Melati van Java: In eigen huishouding Amsterdam: L.J. Veen tweede dr. zonder jr. (eerste dr. Leiden: A.W. Sijthoff, 1895)
3 December.
Sint Nicolaas is er haast, maar ik ben niets feestelijk gestemd, want ach! van ons Kerstreisje komt niets. Dat is mijn Sint Nicolaas-verrassing. En dan trouw je om eigen meesteres te zijn. 't Is me wat moois, slavin wordt je door het huwelijk, anders niets! Pas getrouwd en dan niet eens vrij te zijn naar je ouders te gaan. Is dat niet verschrikkelijk? Had ik het geweten! Ik was nooit getrouwd! Is 't al niet erg genoeg dat ik hier met Sint Nicolaas alleen moet suffen terwijl ze thuis zoo gezellig en prettig bij mekaar zitten, surprises bedenkende en
[75:]
pakjes ontvangende, en ik ben hier alleen met een man, die veel te ernstig is om met die kinderachtigheid op te hebben en een schoonmoeder, die hem opstookt ja! bepaald hem opstookt, want aan haar heb ik deze teleurstelling te danken en aan niemand anders! Och! wat ben ik bedrogen! Op onze bruiloft gaven zij mij een scepter met bloemen versierd, en nu na drie maanden getrouwd te zijn wat is er van dien scepter geworden - een potlepel anders niets. Dat is de bestemming der vrouw: keukenmeid, waschvrouw, naaister spelen, de onderdanige dienares te zijn van den heer der schepping, den man. Hugo is misschien te verstandig om nog aan die middeleeuwsche opvattingen te hechten, maar zij, dat oude mensch, gaat er in op en zij heeft hem belezen. Ik merkte wel dat hij er niet erg voor was, maar dit was toch geen reden mij dit plezier niet te gunnen; laatst toen zijn moeder hier den heelen dag was - kwam de reis ter sprake en zij vond die zoo kostbaar en wij waren immers pas hier. Ik bracht het gesprek op wat anders, maar zij heeft hem zeker later haar meening gezegd, want gister kwam het hooge woord er uit: "Wij gaan niet, ik zal het je maar vooruit zeggen om je met geen ijdele hoop te vleien." 't Kwam zoo! Wij zaten gezellig thee te drinken toen er een doos hoeden uit Amsterdam op zicht kwam; ik had mijn keus dadelijk gemaakt; zoo'n beeldig nieuw modelletjes van maar f 20; juist iets voor mijn beste rose mauve
[76:]
japon. Ik was er verliefd op en toch zei ik Hugo: "Ik ben niet van plan dezen hoed te nemen want hij is me veel te duur; ik denk: dat ik er geen betere bij neem en 't maar met mijn daagsch hoedje doe." Hij scheen niet eens te merken wat dat offer mij kostte en zei alleen: "Je hebt groot gelijk, waarvoor heb je zoo'n eleganten hoed hier noodig?" "O, als ik naar huis ga, zou ik er wel gaarne elegant uitzien; maar zie je, de reis is toch al duur genoeg. Dus spaar ik zooveel mogelijk." En in plaats mij over mijn wijsheid te prijzen, sprak hij dat harde vonnis uit; ik stond perplex! Dat had ik niet verwacht; ik begon hem eerst te plagen en toen ik merkte dat het hem ernst was, te huilen, te vleien en te kussen. Maar 't hielp alles niets; hij bleef onverzettelijk en zei alleen: "'t Gaat niet! Voor die paar feestdagen - want van verlof is geen sprake! - kunnen wij zooveel geld niet uitgeven. Zet het je dus maar bijtijds uit het hoofd!" Toen kostte het mij volstrekt geen moeite eens werkelijk flink te huilen, zooals Mama altijd doet als zij iets bij Papa wil doorzetten. Dan geeft hij altijd toe; ik had dit middel nog niet geprobeerd en verwachtte er wonderen van, maar jawel! Hugo is heel anders; hij stond bedaard op en haalde - Eau de Cologne? - ja, dat kan je begrijpen - het huishoudboek, en liet mij zien: "Zie eens! Zooveel hebben wij sedert wij hier zijn reeds uitgegeven? En hoeveel zijn we ten achteren?" Dat is waar! Onbegrijpelijk wat een huishouden kost en wat 'n geld je door de vingers gaat voor allerlei
[77:]
