doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thérèse Hoven: Nonnie Hubrechts. Indische roman
Amersfoort: Valkhoff & Co, 1902 (tweede dr.; eerste dr. 1900)


[184:]

HOOFDSTUK XII.
Een druk Kantoor.

Mr. van Hamme zond zijn schrijver weg, dat deed hij meer, als hij delicate zaken te verhandelen had. Het beschot tusschen de kamer, waar hij ontving, en 't hokje, waar de schrijver zat, was zoo dun en daardoor was 't zoo gehoorig.
Hij gaf 't jonge mensch werk mee naar huis en liet hem gaan.
En deze bedacht, wat hij met zijn vrijen dag zou doen. Zijn plicht was misschien geweest om naar huis te gaan en eerst het werk voor zijn patroon te maken, maar hij had meer lust om een ochtend visite aan een zeker donkeroogig nonnaatje te gaan brengen.
Hij was een knappe jongen, lang en blond en volbloed Europeaan en 't nonnaatje mocht hem wel.

[185:]

Zij woonde met haar vader, die een groote toko in 't Chineesche kamp had en haar moeder, die altijd achter bleef, omdat ze geen Hollandsch kende en slechts met de linkerhand getrouwd was.
De aanstaande schoonvader had niets op 't huwelijk tegen, want als klerk op een goed advocaten-kantoor, verdiende hij nog al aardig en zijn dochter kreeg ook wel wat mee.
Maar 't ongeluk wilde, dat de papieren van 't jonge mensch niet in orde waren; hij was als jongen naar Indië gestuurd en wist wel, dat hij aan een deftige, Haagsche familie geparenteerd was, maar niet precies, wie zijn ouders waren.
Bij zijn aankomst in de kolonie was er de hand mee gelicht, maar bij een huwelijk moesten de noodige geboorte-, trouw- en sterfakten aanwezig zijn, anders kon hij zijn eigen trouwakte niet krijgen.
Hierover was hij al ettelijke maanden aan 't correspondeeren met 't moederland en, in dien tusschentijd, had de oude heer, de vader van zijn aangebedene, hem zijn huis verboden.
De eenige kans, die hij nu had om haar te zien, was een enkele keer 's avonds

[186:]

bij lichte maan, als Papa naar de Societeit was, niet de deftige op Simpang, maar de burger-dito in de Societeitstraat, tegenover den Kippetjestuin.
Pa was een burgerman, maar zijn dochtertje was zoo mooi en de arme jongen had nooit veel liefde gekend in zijn leven.
Als hij nu eens naar haar toeging? Pa was natuurlijk in zijn toko.
Er was eigenlijk nog een kleine twist bij te leggen, want de laatste maal, dat ze elkaar gezien hadden, had ze gezegd: ,,lk hou dol van je, Hendrik, dat weet je wel, maar.... ik vind 't heel vervelend om er zoo veel soesah om te hebben. Pa doet me den dood an, ja! En nu heb ik hem gedreigd. Ik zeg: „Pa, wil jij niet, dat ik trouw met meneer Hendrik, dan neem ik den eerste den beste, die er om me komt; daar nou, kiezen of deelen?"
En daar voelde meneer Hendrik zich grenzenloos ongelukkig over, en dan ook . .. eigenlijk was 't geen groot bewijs van haar liefde.
Hij had er al eens met zijn principaal over gesproken en deze had hem geantwoord: „Kom, Hendrik, trek je er toch niets van aan, heb alleen met een vrouw te doen, als ze je geluk

[187:]

verhoogt, maar als ze je verdriet en zorg geeft, laat haar loopen."
„Maar ik houd zooveel van Truusje, meneer."
„Och! wat, Truusjes genoeg in de wereld."
Hij zelf had zich tot stelregel gemaakt om 't nooit zoover te laten gaan, dat hij niet meer terug kon, een amourette was de allerbeste tijdpasseering, die hij kende, maar een affaire de coeur de allertreurigste.
Liefde was een gevoel, dat je moest opwekken en je prettig stemmen moest, maar zoodra je er bij zuchten ging, was 't mis.
Hij hield allemachtig veel van 't schoone geslacht . . . . dat was te zeggen, van de dames.
Van kampong-geschiedenissen moest hij niets hebben ; hij was nu al een jaar of tien op Java, maar hij had er zich meesterlijk vrij van gehouden.
Hij had een afkeer vanla Vénus noire. Flirten en coquetteeren en zoo, was heel aardig allermachtig amusant, maar van njais of baboes moest hij niets hebben.
Hij blameerde er zijn vrienden niet om, maar hij hield er zich buiten, zoo veel respect had hij toch nog wel voor zich zelf.
Trouwens, ahem! dat nog wel kon er gerust

[188:]

af. Vreemd, dat je eigen denken je soms zulke parten kon spelen. Hij had te veel respect voor zich zelf, te veel om ., . . enfin daarvoor. Hij mocht dan ook wel eerbied voor zich zelf hebben, want hij had er zich flink doorheen geslagen.
Juist, in zijn laatste jaar in Leiden, was zijn vader gestorven; moeder en de zusjes bleven in vrij slechten toestand achter. Hij had toen zijn college-gelden en wat er verder noodig was, verdiend door repetitor te worden en door politieke artikelen in couranten te schrijven.
En zoodra hij gepromoveerd was tot Mr. in de Rechten, had hij verzocht om bij de Rechterlijke Macht in Indië te worden geplaatst.
Op die manier ontliep hij de, in Holland onvermijdelijke, pro-deo jaren en had hij kans nog wat voor de familie thuis te kunnen doen. Maar 't viel niet mee, de promotie was langzaam en zoo had hij 's lands dienst verlaten en had hij zich al heel spoedig als advocaat en procureur te Soerabaia gevestigd.
Hij was een gemakkelijke, joviale kerel, niemand was daar beter van overtuigd dan hij zelf en zoo was hij weldra flink in de praktijk gekomen.
Hij deed zaken voor iedereen, voor mooie

[189:]

vrouwtjes, wien de huwelijksbanden te nauw knelden, doordat manlief ze te los had gemaakt voor zichzelf; voor gezeten handelslieden, die 't onder elkander niet eens waren, voor Arabieren, die door te veel knoeien, zelf in den knoei waren geraakt, voor Chineezen, die er zich in hadden gewerkt, en last not least voor 't Gouvernement.
Zijn specialiteit was politie-zaken!
Een handige vent, voor alles te vinden en dood goed. Als hij een mooie aanhaling van gesmokkelde opium had gedaan, dan konden de zusjes in Holland zich gerust een extra toiletje aanschaffen en een flinke echtscheiding had al licht een zomerreisje voor moeder als gevolg.
Hij deed zijn plicht als zoon en als broer en rechtsgeleerde, want. . . natuurlijk kon hij niet alleen met eerlijke lui omgaan, maar. . . enfin, hij bleef tenminste zelf eerlijk en liet zich niet, zooals eenigen van zijn collega's, door beide partijen betalen.
Hij deed dus zijn plicht in alles . . . en enfin, hij mocht er wezen.
En . . . ja . . . nu had hij den braven Hendrik maar weg gestuurd, omdat hij zelf van plan

[190:]

was nu juist geen brave Hendrik te zijn. Ha! Ha! hij moest er zelf om lachen.
Dat mocht hij er dan ook wel van hebben, hij hoefde toch niet all-round een heilige te zijn. Een man is geen anachoreet, wat drommel!
En nu zou diesweet Carry bij hem komen op 't kantoor, en hij zou haar wel zou weten te bepraten, dat z e . . . . hun onderhoud bij hem thuis zouden voortzetten.
Waarom niet? Ze waren geen van beiden getrouwd, dus vrij, waarom zouden ze zich dan geen kleine vrijheid veroorloven?
Ze was geen schoonheid, maar ze zag er aardig uit, heel aardig!
Ze was nog wel de moeite waard, zeker!
En daarbij een beschaafd meisje, met wie men praten kon, en zonder pretentie. Wat kon zoo'n gouvernantetje pretendeeren?
Waarschijnlijk was hij haar eerste hofmaker, dus zou ze hem dankbaar zijn en later, als 't uit zou zijn, want zoo iets kon niet eeuwig duren, nu dan zou ze met voldoening erkennen, dat ze dat ten minste weer gehad had.
Daar kwam ze de trap op; toch kranig, dat ze kwam.
"Sweet Carry."

[191:]

„Ik ben uw sweet Carry niet," merkte ze snibbig op.
Dat viel niet mee; jongens, als ze zoo begon.
«Juffrouw Wouter, pardon, maar u hoeft niet beleedigd te zijn, ik meende geen kwaad."
„Meneer, ik kom met een briefje van mevrouw Hubrechts, en of u mij 't antwoord schriftelijk mee wilt geven."
„Ah! komt u daarom alleen?" vroeg hij, haar uitvorschend aanziende.
„Ja, natuurlijk, omdat mevrouw Hubrechts 't mij gevraagd heeft."
„Ik heb 't u ook gevraagd."
„Ik ben in betrekking bij mevrouw Hubrechts," antwoordde ze ontwijkend.
„Benijdbare vrouw. Ik wou, dat u bij mij in betrekking waart. Jammer, dat ik geen kinderen heb, zoudt u anders wel bij mij willen komen, ja? Toe zeg eens, denkt u, dat ik goed voor u zou zijn?"
„Te goed misschien," zei ze schalksch.
En toen had ze er spijt van; ze had 't niet moeten zeggen, ze had koel en vormelijk moeten blijven, ja, maar, hij was toch ook wel aardig en ze was toch jong.
Hij lachte en knikte haar even toe.

[192:]

„Ga toch zitten," zei hij op vriendelijken, maar wel wat familiaren, toon.
En toen trok ze weer terug en zei, zoo stijf mogelijk: „Nee, dank u."
„Waarom nu zoo?"
En hij keek haar a a n . . . . ze werd boos op zich zelve, hij was een nare man, wat hoefde dat nu?
Ze wou zoo graag ernstig blijven, maar. . . . hij nam 't briefje aan en drukte haar hand even en haar pols . . . .
„Een mooi polsje, een mooi gevuld, blank polsje. Ik zou u wel eens gedecolletteerd willen zien."
Dat was een heele zet verder, zooals hij bij zich zelf bekende, angstig afwachtende, hoe zij 't op zou nemen.
„Ik ga hier nooit uit."
't Was een dom antwoord en onhandig ook; ze had beter van zich af moeten spreken, maar.... ze kon 't niet helpen.... ze was toch ook jong.
Ze lachte. . . . en zei hoofdschuddend : „Nee, meneer van Hamme."
„Ik dacht, dat u Johan zoudt zeggen, als we alleen waren . . . ."

[193:]

„Dan dacht u toch heusch verkeerd."
Zij was zelve verwonderd over de coquette manier, waarop ze 't zei.
„ Toe — zeg nu eens Johan . . .
„Nee — ik wil geen Johan zeggen."
„Waarom niet, houd-je heelemaal niet van Johan?" vroeg hij, op speelschen toon.
En zij, geheel in den geest blijvende: „Volstrekt niet!"
„Als je 't eens probeerde?"
Ze schudde 't hoofd: „Och! nee, heusch, meneer van Hamme, dat is maar kinderachtigheid; toe, leest u nu het briefje van mevrouw Hubrechts en geef mij 'tantwoord en dan is 't uit."
„En als ik u nu eens vroeg mij een antwoord te geven op . . . .
De ronde oogjes blikten onheilspellend, maar ze prikkelden haar toch wel. 't Was zoo iets ongewoons voor de sobere, vormelijke gouvernante, zoo'n spiegelgevecht met woorden en blikjes . . . . en lachjes!
„Dat hangt van de vraag af," viel ze dartel in. Toen, quasi onnoozel: „Ik begrijp natuurlijk heelemaal niet wat u bedoelt."
„Heeft niemand je dan zoo'n vraag gedaan, sweet Carry?„

[194:]

"Dat zou ik u toch niet zeggen," zei ze overmoedig.
„Eigenlijk ben je toch niets lief voor me," begon hij, op gemaakt klagenden toon.
„Dat hoeft ook niet."
„Je hebt toch alleraardigste oogen!" riep hij op eens. „Ik wist niet, dat er zooveel in zat, hoor eens, sweet Carry, je bent een klein nestje. Je doet je zoo heel eenvoudig voor, maar je bent je wel degelijk bewust van je bekoorlijkheden van je good points zooals de Engelschen zeggen en je weet er handig mee om te springen."
Opeens voelde ze, dat 't bloed haar naar 't hoofd steeg en een tot nu toe ongekend gevoel van schaamte zich van haar meester maakte.
Haar behaagzucht was verdwenen — ze keek hem smeekend aan : „Och! toe, meneer van Hamme, gaat u niet door... op die manier en . . . heusch, u moet zoo niet spreken, 't is niet goed voor me."
Hij trad een stap nader, zoodat hij heel dicht bij haar was : ,,Dus, maakt 't toch indruk op je? Zie je, dat is juist wat ik wil. Ik zou je willen hypnotiseeren, zóó dat je precies zoudt doen, wat ik van je zou verlangen. Zeg — kleine Carry, zou-je dat wel willen? Zou-je

[195:]

wel onder de hypnose van mijn wil... "
Vóór ze antwoorden kon, hoorden ze stappen op de trap.
Juffrouw Wouter schrikte . . . maar hij nog meer — hij vond de stoornis vervelend en betreurde 't alweer, voor de zooveelste maal, dat hij, zelfs op zijn kantoor . . . enfin, 't kon nu niet anders. Hij had toch zoo'n meisje niet in eens kunnen vragen, bij hem aan huis te komen.
Hij nam zijn gewone middel in zulke gevallen te baat en verzocht zijn bezoekster in 't kantoortje van meneer Hendrik te wachten.
„Dat is beter, want anders komt u den indringer op de trap tegen en . . .
Nauwelijks had hij de deur van 't kantoortje gesloten of de andere deur ging open en .. . de indringer bleek een indringster te zijn en wel mevrouw Branten.
„Dag meneer van Hamme," begon ze, hem familiaar de hand toestekende.
„Mevrouw," zoo onderdanig mogelijk. „Mevrouw, gelieve zich de moeite te geven van plaats te nemen."
„U zoo deftig, ja?"
„In mijn kantoor ben ik altijd deftig, mevrouw. Dan ben ik geheel de zakenman; als mevrouw

[196:]

dus zoo beleefd wil zijn mij met de reden van haar komst bekend te maken."
„Nou, ik kom visite maken."
„Als mevrouw dan zoo vriendelijk zou willen zijn mij in mijn huisje te Kepoetran op te zoeken . . .
„Wat! nee, ik bedoel niet zoo . . .
„Mevrouw, ik bedoel ook niet zoo,..
Hij was wel een don Juan, dat wist hij zelf 't best, maar op die manier zou hij veel van een held in een vaudeville hebben.
„Kijk, ik wil maar zeggen. Hoort u nu eens."
„Mevrouw, ik ben geheel oor!"
„Luistert u nu eens naar mij. Ik ben een beetje arm, weet u, en ik wou zoo graag een beetje geld verdienen."
„Dat zal u niet moeielijk vallen, mevrouw, als men er uitziet als u!"
„O! jou schalk!"
Mr, van Hamme betuigde, dat hij werkelijk geen schalk was en 't nu, zeker niet voor eigen rekening, wou wezen.
„Ziet u, 't geval is zoo. Geeft u ook commissie?"
Hemeltje, wat wilde 't mensch toch ? Dacht ze, dat hij een soort huwelijksmakelaar was?"

[197:]

,,Als mevrouw zich wat duidelijker zou willen uitdrukken?"
,U wilt ook zoo de puntjes op de i. Nou dan, als ik u recommandeer aan een vriendin, die wil echtscheiden, geeft u mij dan een voordeeltje?"
,,Mevrouw, het is mij altijd een bizondere vreugde een dame van dienst te kunnen zijn, maar om u de waarheid te zeggen, ben ik niet gewoon op die manier te werk te gaan. Dat is geen zaken doen,"
,,Best," viel Toetie geraakt in. ,,Dan recommandeer ik niet."
"Dat moet u weten."
"'t Ergste is, dat ik al gerecommandeerd heb, een vriendin van mij, of liever een kennis van de boot, weet u, die zegt: „Ik wil gaan scheiden, weet-je ook een advocaat ? En toen zeg ik : „Ja, ik weet zoo'n goeie en nog jong en een knappe man."
„Ik ben u zeer dankbaar voor uw welwillende opinie,"merkte de advocaat sarcastisch op.
"O! ja, maar ik denk, dat u mij wat geeft, anders zeg ik 't niet. U verdient er toch mee. Kom, geef mij vijftig gulden ja, voor den spaarpot van Adeetje."

[198:]

Het was een lastig geval, zoo'n bedelpartij, maar enfin, men weigert toch niet graag iets aan een vrouw.
Hij opende zijn brandkast, nam er een paar bankbiljetten uit en deed ze in een enveloppe.
Daarna reikte hij die aan mevrouw Branten.
„Och! ik ben u toch zoo dankbaar, ik zou niet aannemen, heusch niet. Ik neem nooit iets aan, maar ik heb zoo noodig en ik ben ook zoo teleurgesteld met die koeien. Toe, doet u nog een goed woordje bij mevrouw Hubrechts, ja? Zegt u, is zoo'n voordeelige geldbelegging. Ik wou der zoo graag in en die zuster van haar is der zoo duur mee."
Meneer van Hamme beloofde zijn best te zullen doen en stond op om de bezoekster uit te laten. Ze was de deur reeds uit, toen ze terugkwam :
,,Kijk nou, zoo vervelend, daar is mevrouw Hanselaar, zij hoeft toch niet te weten, dat ik hier ben, zoo alleen bij een jong mensch, staat niet. Mag ik even h i e r . . . . en vóór Mr. van Hamme het beletten kon, had ze de deur van 't bijkantoortje geopend . . . . en zag ze . . . . juffrouw Wouter.... de gouvernante van Eva Hubrechts.

[199:]

Dat was iets voor Toetie !
Ze ging .stilletjes binnen, deed de deur dicht en fluisterde: „O! jou rakkertje, ik heb jou lekkertjes gesnapt."
„Ik weet niet, wat u bedoelt, mevrouw," viel juffrouw Wouter, hoog in. „Ik ben hier op verzoek van mevrouw Hubrechts en ik wachtte, tot meneer van Hamme vrij was."
„Och ! wat, vrij ? Hij is altijd vrij, is toch niet getrouwd."
Mr, van Hamme vond 't een ellendig geval.
Hij had toch werkelijk geen schuld. De eene cliënte was pas in 't bijkantoor verdwenen of de andere kwam 't hoofdkantoor binnen.
't Was fataal, doch er was niets aan te doen.
Die twee moesten 't nu maar met elkander uitmaken en, zoodra hij zich van zijn bezoekster zou kunnen ontslaan, zou hij er wel een plooi aan weten te geven, 't Werd waarachtig piquant, allemachtig piquant! al die vrouwtjes.
Intusschen maakte hij zijn diepste buiging voor mevrouw en verzocht hij mevrouw om plaats te nemen, zoo correct mogelijk.
Mr. van Hamme was altijd correct en vormelijk t o t . . . . zijn gevoel hem te machtig werd.
Als mevrouw zoo vriendelijk wilde zijn hem

[200:]

met de reden van haar komst bekend te maken.
Mevrouw vertelde hem de oude, oude geschiedenis, die hij, sedert hij in Indië in de praktijk was, zoo vaak reeds gehoord had.
Ze was getrouwd, omdat ze mevrouwtje wilde zijn en ze hield ook wel van haar man en in 't begin ging alles ook wel goed, maar langzamerhand had hij den eerbied voor zijn huwelijkscontract uit 't oog verloren en eindelijk had ze gemerkt, dat hij meer om een harer baboes gaf dan om haar. En toen was ze in een drift naar Papa en Mama geloopen.... 't zelfde verhaal, dat ze aan mevrouw Branten had gedaan . . . . met 't vervolg, dat, na haar terugkomst in de echtelijke woning, was afgespeeld.
Zij had zich, op raad van haar ouders, weer met haar man verzoend, maar zoodra ze thuis kwam, merkte ze, dat de bewuste baboe er nog steeds een te groote plaats innam.
Toen had ze haar man heftige verwijten gedaan, doch hij had alles ontkend en nu kwam ze bij hem om zijn hulp in een echtscheiding te vragen.
„En is meneer Hanselaar ook daartoe bereid?" vroeg de rechtsgeleerde.

[201:]

„Nee, hij wil niet; hij zegt zoo'n soesah. En weet u, wat 't is, als we echtscheiden, dan moet hij voor me zorgen en hij is zoo op de dubbeltjes en ik kan er niet zonder, want Papa is op pensioen en wij hebben geen fortuin. Papa is nu ook platzak, want hij komt pas terug van een reis uit Europa. Hij was 30 jaar in Indië, weet u, en had al zoo lang opgespaard voor zoo'n reis."
„Maar, uw vader zou u toch wel onderhouden, in geval uw echtgenoot 't zou weigeren?"
„Nee — Papa is vreeselijk tegen echtscheiden en hij wil me ook niet terughebben. Hij zegt, je hebt je vrije keuze gehad, nu moetje er ook maar bij blijven. Maar, 't is toch zoo vreeselijk om bij mijn man terug te gaan, hij geeft niets meer om me."
„En meneer wil toch niet scheiden?"
„Zooals ik u zeg om de dubbeltjes, daarom wou ik 'm dwingen, dat gaat toch met de wet."
Mr. van Hamme schudde 't hoofd: ,,Helaas, mevrouw, ik kan u weinig hoop geven! Als de partijen 't eens zijn, is een scheiding hoogst gemakkelijk en dat in Indië, doch in 't tegenovergestelde geval is 't hoogst moeielijk. De bewijzen van ontrouw moeten overtuigend geleverd

[202:]

worden en dat is, om zoo te zeggen, ondoenbaar."
„Maar, meneer, ik weet toch."
„Weten is niet voldoende, mevrouw; het is zelfs niet voldoende, dat men de beschuldigden te zamen in één kamer ziet. Veroorloof mij, de zaak niet nader toe te lichten, en het trekken van verdere conclusies aan u over te laten."
„Och ! dus kunt u mij niet helpen?"
,,Als uw echtgenoot u in deze niet ter wille is, nee, mevrouw."
„Maar kunt u hem niet schrijven?"
„Wat zou dat helpen, mevrouw? Ja, als ik hem uit naam uwer ouders kon meedeelen, dat zij verder voor u willen zorgen en dat hij met het ontbinden van het, door u aangegane, huwelijk, van allen onderstand aan u, ontslagen is."
„Papa zal niet willen," zei ze droevig. „Als ik knap was, zou ik misschien in mijn eigen onderhoud kunnen voorzien met lessen of zoo, maar ik ken niets . . . .
Ze keek hem met haar mooie, groote oogen, smeekend, aan.
„Mij dunkt, een vrouwtje als u . .. verbazend aantrekkelijk . . .
Zoo iets was 't, dat de heer van Hamme mompelde.

[203:]

Maar zij wilde die halve toespeling niet aanvullen.
„Heeft u kinderen, als ik vragen mag?"
„Nee . . . . daar is Hanselaar juist zoo teleurgesteld over."
„Ja, 't is een treurig geval, als uw ouders u niet willen terugnemen om 't nu maar eens zoo te noemen en 't is voor uw eigen gevoel onmogelijk, bij uw man te blijven . . .
„Enfin, ik wil wel eens aan meneer schrijven, maar eerlijk gezegd, durf ik u niet met een gunstig resultaat vleien."
— „Wat ben ik u schuldig?" vroeg ze, tamelijk onbeholpen.
„Voor van daag slechts f 3,60, een gewone consultatie."
Toetie, die, door 't beschot heen, elk woord verstaan had, kon niet nalaten te denken: „Zoo leuk, ja? Van die — nog geen vier gulden, heeft hij er mij vijftig gegeven."
Een oogenblik later opende Mr. van Hamme de deur der „vrouwengevangenis," zooals hij het hokje van meneer Hendrik wel eens schertsenderwijze noemde.
Mevrouw Branten zag er vroolijk uit; blijkbaar vond ze de situatie bizonder aardig. Juf-

[204:]

frouw Wouter daarentegen zag heel bleek. De dames hadden, behalve bij haar ontmoeting, geen enkel woord gewisseld.
Toetie was te bang iets te missen van 't gesprek, dat er tusschen den advocaat en zijn cliënte werd gevoerd, en juffrouw Wouter voelde zich te ellendig om te spreken.
„Wel dames?" begon Mr. van Hamme, op jovialen toon. „Dat trof in zooverre, dat de dames elkander kenden en ik ze niet aan elkander hoefde voor te stellen. Ja, 't blijft gebrekkig, zoo'n kantoor, ik zou er een wachtkamer bij moeten hebben, 't Ergste is, dat ik niet weet, wie er binnen zal komen. B. v. daar straks, juffrouw Wouter en ik voerden een hoogwijs zakengesprek — daar hoor ik iemand de trap opkomen. Als bij instinct open ik de deur van 't achterkantoor. Het is nu eenmaal een aangenomen feit, dat de cliënten bij een advocaat elkander niet zien."
„Natuurlijk niet, als 't mooie meisjes zijn," merkte Toetie op, haar woorden zóó duidelijk accentueerend, dat Mr. van Hamme er bij meende te hooren: „Geef je geen moeite, ik doorzie je wel."
Hij veinsde echter niets te begrijpen, doch

[205:]

vervolgde op zijn aller-coquetsten toon: ,,en mooie vrouwtjes."
Toetie lachte en was verteederd, Mr. van Hamme wendde zich tot juffrouw Wouter: ,,Wilt u dus maar den inhoud van ons gesprek aan mevrouw Hubrechts meedeelen."
Daarop boog hij voor haar, opende de deur en boog nogmaals, van een hand geven geen sprake.
Hij was uiterst voldaan over de diplomatieke manier, waarop hij de zaak behandeld had, en zij was diep vernederd, dat zoo iets noodig was geweest.
Zoodra ze veilig uit 't gehoor was, haalde Mr, van Hamme zijn schouders op: „Goed zieltje, fatsoenlijk meisje, maar stijf, zoo Hollandsch mogelijk."
Toetie keek hem verbaasd aan. Als dat nu waar was, dan zou er geen aardigheid aan zijn.
Toen begon ze lont te ruiken : „U zegt zoo stijf, heeft u dan probeerd niet stijf te zijn?"
„Maar mevrouw, met zoo'n juffertje, foei! Ten eerste . . . . op mijn kantoor . . . . en dan een meisje, als men nu nog een aardig vrouwtje bij zich krijgt . . . . nu dan . . . .
En zijn blik vulde zijn bedoeling, of wat hij er voor door wou laten gaan, aan.


vorige pagina | inhoud | vorige pagina