorige? was Hortense's eerste woord op den Nieuwjaarsmorgen. Maar de keizer wilde van geen sombere voorspellingen of duistere voorteekens weten. De tegenspoeden waren hem een spoorslag om de Fortuin nog meer te tarten; hij wilde voor zichzelf niet bekennen dat zijn weg afwaarts voerde, en de wereld mocht het tot geen prijs vermoeden. Aan zijn hof wilde hij onbezorgdheid doen heerschen, men moest dansen en vroolijk zijn; alles kreeg bevel zich te amuseeren. Men gaf schitterende bals en ging naar de feesten met schrik en angst in het hart voor de dreigende toekomst. Onder de gasten zag men verminkte officieren en achter hen schemerden akelig wit de doodenvelden van Rusland, waar duizenden en duizenden fransche soldatenlijken op de sneeuw den
[153:]
langen weg afteekenden van Moskou naar Niémen. Zoovelen ontbraken, die hier hadden geschitterd, en wie naar hen vroeg kreeg slechts één antwoord: Dood, dood! De rouwklok scheen de vroolijke muziek te overstemmen, en 't was of tusschen de schitterende cavaliers en hun dames bleeke schimmen dansten. Een droeve rouw moest ook Hortense in het ongeluksjaar door een vreeselijk ongeval dragen. In Juni, kort nadat de overwinning van Dresden eenige verademing aan het fransche volk gegeven had en het vertrouwen in Napoleon en zijn geluk voor een oogenblik deed opvlammen, begaf zich Hortense met haar gevolg naar Aix in Savoye om daar de baden te gebruiken. Voor korten tijd vergat zij haar angstige voorgevoelens in de heerlijke bergnatuur. Het was een kalm, aangenaam buitenleven dat zij er leidde; zij wandelde veel met haar vriendinnen, teeke.nde mooie gezichten, maakte uitstapjes naar schilderachtige punten, gedeeltelijk in rijtuig, later te voet. Zoo werd ook de cascade van Grésy bezocht. Men moest uitstappen, omdat men niet anders dan loopend den waterval kon bereiken. Over een diepe, woest schuimende beek lag een plank, en Hortense, vlug als een sylphide, was er dadelijk over heen. Haar beste vriendin Adèle Aiguié, treurende weduwe van Lodewijks grootmeester de Broc, volgde haar. Overvallen door een duizeling of misstappend, viel mevrouw de Broc in den stroom en werd meegevoerd. Alle pogingen om haar te redden,
[154:]
ja zelfs haar lichaam te vinden, faalden. Hortense wierp haar chàle naar beneden om als reddingstouw te dienen, maar geen hand greep het andere uiteinde aan. De bedding der beek werd doorzocht, vruchteloos! Hortense was niet te bewegen heen te gaan; schreiend en klagend stond zij bij het schuimende water, twee uren lang, de redders aansporend hun hoop niet op te geven en altijd maar te blijven zoeken. Eindelijk bracht men haar in een draagstoel weg, en eerst nadat men aan het water een anderen loop had gegeven, vond men het lijk der ongelukkige jonge vrouw - zij was eerst 25 jaar - met haar kleed hangend aan een der rotspunten. Alle pogingen om het leven op te wekken bleken ijdel. Het genot van haar verblijf in Aix was voor Hortense jammerlijk bedorven. Zij kon zich maar niet over het verlies van haar schoolvriendin heenzetten, en Adèle's tante, mevrouw Campart; was verplicht haar eigen verdriet te vergeten om Hortense te troosten en te smeeken zich toch niet te veel over te geven aan haar smart. In godsdienst en weldadigheid trachtte zij nu verlichting te zoeken. Zij stichtte een hospitaal, door liefdezusters bediend, ter nagedachtenis van haar vriendin; zelfs wilde zij dat de doode nog na haar heengaan weldaden zou verspreiden en zij besteedde al het geld dat in haar secretaire of in haar zakken gevonden werd om arme communiekinderen te kleeden. Zij liet ook een monument - dat er nog staat - oprichten op de plaats