nare dingen, turf, steenkolen, aardappelen, een kelder vol, keukengereedschap allerlei akelig tuig, waar niemand pleizier van heeft. Ik had op mijn maandgeld reeds vijf en twintig gulden voorschot genomen en dat was mij geheel door 't hoofd gegaan. Maar als men geld noodig heeft, dan ziet men het immers te krijgen; van waar dat weet ik niet! Ik heb er nooit over nagedacht; bij ons hoefden wij nooit ons iets te ontzeggen uit gebrek aan geld, maar Hugo legde mij uit dat het niet ging en de reis onmogelijk was. "Maar Hugo als ik het toch zoo gaarne doe!" snikte ik wanhopend. "Emmy lief! wees zoo onverstandig niet, kind! 't Valt mij hard genoeg je dat plezier te weigeren maar het gaat werkelijk niet. We kunnen ons toch niet reeds dadelijk bij het begin van ons trouwen in schulden steken. Kom! ik moet even uit. Zorg dat je droge oogen hebt als ik terugkom." Toen ging hij heen en liet me alleen met mijn verdriet. Wat ik mij ongelukkig voelde! O die vervelende feestdagen bij schoonmoeder doorbrengen, met haar en den ouden notaris whisten en geen andere aardigheden te hooren, dan die hij reeds dertig jaar lang verkoopt en thuis is 't zoo gezellig oud in nieuw te vieren en ik heb de zusjes zooveel te vertellen. Vroeger kibbelden wij dikwijls maar nu is het heel iets anders nu wij mekaar in zoo lang niet zagen! Nog lag ik in tranen met mijn hoofd op de canapé toen er gebeld werd; ik stond gauw op en droogde mijn oogen af. Daar werd aan de deur geklopt en Dr. Henri Brands stond voor mij; die domme Rika kan of wil het
[78:]
maar niet leeren de menschen behoorlijk aan te dienen. Het was trouwens niet noodig geweest want ik had afgesproken gister met hem te musiceeren. Hij speelt goed viool en heeft ook eene mooie tenorstem en zingt b. v. "der Wanderer" heel aandoenlijk vooral wanneer hij verklaart" Wo Du nicht bist da is das Glück!" met een echte grafstem; - grogstem, beweert Hugo, die hem niet bar lijden mag. Ik geef ook niet veel om hem en dat weet hij zeer goed. Laatst zei hij me nog: "Ik heb het geluk niet mevrouw! u aangenaam te mogen zijn maar wees barmhartig jegens den deelgenoot van uw verbanning." Daar ik mij juist dien dag had doodgeërgerd over onze negorij, vielen zijn woorden in goede aarde en ik weigerde dus niet toen hij mij vroeg of hij den volgenden dag met zijn viool mocht komen. Andere menschen zijn ook vervelend en die maken niet eens muziek. Nu dan, ik stak het licht op.en boog mij zoo diep mogelijk over mijn boeken opdat hij mijn behuild gezicht niet zou zien, maar hij keek me onderzoekend aan en vroeg toen met zijn kwijnende stem: "Heeft u geschreid, mevrouw?" Ik wischte zoo gauw mogelijk de druppels weg. "Och," zeide ik, "'t is niets, 't is de moeite niet waard." "De moeite niet waard het te verbergen," hernam hij. "Karakters als de uwe slagen daar niet in. Waarom ook? Wie met zijn hart kan zien, merkt de waarheid toch."
[79:]
"Zoo?" vroeg ik mij oprichtend, "en welke waarheid ziet u daarbij, als ik vragen mag?" "Dat u hier niet op uw plaats is," antwoordde hij kalm, "dat u het voelt en daarom ongelukkig is." Onmiddellijk droogden mijn tranen en ik was zeer boos over zijn brutaliteit. "Dan vergist u zich heelemaal!" zei ik zoo scherp mogelijk, "en ik verzoek u zulke onderstellingen niet te maken. Ik heb gehuild, ja, omdat. . ., omdat ik mijn ouders niet met de feestdagen zal zien," ik voelde hoe ongelooflijk hem dit in de ooren zou klinken en las het ook op zijn gezicht. Toen begon mijn stem weer te beven; ik maakte er mij dus in eens van af en zei flinker: "En laat ons nu maar gaan spelen, in plaats van den tijd te verliezen met noodeloos gepraat." En ik gaf den toon aan Hij boog zwijgend en nam zijn viool op; zoo bgonnen wij onze sonate; het was die in F Dur van Beethoven. 't Is toch iets heerlijks die muziek, nauwelijks had zij met haar tooverstaf ons aangeraakt of ik vergat alles, mijn groot verdriet en kleine ergernissen. Zoodra het zoete andante weerklonk, gevolgd door het bevallige Scherzo, werd mijn hart steeds lichter en toen wij aan de prachtige finale waren, scheen het mij toe of een wereld vol schoonheid zich voor mij opende. Waarom kan Hugo geen piano of viool? Hij heeft muzikaal gevoel genoeg, als zijn moeder het maar had laten ontwikkelen, dat zou beter geweest zijn dan hier over mij te komen bazen.
