doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thérèse Hoven: Nonnie Hubrechts. Indische roman
Amersfoort: Valkhoff & Co, 1902 (tweede dr.; eerste dr. 1900)


[144:]

HOOFDSTUK X.
'n Alleenloopend Mannetje.

Mr. van Hamme kwam weer een bezoek in den vooravond afleggen, dat was nu reeds de derde keer en Eva begreep, dat ze het, zonder in 't oogvallend onbeleefd te zijn, nu niet kon nalaten hem te dineeren te vragen.
„Als u er niet tegen opziet, zooveel dames, ja ? Wilt u mij dan 't genoegen aandoen hier te blijven eten?"
„U is te vriendelijk, mevrouw, niets zou mij aangenamer zijn dan van uw hoogst vleiende uitnoodiging gebruik te maken."
„Als u, ten minste, geen betere plannen voor van avond hebt," begon Eva opnieuw, om hem nog een kans te laten.
Ze deed het meer uit goedheid dan uit berekening.
Ze was werkelijk bang, dat het hem

[145:]

te machtig zou zijn tusschen zooveel dames.
„Mevrouw, ik had nog volstrekt geen plannen, ik kwam eigenlijk hier om iets aan uw allerliefste huisgenoote, juffrouw Wouter, te overhandigen, een kleine photographie, die ik zoo vrij was voor haar te laten maken."
„juffrouw Wouter is in de binnengalerij. Zal ik haar roepen?" vroeg nonnie, die juist de voorgalerij binnen trad.
,,Als mevrouw mij permitteert, zal ik even naar haar toegaan."
O! Gaat u gerust, nonnie, ga met meneer mee,"
Nauwelijks was de bezoeker uit 't gehoor, of als uit één beweging schoven de beide dames, Toetie en Mies, dichter bij mevrouw Hubrechts.
„Wat een knappe man," fluisterde Mies.
„Maakt hij cour aan jou juf?" informeerde mevrouw Branten.
„Heelemaal niet, dat is niets voor juffrouw Wouter."
„Kan daarom wel iets voor hem zijn," meende Toetie.
„Heb jij zelf geen zin in hem?" hernam Mies.
„Ik vind hem heel knap. Zoo blond staat toch erg mooi voor een man."

[146:]

De knappe man was intusschen 't tafeltje genaderd, waar juffrouw Wouter over een boek gebogen zat.
Ze merkte 't pas, toen hij vlak bij was en stond verschrikt op.
Hij nam haar hand, hield die, iets langer dan noodig was in de zijne en zei toen op zijn allerliefsten flirt-toon: „Moest ik, booze vogelaar, dat lieve duifje verschrikken?"
„Mevrouw zit voor," zei juffrouw Wouter kortaf.
„Ik kom niet voor mevrouw, ik kom voor u. Weet u nog laatst, toen ik u die briefkaart uit den Haag liet zien en u zoo bekoorlijk naïef uitriep : „Daar staat ons huis op." Nu, die heb ik voor u laten vergrooten."
Tegelijkertijd liet hij haar een vrij groote photographie zien. Ze was er werkelijk door geroerd.
„Och! dat is heusch al te lief van u. En hoe duidelijk . . . ."
Ze wees het huis aan, en hij volgde die beweging met zijn hand en zoo beroerde zijn vingeren haar nogmaals. Snel trok zij haar hand terug, waardoor de photographie op den grond viel.
„Toe nu," zeide hij heel zacht. „Waarom zoo boos.."

[147:]

„Ik ben niet boos," stamelde ze, „integendeel, ik ben u heel dankbaar. Het is heel vriendelijk van u, ik ben er erg blij mee."
„Dus heb ik een belooning verdiend?"
De smachtende blik, waarmee hij die woorden vergezeld liet gaan, prikkelde haar op een eigenaardige manier.
Ze wist niet of ze er om lachen moest of. . .
Ze kon niet raden of 't ernst of gekheid was.
„Een belooning," herhaalde ze onwillekeurig.
,,Ja, zeker kijk nu eens, als ik dat handje nu zoo eens even mocht nemen... nu niet recalcitrant zijn, en ik mocht het eens even, zoo aan mijn lippen brengen . . .
,,Och ! toe nee, meneer van Hamme....
Maar ze liet 't toch toe . . . 't was zoo vreemd; ze voelde op eens, dat ze toch nog jong was, nog geen vijf-en-twintig jaar en . . . ze had toch nog niets van 't leven gehad.
Na den dood van haar vader, had ze enkel voor haar plicht geleefd.
Daarvoor was ze ook naar Indië gegaan, om moeder en de zusjes met een gedeelte van haar salaris te kunnen helpen.
In Deli was ze eigenlijk niet veel met heeren in aanraking gekomen; door dat Jo nog zoo

[148:]

klein was, had ze zich met haar leerling weg gehouden, als er visite was.
Een enkelen keer hadden jongelui wel eens gekheid met haar gemaakt, doch ze had zich stelselmatig teruggetrokken. Ze was dan ook weldra algemeen in Deli bekend als de ,,Puriteinsche."
Die gouvernante van de familie Hubrechts had je nu niets aan — daar kon je nu heelemaal niet mee opschieten.
Daar was ze alleen gouvernante geweest en nu . . . .
Vreemd, in 'teerst vond ze meneer van Hamme niets aardig, zoo pedant, zoo gewichtig, maar nu?
Hij had zich intusschen op den, zooeven door haar verlaten, stoel nedergezet en schreef achter op de photographic :

Hommage respectueux de
JOHAN VAN HAMME
ä Mademoiselle

Toen hij zoo ver gekomen was, keek hij haar aan — „wat nu?" vroeg hij, — „toe zeg me uw voornaam."
„Caroline," zei ze heel gewoon.
„Dan zal ik u Carry noemen,op zijn Engelsch,ja?

[149:]

Sweet Carry. En dan moet u ook Jo zeggen, als we alleen zijn . . . dat zal u niet moeielijk vallen . . . de kleine hier heet immers ook Jo, toevallig. Nu . . . dag Carry."
En weg wipte hij naar de voorgalerij, waar de dames hem zeker met ongeduld verwachtten.
Het geheele tooneeltje was wel vliegensvlug afgespeeld, maar hij begreep toch, drie zulke vrouwtjes en dan één alleenloopend mannetje !
Hij zou zich verbazend moeten verdeelen.
't Juffie, Sweet Carry had haar deel gehad, een lief kind!
Reeds zat hij te midden der dames.
„Hm, ja, mevrouw, ik kwam u over zaken spreken, maar in zulk allerliefst gezelschap gaat dat niet. Maar, als u eens bij mij op 't kantoor zoudt willen komen of . . . desnoods zoudt u, hoe heet ze ook weer, hm, juffrouw Wouter kunnen sturen . . . die zal 't ook wel begrijpen."
Hij juichte bij zich zelf!
Wat was hij toch onbetaalbaar, zoo kalm had hij dat voorgesteld.
Juffrouw Wouter was terstond de meisjes op gaan zoeken. Gelukkig had zij ze op 't achtererf gevonden; zoodat ze niet in de nabijheid waren . . . toen meneer van Hamme . ..

[150:]

Hoe durfde hij?
Of 't erg was? Vroeger in Holland had ze ook wel eens, een heel enkel keertje, een kus gehad van een neef of zoo . . . .
Een vreemd gevoel was 't toch .. . een kleine aanraking en toch voelde je 't door je geheele lichaam.
Och ! wat was ze toch dom !
Eigenlijk moest ze zich schamen.
Toch wel lief van hem . . . . van die photographie, bedoelde ze natuurlijk.
Zoo'n kiesche attentie. Laatst, toen hij haar toevallig die briefkaart liet zien, had ze 't zoo gewoon gezegd, dat het huis, waarin ze vroeger met haar ouders gewoond had, er opstond, zonder natuurlijk te denken, dat.. .
Ze had 't haast vergeten en hij niet. Dat bewees, dat hij meer aan haar dacht, dan zij aan hem.
"Sweet Carry" aardig klonk 't, hij had een erg sympathieke stem, zoo'n stem, die je voelde:
Thuis noemden ze haar ook wel eens Carry.
Op eens schoten haar oogen vol tranen.
Och! God meneer van Hamme was de eerste, die haar bij haar naam noemde. Van 't oogenblik af, dat ze op de mailboot was gestapt.