[155:]
waar de arme Adèle in den afgrond viel, met een waarschuwing aan roekeloozen. Na nog eenige maanden in Aix de baden te hebben gebruikt, vertrok zij naar Dieppe om er een nakuur te doen aan zee; het slechte weer dwong haar echter spoedig naar Parijs terug te keeren. De tijden werden steeds donkerder, maar nog verplichtte de keizer zijn hof en zijn volk tot vroolijkheid, al overstemde het gedonder der kanonnen voortdurend de vroolijke, luchtige muziek van bals en concerten. Van een der laatste bals, door Hortense bezocht, wordt het volgende aardige, misschien wel wat gearrangeerde verhaal gedaan. Met tegenzin, zoo heette het, half ziek, kleedde zich koningin Hortense om met haar gevolg een bal bij te wonen, door de hertogin van Bassano gegeven. Haar mooie, blonde haren vielen tot haar voeten en waren versierd met bloemen en diamanten. Zij droeg een costuum van rose crêpe, aan den onderrand versierd met in zilver geborduurde hortensia's. Ceintuur en sleep waren bedekt met viooltjes, rozen en edelgesteenten, op haar borst schitterde een bouquet van diamanten hortensia's, collier en armbanden waren van dei,elfde bloemen. Het was een oogverblindend toilet - geschenk van keizerin Josephine - en werd door haar met de haar eigen gratievolle waardigheid gedragen. In het salon wachtten haar heur hofdames en officieren, allen flonkerend van goud en diamanten. Haar zoontjes kwamen binnen om haar
[156:]
goeden nacht te zeggen en stonden verblind door al die pracht; zij durfden nauwelijks hun stralende moeder naderen; misschien vroegen zij zich af of dat werkelijk hun goede mama was of de koningin uit een tooversprookje. Hortense, hun aarzeling ziende, nam hen bij de hand en zette zich neer; den eene, Louis Napoleon, omstreeks vijf jaar oud, hield zij op haar schoot, de andere, Napoleon Louis, drie jaar ouder, bleef naast haar staan, zijn. krullebol tegen haar schouder geleund. Zij legde haar hand op zijn hoofdje en vroeg: - Zeg eens Napoleon, vindt je mij mooi gekleed vandaag? Zou je minder van mij houden als ik in plaats van diamanten een eenvoudige zwarte japon droeg? - Neen, mama, antwoordde het kind bijna boos, en zijn broertje herhaalde met zijn zacht stemmetje: Neen mama! - De diamanten en mooie kleeren maken het geluk niet uit. Wij zouden alle drie evenveel van mekaar houden als wij arm waren. Maar vertel mij eens Napoleon, wat zou je doen als je alleen en arm op de wereld was? - Ik wil soldaat worden, antwoordde het kind met vonkelende oogen en ik zou zoo dapper zijn, dat men verplicht was mij in rang te verhoogen. - En jij, Louis, wat zou jij doen om je brood te verdienen? De toekomstige keizer Napoleon III dacht even na,
[157:]
de aanstaande overwonneling van Sedan vond het geweer zeker te zwaar voor zijn schoudert jes. - Ik zou viooltjes verkoopen, als de kleine jongen, die aan de poort der Tuilerien staat en altijd iets van u krijgt. Toen de heeren en dames over dit kinderlijk plan begonnen te lachen, hield de koningin een zeer indrukwekkend preekje over het nut vorstenkinderen reeds vroeg bekend te maken met lijden en zorg, en het dwaalbegrip in hen te dooden, dat zij van andere, betere stof gemaakt waren dan gewone menschen. Zeer verstandig zeker, maar de tamelijk theatrale wijze, waarop de gulden lessen in deze omgeving werden uitgedeeld, geven hun een bijsmaakje van gemaaktheid en vertooning en stellen misschien hen in het gelijk, die beweren dat, bij de edele principes der koningin van Holland, eenvoud en waarheid soms in het gedrang raakten.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina