Melati van Java: Hortense de Beauharnais. Koningin van Holland Baarn: Hollandia Drukkerij, [1913] (serie Historische karakters)
[199:]
TWINTIGSTE HOOFDSTUK
Zoo brak het jaar 1830 aan; in Juli werden de Bourbons van hun troon gestooten. Even herleefde de hoop der bonapartisten; zij zagen in hun verbeelding reeds den hertog van Reichstadt geroepen om als Napoleon II den franschen keizerstroon te bestijgen; zij dachten zich reeds terug in Parijs, hersteld in hun rang en waardigheden. Ook Hortense koesterde deze illusies; maar ach! zoo kort. Europa en Frankrijk beschikten er anders over. Louis Philippe nam den ledigen troon in - bittere teleurstelling! Maar hij, de burgerkoning, zou dan toch zeker het decreet der verbanning opheffen en aan de Bonapartes toestaan in het veelgeliefde vaderland terug te keeren? Ook deze hoop werd verijdeld: zelfs Louis Philippe vreesde nog steeds de schim van den grooten keizer, en de groote kolonie van zijn familieleden bleef verbannen. 1831 werd voor Hortense een belangrijk jaar; zij zelf heeft haar lotgevallen uit dien tijd beschreven. Zij schrijft goed, vlug en boeiend; somtijds onderbreekt
[200:]
zij haar verhaal om lucht te geven aan haar edele gevoelens en telkens te herhalen hoe zij van eenzaamheid, stilte, verborgenheid houdt. Dit is nu eenmaal haar pose; zij had het zóó dikwijls herhaald, dat zij er zelf aan geloofde; bovendien was het toen mode voortdurend zijn eigen edele gevoelens uit te spreken, zichzelf voor te doen als gevoelig, teerhartig, onzelfzuchtig. In alle Mémoires, zelfs in die van Chateaubriand, van madame de Geulis en anderen van dien tijd vindt men er sporen van; dus kon ook Hortense er niet vrij van blijven. Zij toonde intusschen genoeg, hoe de eerzucht der fransche vrouwen: middelpunt te zijn van een kring bewonderende gasten, een salon te houden, te ontvangen, te praten en te luisteren - ook haar bezielde. Zij hield van de natuur, maar van de opgesmukte, gegarneerde natuur, zooals de groote dames vóór het einde der 18de eeuw, die Rousseau hadden gelezen en met hem dweepten. In October 1830 was zij als gewoonlijk naar Rome vertrokken. Onderweg bracht zij in Florence bij haar kinderen aangename dagen door, des te vrijer omdat haar man zich in Rome bevond. Er heerschte gisting in den Kerkelijken Staat, de revolutie wachtte slechts een goede gelegenheid om uit te barsten. De dood van Pius VIII gaf er welkome aanleiding toe. Prins Louis, die bij zijn moeder vertoefde, werd van revolutionaire sympathieën beschuldigd; hij reed door Rome op een paard met driekleurig schabrak en men
[201:]
wist dat hij met den hoofdman der carbonaripartij in betrekking stond. Het pauselijke gouvernement trachtte zijn oudoom, kardinaal Fesch, te overreden hem te doen vertrekken, maar volgens Hortense weigerde de prelaat, hoewel zij hem dit verzocht had, Louis te verwijderen. Hij beweerde, dat het vertrek van den jonkman gelijk stond met de erkentenis dat hij gevaarlijk was. Nu het niet goedschiks ging, werd Louis Bonaparte door pauselijke soldaten over de grenzen gezet. Hortense bleef nog eenige dagen, maar toen ook Rome in opstand kwam, voelde zij zich ongerust of niet veilig en begaf zich naar Florence. Daar hoorde zij dat haar zoons, vergetend hoeveel zij aan den Pius te danken hadden, zich aan het hoofd der opstandelingen bevonden en met hen naar Rome optrokken. Vader Louis, door de jicht aan zijn stoel gekluisterd, was radeloos en gaf Hortense de schuld dat zij haar kinderen tot deze dwaasheid, die zelfs een laagheid kon worden genoemd, had aangezet. Hij zond hun koerier op koerier met bevel terug te keeren en smeekte zijn vrouw haar invloed eveneens te gebruiken. Maar Hortense weigerde; het was te laat, zeide zij, om te bidden en te bevelen; nu zij eenmaal partij hadden gekozen moesten zij de gevolgen dragen van hun stap. Deze gevolgen zouden voor de Bonapartes onberekenbaar zijn. Opnieuw wekten zij de achterdocht op der europeesche vorsten; door zich aan de revolutie
[202:]
te verbinden deden zij niet alleen zichzelf en hun familie maar ook hun eigen zaak, groot kwaad. Doch Hortense scheen dit niet in te zien. In haar hart sympathiseerde zij met hun daad, vond ze ridderlijk en misschien grootsch. Bologna was reeds in handen der muiters gevallen en nu schreven koning Jerome en kardinaal Fesch aan de hoofden der beweging dat zij de prinsen moesten terugzenden, want dat hun naam slechts nadeel kon veroorzaken aan de italiaansche zaak. Toen werden zij vervangen door generaal Sercogagni en namen zij als eenvoudige soldaten dienst. Spoedig moesten de opstandelingen echter vluchten bij de nadering der oostenrijksche bajonetten, en nu besloot Hortense haar zoons zelf te halen en in veiligheid te brengen. Louis raadde haar aan naar Ancona te gaan en van daar met hen naar Corfu te vertrekken. Zij beloofde het en reisde naar Poligno om daar de gebeurtenissen af te wachten. Al kon zij openlijk den opstand van haar kinderen niet goedkeuren, zoo genoot zij toch als men haar staaltjes van hun dapperheid verhaalde. Vooral haar oudste zoon Napoleon was haar trots; hij was knap, geestig, ridderlijk; de jongste, klein van gestalte, gesloten, melancholiek, stil, bezat zooveel aantrekkelijks niet. Men wist niet wat men had aan hem - den toekomstigen sfynx op den troon. Wie beschrijft dus Hortense's smart toen zij het bericht ontving dat haar oudste zoon in Pesaro zwaar
[203:]
ziek lag, aan de mazelen of de roodvonk, heette het. Zij haastte zich daarheen - te laat! de jonge, veelbelovende prins was reeds overleden. Er zijn velen die aan deze mazelen niet gelooven; volgens hen werd Napoleon Louis door zijn partijgangers vermoord, omdat, toen op hem het lot gevallen was de revolutionnaire troepen naar Rome te voeren, hij deze twijfelachtige eer weigerde "Al mijn plichten en al mijn gevoelens van dankbaarheid verbieden mij den Paus aan te vallen. Mijn familie heeft nergens dan in Rome een toevlucht gevonden. Ik zou vreezen op de trap van het Vatikaan mijn grootmoeder en al de mijnen te ontmoeten. Ik wil wel de pauselijke macht met u omverwerpen in de provincie, maar vraag mij niet tegen Rome op te trekken!" De samenzweerders meenden dat deze gewetensbezwaren wel wat laat kwamen; en den volgenden dag vond men Napoleon gedood door een dolksteek, anderen zeggen door een kogel. De moordenaar zou Orsini zijn, de vader van hem, die in 1858 Napoleon's broer, toen keizer Napoleon III, door een bom trachtte te dooden. Dit geheim is echter nooit opgehelderd. Hortense had geen tijd tot treuren; haastig werd de prins begraven en zij vluchtte met haar overgebleven zoon naar Ancona om zich van daar naar Corfu in te schepen. 't Ongeluk wilde dat Louis hier ernstig ziek werd, ook mazelen of roodvonk, waaraan zijn
[204:]
broer was overleden. De toestand van Hortense scheen wanhopig; de Oostenrijkers naderden en vóór hun komst moest de prins verdwenen zijn; hij was echter niet vervoerbaar. Louis, de vader, diep geslagen door den dood van zijn oudsten zoon, dien hij, volgens velen, als zijn éénige beschouwde, schreef haar: "Red het kind, dat ons overblijft!" Ondertusschen kwamen de Oostenrijkers nader. Hortense deed het voorkomen of haar zoon zich reeds naar. Corfu had ingescheept en of zij zelf te ziek was om hem te vergezellen. Tot overmaat van ongeluk nam de oostenrijksche generaal zijn intrek in het paleis van den hertog van Canino - Lucien Bonaparte - dat zij met haar ziek kind bewoonde. Met moeite kreeg zij verlof in haar kamers te blijven omdat zij ziek heette te zijn; van de tegenwoordigheid van den opstandeling had men geen vermoeden. Eindelijk, na acht dagen, gaf de dokter, die in 't geheim was, verlof te vertrekken. Hortense had zich van twee paspoorten voorzien, het eene naar Corfu, waarop Louis zou vertrokken zijn, het andere voor haar en twee jonge mannen. Daar zij nog maar één zoon had, nam zij zekeren markies Zappi, die ook zeer gecompromitteerd was, mede. Op Paaschmorgen, zeer vroeg, vertrokken zij, Louis als koetsier, Zappi als knecht verkleed. Hortense had het vernuftig plan opgevat naar Frankrijk te gaan, daar zou niemand haar zoon zoeken. Zij hoorden in
[205:]
Loretto de Mis. Vurig dankte zij God voor de aanvankelijke redding van haar zoon en smeekte Hem haar verder te beschermen. "De wereld vergeet God, maar een moeder kan niets vergeten", schrijft zij. De grootste gevaren wachtten haar echter; nog vele keeren had zij te sidderen dat haar zoon herkend zou worden. Vele ontberingen en vermoeienissen moesten de vluchtelingen verduren; hun reis ging dwars door het leger der vijanden. Wij die in eenige uren per luxe trein door die streken vliegen, kunnen ons moeilijk voorstellen hoe deze tocht dagen en dagen duurde; hoe vaak hij door allerlei toevallen onderbroken werd; hoe men de groote steden moest mijden, in treurige dorpjes ellendige herbergen voor lief nemen, altijd vol angst voor herkenning of verraad. Levendig en aanschouwelijk vertelt Hortense haar reis, en haar vreugde toen zij eindelijk de fransche grenzen overschreden had. Zij wist wel dat de Bonapartes geen verlof hadden in Frankrijk te komen, maar zij hoopte op haar goed gesternte, op haar tact en overredingskracht. Een droevig genot was het haar, haar zoon de plekken te toonen, die eens haar grootheid hadden aanschouwd. Van alle kanten kwamen op dezen tocht de oude herinneringen haar bestormen. In Fontainebleau brachten zij een dag door en, zwierven door het kasteel, dat twintig jaar geleden de schittering en glans van
[206:]
het keizerrijk binnen zijn muren had zien stralen, het bosch, waarin het blijde geschal der jachthoorns had geëchood, en tusschen welks groen de vroolijke tinten der bonte uniformen lachten. In Parijs nam Hortense - toeval of opzet - haar intrek in het Hotel de la Hollande en meldde koning Louis Philippe, dat een engelsche familie door koningin Hortense met een opdracht aan hem belast was. Toen de adjudant d'Houdetot haar bezocht, stond hij verbaasd de koningin zelf vóór zich te zien. Louis Philippe was volstrekt niet ingenomen met dit bezoek; hij verschool zich achter zijn ministerie: zelf had hij er niets tegen dat zij in Parijs kwam, maar de wet - Ik weet dat ik de wet heb overtreden, zeide Hortense, - gij hebt het recht mij te arresteeren, het zou rechtvaardig zijn. - Rechtvaardig niet, maar wettig ja! antwoordde Casimir Périer, - president van den ministerraad, die de gevaarlijke gast geheimhouding verzocht en haar de bevelen der ministers kwam overbrengen. Toch ontving de koning haar in audiëntie en bezocht zij de koningin en de zuster des konings madame Adelaide. De prins werd weer ziek, zooals meestal op beslissende oogenblikken. Den 5en Mei genoot zij uit haar venster van de betoogingen der bonapartisten, ter gelegenheid van Napoleon's sterfdag. Zij was sterk in verzoeking zich onder het volk op de Place Vendome te begeven en zichzelf en haar zoon
[207:]
bekend te maken, toen haar beleefd maar dringend werd verzocht onmiddellijk Parijs te verlaten. Het gouvernement vond het blijkbaar al te toevallig dat zij juist op dezen dag in de hoofdstad vertoefde en een hotel had gekozen, waarvan de ramen uitzicht gaven op het aan Napoleon toegewijde plein. Haar zoon, den carbonaroprins, vertrouwde men in het geheel niet. Zuchtend over zooveel onrecht, reisde zij over Calais naar Londen. Het volk en de groote wereld toonden haar daar veel sympathie; zij ontving vele bezoeken en vele uitnoodigingen van de hooge aristocratie, die zij echter afsloeg. De gezant Talleyrand was niet gerust over haar verschijning; hij verdacht haar te willen intrigueeren om den ledigen troon van België voor haar zoon te verkrijgen, en hij gaf haar nog liever een vrijgeleide door Frankrijk dan haar over het in opstand verkeerende land naar Zwitserland te laten terugkeeren. Den 7 Augustus verlieten moeder en zoon Engeland. In Boulogne verhaalde zij hem van den luister van het kamp des keizers, waar zij in 1805 de militaire feesten had bijgewoond toen Napoleon de eereteekenen van het Legioen van Eer aan zijn dapperen uitreikte en door zijn machtsvertoon den Engelschen schrik wilde aanjagen. Met treurige zelfvoldoening herdacht zij, hoe haar op bevel van den keizer vorstelijke eer was bewezen, hoe trots zij het prachtig leger beschouwde, dat langs haar rijtuig defileerde en niet alleen haar rang,
[208:]
maar ook haar schoonheid en gratie hulde bracht. Nu was alles verdwenen; de groote, roemrijke veldheer, de troepen, door hem met eerzucht en krijgslust bezield, de schoone vrouwen, de heldhaftige mannen, het schitterend hof - niets bleef over dan een zuil, onder het keizerrijk opgericht. Zij besteeg die met haar zoon en wees hem de plaats der verschillende kampen, de tent des keizers, de plek, waar Napoleon's troon stond, toen hij de eerekruisen uitreikte. Vreemdelingen, die ook de kolom hadden beklommen, luisterden met aandacht naar haar zaakkundige aanwijzingen, niet vermoedend, welk deel zij eens aan die grootsche feesten had gehad. Haar zoon leefde met haar mee, uiterlijk kalm, onverschillig, achter zijn zware wimpers het inwendig vuur verbergend, dat in zijn oogen laaide bij het herdenken van die voorbijgegane glorie. Een genot wist Hortense na zestien jaar afwezigheid haar eigen taal te hooren en ze te kunnen spreken; bovenal werd zij niet moede de menschen over de groote dagen van weleer te laten uitweiden. Zij bezochten Chantilly, waarvan de bosschen haar eens hadden toebehoord, Neuilly, het landgoed van Lucien Morfontaine, door koning Joseph met meer dan vorstelijke pracht bewoond. Overal verlatenheid, ruïnes; overal groeide het gras tusschen de steenen; de kasteelen waren geplunderd en vervallen, nergens iets meer dan sporen van voorbijen luister.
[209:]
In Saint Denis daalde zij in de graf gewelven, waarin zij had gemeend met de nieuwe dynastie eens te zullen rusten, en waar nu Lodewijk XVIII alleen was bijgezet. Zij herdacht het instituut van madame Campan, waarover zij beschermvrouwe was. In Rueil knielde zij bij het met bloemen getooide graf van haar moeder. Zij was dus niet vergeten, als haar dochter, zuchtte zij. En toen de zwaarste tocht - naar Malmaison! Daar wilde zij haar zoon de plekken toonen, waar de zoetste herinneringen van haar jeugd nog leefden, die tuinen, waar zij de lieftalligste van allen was, waar men haar bewonderde en vierde, haar, de dochter der keizerin; waar Duroc haar zoete woordjes toefluisterde; waar zij troonde als koningin en op het kleine tooneel triomfen vierde. Hoe dikwijls moest zij toen niet denken aan het woord van'Dante: "Nessun maggior dolore che il ricordarsi del tempo felice nel la miseria". "Geen grooter smart dan 't geluk te herdenken in het ongeluk". Maar zelfs deze bitterzoete smart werd de ongelukkige vorstin ontzegd. Malmaison was door Eugène's kinderen verkocht aan een bankier, die de tuinen en het park bij kleine gedeelten had geveild - niemand mocht er binnentreden dan met een toegangskaart van den nieuwen eigenaar. Hortense voelde het beneden zich er een te vragen - misschien ook vreesde zij dat het zien der vertrekken, door haar moeder zoo
[210:]
smaakvol bewoond, thans kaal, verlaten en verwaarloosd, haar te diep zou aandoen. Dáár ook had zij immers voor goed afscheid genomen van den overwonnen keizer, dáár had zij haar moeder zien sterven en haar, met Eugène, de laatste eer bewezen. Moeder en zoon stonden vóór het gesloten hek en staarden in het park, dat van zijn mooiste boomen en zeldzame gewassen was beroofd; onkruid groeide over de paden, hoog gras en brandnetels schoten op uit den grond, waaruit de planten waren weggerukt; de heldere vijvers waren groenachtige moerassen geworden - niets bleef over dan de muren van het eens zoo fraai kasteel. Geen wonder dat de tranen over Hortense's vermagerde wangen stroomden; zij zag hen allen terug, die vrienden van weleer, jong, mooi, gelukkig, vol hoop, trots en illusie; waar waren zij nu? Dood, verminkt, verbannen, verarmd, belasterd - vergeten! De hand van haar zoon drukte de hare, en zij hoorde hem hijgend fluisteren: - Moeder! Geduld! Eens zal ik alles tot nieuw leven en nieuwen glans en luister opwekken! Ik, Napoleon! ik, de keizer!
inhoud | vorige pagina | volgende pagina