[151:]

was ze juffrouw Wouter geweest.
Een weemoed, als nooit te voren, kwam over haar . . . Ze was niet verliefd op den heer van Hamme, hij was volstrekt de Adonis niet, dien hij zich verbeeldde te zijn . . . maar . ., Ja, wat was 't dan eigenlijk ?
't Was een retour de jeunesse zooals de Franschen 't noemden, 't was haar jeugd, die nog eens in haar sprak en wat zij in hem liefhad, want niet hij.. . maar de liefde !
Ce quelle aimait en lui, c'etait l'amour!
Net iets voor in een Franschen roman, maar daarom niet minder waar.
Ze begon te lachen . . . vroeger las ze nooit Fransche romannetjes; thuis was haar moeder er tegen geweest en later had meneer Hubrechts het haar afgeraden. Maar de leestrommel in Soerabaia bevatte elke week zulke verleidelijke deeltjes.
Mevrouw Hubrechts zag ze natuurlijk niet in, ze kende geen Fransch, maar zij genoot er van. Ze verslond ze . . . vooral die van Gyp, die wekten je op, ze schudden iets in je wakker en Guy de Maupassant dan?
Wel eens wat al tè . . . maar ze was toch ook geen kind meer.

[152:]

Laatst had ze een heerlijk boekengesprek met Johan . . . met meneer van Hamme gehad; wat had hij toen broederlijk met haar gesproken.
Zij had nog den toon van zijn stem in haar ooren, terwijl hij zei: „U moet toch nooit iets lezen, dat u te veel opwindt en ook nooit iets, dat u niet gaarne aan een ander jong meisje zoudt geven."
Hartelijk toch?
En toen ze over Zola begonnen te spreken, zei hij dadelijk: „Het zou me spijten, als u iets van hem gelezen hadt."
Ze had hem toen bekend, dat ze het nog nooit gedaan had, maar dat ze er wel naar verlangde. En toen had hij haar den volgenden dag, „Le Rêve" gezonden.
Och! en dat had haar aan 't droomen gezet, heel anders dan de heldin van 't verhaal. . . maar toch aan 't droomen.
Vreemd, in Deli had ze er nooit zoo aan gedacht, maar nu drong het zich telkens en telkens bij haar op, dat haar jeugd bijna voorbij was en dat ze er niet van genoten had.
Ze voelde zich zoo vervelend en onvoldaan.
Of 't de omgeving was ?

[153:]

Nee, want Soerabia was een wereldstad, vergeleken bij de Boerong-Estate.
Wel was het huiselijke leven stiller dan vroeger.
Meneer Hubrechts was altijd bizonder aardig voor haar geweest, vol attenties en toch nimmer 't decorum uit 't oog verliezende, en daar was ze hem zoo dankbaar voor geweest, want ze wist wel, dat het leven eener gouvernante, en dat in Indië, gewoonlijk vol moeielijkheden is.
Meneer Hubrechts had den juisten middenweg, in zijn omgang met de gouvernante van zijn dochtertje, weten te vinden — beleefd genoeg en niet te beleefd — zoodat het hinderlijk was.
Mevrouw was altijd lief en hartelijk geweest, een goede, eenvoudige ziel.
Ze hield veel van haar en ook van Jo, ze zou ze niet gaarne verlaten, maar toch . . .
O! ze snakte naar iets anders, ze was dat doodgewone, geregelde, saaie plichtleventje zoo moe!
Er gistte iets in haar, ze wist niet wat 't was, ze wist niet hoe 't kwam.
Werd 't veroorzaakt door het lezen der verboden vrucht, of door. . . Mr. van Hamme ?
Ze trok de schouders op, ze was verdrietig.

[154:]

Daar viel 't s c h o t, [In Soerabaia wordt, evenals in Batavia, om 8 uur 's avonds een schot gelost. ] 't sein om aan tafel te gaan en tevens voor bezoekers in den vooravond van op te staan en een einde te maken aan het bezoek.
Ze keek even in de voorgalerij. Mr. van Hamme zat er nog.
Zou hij blijven? Zeker wel.
Dan mocht ze wel orders geven om een couvert bij te laten leggen.
Ze riep den spen [Huisjongen.] gaf hem het bevel en ging toen zelve naar de goedang om een flesch fijnen wijn uit te krijgen en ook 't een en ander voor 't dessert. Dat was ze zoo gewoon geweest op de Boerong Estate. Ze zou ook maar even naar de keuken gaan om aan Kokki te vragen, of er ook iets noodig was.
Leuk toch, zoo op 't laatste oogenblik, anders dan in Holland, maar 't ging ook zoo vlug met die blikjes.
Ze zou, voor de zekerheid, maar een blik rolpens meenemen met. . . laat zien . . . 0 ! ja, wat appelmoes, er waren lekkere blikjes van Tideman en Dros.
Ze keek voorzichtig rond met haar kaars.

[155:]

De goedang lag in de bijgebouwen en er was geen gas. De keuken was bijna geheel donker, alleen een olielamp bij 't fornuis.
Leelijk toch, zoo'n Indische keuken, zoo zwart en onbehagelijk met niets er in dan een paar pannen. Geen tafel, geen stoel, niets; geen blinkend koperwerk, zooals in Holland, geen kasten, enkel een vliegenkastje, heel klein maar, want kliekjes bewaren kwam niet voor in zoo'n warm land.
Ze vroeg Kokki, wat er gegeten werd en vertaalde 't onder de hand : ,,Sop sama bawang pandjan."
Soep met lange uien, o! dat was prei.
Ikan lidah!'
Dat was tong. „Ja, en verder?"
"Pergedel, sama kol, sama kentang."
Gehakt met kool en aardappelen.
Juffrouw Wouter glimlachte, ze kon zich geen Indischen maaltijd denken zonder frikkadel. De rolpens zou dus goed te pas komen.
Ze gaf het blik aan Kokki en beval haar het even te warmen.
Toen arrangeerde ze nog 't een en ander aan de tafel en liet ze door den spen vragen of de familie kwam eten.
Mr. van Hamme had zijn arm heel deftig

[156:]

aan mevrouw Hubrechts geboden, daarop volgden Mies en Toetie, die ook wel graag een cavalier hadden gehad, en daarna kwamen nonnie en Adeetje.
„Wat hebt u 't tafelkleed mooi gemaakt met allemaal bloemen," riep mevrouw Branten uit, doelende op eenige losse rozen en varens, die juffrouw Wouter, hier en daar, op de tafel had uitgespreid.
„Dat hebt u zeker voor meneer van Hamme gedaan, ja."
„Pardon, mevrouw, ze lagen er reeds op, vóór ik wist, dat meneer hier zou eten."
Terwijl mevrouw Hubrechts even stond te bedenken, hoe ze haar gasten plaatsen zou, vond de eenige heer gelegenheid jufifrouw Wouter in te fluisteren: „Waarom dat excuus nu, Sweet Carry?'
Zijn stem was niet zoo zacht geweest of Adeetje had 't gehoord: „Nou, ook niet vleiend," riep ze smalend uit, „megeer van Gamme noemt gaar Kerrie"
Toetie proestte 't uit en maakte een schijnbeweging, als wilde ze haar dochtertje een klap geven, toen zei ze, knipoogend tot den heer van Hamme:

[157:]

„O! u moet zoo oppassen met die nest. Hij hoort alles."
Mr. van Hamme legde zijn rechterhand op dat gedeelte van zijn linker jaspand, waaronder zijn hart werd verondersteld te zitten, en verzekerde, dat hij nimmer iets zeide, dat niet door iedereen gehoord mocht worden.
Maar hij keek de spreekster aan met een blik, die zeker niet door iedereen gezien mocht worden, want hij richtte dien zoo speciaal op haar, dat ze er bijna verlegen onder werd en dat werd Toetie niet gauw.
Zoodra ze, naast hem, aan tafel zat, zei ze dan ook : „Ik geloof, dat u een heel erg deugnietje bent, ja, ja, ontken 't maar niet."
„O! mevrouw!"
„Ja, heusch!"
„Maar, mevrouw!"
„Eet maar eerst uw soep, dan zal ik u wel onder handen nemen, ja?"
Een poosje late : ,,Eerst moet u mij zeggen, waarom u niet getrouwd bent."
De heer van Hamme wierp 't hoofd in den nek en barstte in een hartelijk lachen uit.
Toetie kreeg heusch 't gevoel of ze iets heel origineels gezegd had.

[158:]

„Eerlijk bekennen, hoor," voegde ze er bij.
En hij, weer geheel ernst, en zijn monocle die hij er af gelachen had, weer op zijn neus plaatsende :
„Geen tijd, mevrouw. Ik heb 't altijd zoo druk met de belangen van anderen, dat ik geen tijd heb aan de mijne te denken."
„Hebt u zoo druk?"
„Ah! ja, mevrouw. Een advocaat, — delicate zaken — vooral echtscheidingen; als u wist, hoeveel charmante vrouwtjes al bij mij op 't kantoor zijn geweest!"
Toetie zuchtte: „Jammer mijn man dood is, anders kon ik ook bij u komen praten over echtscheiding!"
Dit keer kon Mr. van Hamme zich nog minder bedwingen.
Mies, die druk met Eva had zitten praten, begreep niet, wat er gaande was en vond mevrouw Branten aanstellerig.
„Zoo coquet, ja? Stelt zich zoo aan. Ik zou me schamen," . . . dacht ze.
Maar toen meneer van Hamme, gedachtig aan zijn plicht om zich te verdeelen, haar ook een gedeelte van zijn conversatie wijdde, was ze er zeer door gevleid en vroeg ze hem, of

[159:]

hij verstand van steentjes had: „Niet kiezelsteentjes, weet u, maar diamanten, ik wou een partijtje koopen, maar weet niet precies, wat ze waard zijn, daarom wou ik zoo graag van iemand hooren, die verstand er van heeft."
„O ! maar dat treft. Verbeeld u, mevrouw, dat ik juist een partijtje diamanten heb, in deposito van een Chinees, voor een kwade schuld.
„Wilt u ze komen zien ? Als mevrouw mij dat genoegen wil doen, zal ik er mij een feest uit maken ze u te toonen."
„Doet u zaken met Chineezen?" vroeg juffrouw Wouter verwonderd.
„Ja. zeker, de praktijk zou niet mogelijk zijn zonder de klandizie onzer gestaarte broeders. 't Zijn de interessantste processen. Ze zijn zoo glad, die kerels, en niemand kan uit hun boeken wijs worden, weet u. Als u mij eens met een bezoek wilt vereeren . . .
„Ja, zoo gek, hij vraagt iedereen," viel Adeetje in. „U moet een partij geven, dan kom ik ook."
„Kleine meisjes moeten wachten, tot ze gevraagd worden," merkte haar moeder streng op, en toen zich tot den heer van Hamme wendende : „Ja, heusch, ik moet flink zijn ; u

[160:]

weet, arm kind, zij geen vader, is zoo hard."
„Maar hoort u nu eens," begon mevrouw Versluys opnieuw. ,,Ik wil wel steentjes koopen, maar ik heb geen geld."
„O! dat verandert de zaak," merkte de advocaat op, zijn wenkbrauwen zoo hoog mogelijk optrekkende.
„Ja, juist, ik verander van zaak," stemde zijn buurvrouw toe. ,,Ziet u, vroeger was 't koeien en nu steentjes, maar natuurlijk eerst geld, moet toch boter bij de visch hebben."
Als de heer van Hamme, volgens zijn geweten had moeten spreken, had hij moeten betuigen, dat hij uit mevrouw's woorden evenmin wijs kon worden als uit de boeken van zijn Chineesche klanten, maar dat durfde hij niet.
Hij knikte dus heel wijs en veel beteekenend en zei : „Ja, natuurlijk, dat spreekt, nee ! dat spreekt .., van zelf.
„Zie je, hij begrijpt?" ried mevrouw Mies zegevierend uit.
„Weet u, de zaak is zoo. Toen mijn man sterft, heb ik geen centje; ik heb er wel gehad, maar hij maakt op, niet uit slechtheid, maar speculatie, u weet wel. Hij koopt petroleumbronnen en der zit geen petroleum in. Nu, en

[161:]

toen is hij dood en ik zit er zonder. Toen ben ik heel flink en ga in de koeien, ik zet een stal op, prachtig, allemaal Hollandsche melkkoeien."
„En ook Madureesche," viel mevrouw Branten in, „u zegt zelf van die verstandige gezichten, is niet Eva?"
„Ik zou 't je niet kunnen zeggen, Toetie."
„Nee, natuurlijk niet, jij trekt je zuster voor."
„Is geen quaestie van voortrekken; luistert u nu, meneer," hervatte mevrouw Versluys. ,,'t Is zoo, ik wil der af zijn en mevrouw Branten wil geld verdienen."
„Ik moet wel, moet toch leven met Adeetje."
„En zij zoo zegt: hé, misschien is die koeien wat voor mij, want ik heb haar verteld, dat ik er toch genoeg van heb en liever steentjes koop. Nu moet zij toch betalen, zooveel geld in mijn hand, anders kan ik geen diamanten koopen."
„Hoort u nu eens naar mij," sprak mevrouw Branten, van haar kant de attentie van den advocaat willende trekken . . . . ,,Ik zeg zoo : „ik geef u elke maand zooveel van de winst, wij een kongsie." [Firma:]

[162:]

„Goed en wel kongsie!" viel Mies weer in.
„Maar als ik kom bij een Arabier, die .steentjes heeft, kan ik niet zeggen : ik betaal je met melk!"
„Dat hoeft ook niet," betoogde Toetie, „ik stuur u niet melk, maar centen."
„Ik kan ook niet zeggen: „ik betaal je met melkcenten."
„Maar Mies en Toetie," dus liet de gastvrouw zich hooren, „jelui moogt meneer van Hamme maar niet zoo consulteeren; wie hem over zaken spreken wil, gaat bij hem op 't kantoor."
„Jij hebt makkelijk praten," merkte mevrouw Branten knorrig op. „Jou man laat jou na met geld; jij kunt betalen voor advies, maar jou zuster en ik, wij zijn arme weduuwtjes zonder geld."
,,Nou, mevrouw, als 't u-belieft," viel Mies beleedigd, in. „Ik ben in 't geheel geen weduuwtje zonder geld, ik ben een weduwe met een zaak. U wou maar, dat u er zoo een hadt."
Mr. van Hamme amuseerde zich kostelijk tusschen de kakelende hennetjes in, gelijk hij de dames bij zich zeiven noemde, doch het was niet bepaald het amusement van 't high-life.

[163:]

Eva rustte niet, vóór de dames het zakengesprek gëeindigd hadden en een afspraak hadden gemaakt om de onderhandelingen ten kantore van den rechtsgeleerde voort te zetten.


vorige pagina | inhoud | vorige pagina