[80:]
Ik maakte Brands mijn compliment over zijn goed accompagneeren; hij keek strak voor zich uit en zei na een poos met zijn diepste stem: "Ja, muziek is een goed surrogaat voor geluk." "Dat zegt Heyse in een van zijn novellen," zoo tikte ik hem onbarmhartig op de vingers bij dit plagiaat. Hij liet zich niet uit het veld slaan en antwoordde uit de hoogte: "Behalve hij, zeggen vele anderen het ook! Maar u, die beweert zoo gelukkig te zijn, kan daarover nog niet bij ondervinding spreken." Ik wilde hem een flink antwoord geven, maar daar zag ik uit de achterkamer een donkere, spookachtige gedaante naderkomen; 't was of de schrik mij om het hart sloeg, ik meende een geest te zien. Het was mijn schoonmoeder! Hoe kwam die nu hier? Door het spelen had ik haar schellen en kloppen niet gehoord en nu vertelde zij mij dat zij den geheelen dag bij haar vriendin mevrouw van Beers was geweest en nu ons wilde" verrassen" door hier thee te komen drinken. Zij hoorde piano spelen en was maar stilletjes binnen geslopen, afwachtende dat het stuk uit was. Ik hielp haar haar goed afdoen, zette thee, bestelde een stoof en ondertusschen monsterde zij maar met haar scherpe oogen mijn cavalier, die zeer geërgerd over de onverwachte stoornis, daar norsch zwijgend tegenover haar zat en hardnekkig al mijn pogingen verijdelde om hem en mijn schoonmoeder samen te brengen. Eindelijk stond hij op, verontschuldigde zich en liet mij tot mijn groote teleurstelling alleen met haar.
[81:]
Nauwelijks had hij de deur achter zich toegetrokken of daar kwam de strenge vraag: "Musiceert die mijnheer dikwijls met je, Emma?" Had ze dat nu vriendelijk of hartelijk gevraagd, misschien zou ik dan eenvoudig geantwoord hebben dat het de eerste keer was en ik er zoo weinig om gaf dat mtj de afspraak geheel door 't hoofd was gegaan, maar er was iets in haar stem dat mij tot verzet prikkelde. Hugo zegt dat ik lichtgeraakt ben maar dat begrijpt hij niet, vrouwen kunnen zoo iets beter, want wat weten de mannen af van nuances in de stem? Ja, zeker, ik beken 't, ik ben lichtgeraakt, dat is nu eenmaal mijn gebrek of mijn eigenaardigheid en daarom moeten de menschen voorzichtig met mij omgaan; ik kan mij daarin niet veranderen. Ik antwoordde dus ook tameltjk koel en een beetje 't gaat-u-niet-aan-achtig: "Ja zeker, wij zijn van plan alle weken eens te spelen." "Maar dan moet je Hugo verzoeken er bij te blijven." "Waarom? Daar is toch niets verkeerds in " "'t Past niet," antwoordde zij nu ook scherp, "een jonge vrouw moet zelfs den schijn van iets onpassends vermijden." "Ik ben niet van plan mij te schikken naar de meening van dit kleine nest. Bij ons in Amsterdam denkt men over zulke dingen veel ruimer." Nauwelijks had ik dit bitse antwoord gegeven of het, speet mij alweer, want in plaats van mij daarop nog vinniger terecht te zetten, keek zij mij voor een paar seconden zwijgend aan en er lag op haar gezicht
[82:]
een treurige uitdrukking, die mij al meer bij haar was opgevallen; toen zeide ze op haar ijskouden toon, waarmede zij mij altijd van zich afstoot: "Voor een getrouwde vrouw spreek je dikwijls nog heel onverstandig. Maar ik moet nu naar huis. 't Is tijd voor de tram en Hugo schijnt niet te komen." Ik haalde haar mantel en bont; zij ging naar de piano en zag de geopende hoedendoos; zij nam er het hoedje uit, heel voorzichtig als was er gevaar dat het haar bijten zou en zeide het in de hoogte houdend, onder een bedenkelijk hoofdschudden: "Bespottelijk, dat wil je toch niet opzetten, hoop ik?" "Ik zou 't wat graag doen, als ik maar kon," zei ik ondanks alle goede voornemens nog vrij scherp, "maar 't is mij te duur!" "Je zou er ook erg mede opvallen." "Dat kan mij niet schelen," zoo wilde ik weer uitsnauwen, maar ik bedacht mij en zeide alleen "ik zal mijn daagsch hoedje verder dragen, al past het ook niet bij mijn japon en nu wij toch niet naar Amsterdam gaan, kan 't mij ook niets scheten, hoe ik er hier uitzie." Ik riep Rika om haar naar de tram te brengen; vriendelijker was 't zeker geweest als ik zelf mij hiertoe had aangeboden maar daar voelde ik nu geen roeping toe; ik vond het al bijzonder vriendelijk dat ik haar tot de huisdeur uitgeleide deed. Zij deelde mij nu nog het hoofddoel mede van haar bezoek; of wij den Sint Nicolaas-avond bij haar kwamen doorbrengen. Natuurlijk zal Hugo dit pretje niet afslaan en mijn laatste illusie dezen avond eens gezellig met ons tweetjes thuis te vieren vervliegt ook alweer. Maar wat is 't
[83:]
leven anders dan een eindeloos verliezen van illusién? Brandts heeft soms wel gelijk.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina