Mina Kruseman: Een huwelijk in Indiè 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1873
V E E R T T I G S T E H O O F D S T U K LINA'S HUWELIJK
En wat was er te Felicita voorgevallen, gedurende de jaren van geluk en wanhoop, die Louise's levensdroom zoo frisch gekleurd, zoo plotseling vernietigd hadden? Och, eigenlijk. niets bijzonders. Een huwelijk had er plaats gehad, anders niet. Lina Van Wageningen was met Herman Wagner getrouwd en met hem naar Solo vertrokken, waar hij in garnizoen lag. Reeds eerder had hun huwelijk voltrokken moeten worden, maar eene expeditie naar Bali had alle plannen in duigen doen vallen, en eerst nadat Wagner gewond en gedecoreerd terug was gekeerd van den luisterrijken
[327:]
heldentocht, had men het vredesverbond kunnen sluiten dat zoo lang had moeten achterstaan voor plicht en dienst. R o e m r i j k noemde de brave militair die zegepraal. " N o o d z a k e l i j k " antwoordde Lina, en zij wierp haar armen om zijn hals, terwijl zij zachter fluisterde: "Ik weet niet of ik u nog meer lief zou kunnen hebben dan nu, en toch.. toch had ik u geen deel aan dien strijd willen zien nemen.. die zachte hand had nooit moeten dooden - dat eerekruis had niet met bloed bezoedeld moeten zijn.." "Lientje, Lientje, wat zou er van onze kolonie terecht komen, indien het gouvernement zoo tegen oorlog was als gij. . ." "Och, noem het dan een eisch van den tijd, dat stelselmatig moorden, maar spreek niet van dapperheid en heldenmoed. . dat is 't niet. . 't Hindert mij, dat schoone kruis. . ik zag u liever zonder, Herman." "Hadt gij mij liever een lafaard gekend?" "O neen, neen, maar het spijt mij dat gij militair zijt .. Waarom gevoel ik dit eerst nu zoo sterk? Waart gij niet gedecoreerd geworden, dan had ik het minder gevoeld, geloof ik. . Gewond alleen had ik u beklaagd, als een slachtoffer van dwang en plicht beschouwd, maar nu, dat eerekruis, daar ligt voor mij een bespotting in." "Lina!" "O, misken mij niet! Er is niets persoonlijks in hetgeen ik daar zeg. - Maar ik heb u zoo lief dat ik u
[328:]
boven de mannen van onzen tijd verheven wilde zien. Dat kruis stelt u met duizenden gelijk - duizenden die eer en deugd zien in brandstichten en in moorden. Dat kruis spreekt van rampen, van lijden. . 't is de bekrooning van een wanbegrip, - Och! Herman, ik ben maar een vrouw en ik zie in den oorlog niets roemrijks." "Toch is hij noodzakelijk, liefste." "lk weet het maar een oorlog moest geen gloriedaad, hij moest een schandvlek in de geschiedenis eener natie wezen. Geen zegelied vol hoogmoed en trots, dat klinkt als een lofzang te midden van dooden, geen monument tot vereering van verwoesting, geen ridderkruis tot instandhouding van smart. Wij moeten de wereld wel nemen zoo als zij is, maar wij moesten tenminste niet roemen op oneer, en zwakheid niet verheffen tot deugd. Ik laak u niet om hetgeen gij gedaan hebt, maar ik wilde dat gij het niet hadt behoeven te doen. Er zijn plichten waarover men zich schamen moest, zóo alleen kunnen zij ophouden plichten te zijn." "Je bent een engel, Lientje," riep Wagner met een kus, "maar je bent een idealenmaakstertje." "En denk je niet dat mijne idealen eenmaal verwezenlijkt zullen worden? Dat er eindelijk een tijd zal komen, waarin het oorlogvoeren niet meer mogelijk zal wezen?" "Nooit, nooit, mijn kind. Zoo lang er. . . " "Neen, geen z o o l a n g . . ik zeg ook z o o l a n g. Zoo lang nationaliteit en vaderlandsliefde deugden zullen
[329:]
heeten zal er natuurlijk oorlog wezen, want die deugden voeden zich met afgunst en haat. . De égoïst doet niets, voor zijne familie - familiezwak strekt zich niet uit tot stadgenooten - stadgenoot en geven niets om provincie-belangen - provincie-belangen strijden tegen de welvaart van het rijk - en de welvaart van het rijk verzet zich tegen den vooruitgang der wereld! . . Arme, bekrompen gehechtheid, aan de bezitting van een oogenblik! En daarbij staan wij stil, terwijl het heelal voor ons open ligt! Daarvoor leven wij, terwijl de wereld ons hare ruimte biedt en wij de oneindigheid voor ons hebben! - Waarom heeft de menschheid niet reeds lang geleden begrepen, dat vijandschap door liefde geëindigd kon worden even goed als door oorlog? Christenen, noemen de beschaafde volkeren zich, en juichend houden zij het kruis in eere, dat zij veranderd en verbeterd hebben en nu in den vorm van donderende kogels in een bloedstroom door de wereld jagen! Vermeerderen moeten die kogels, verbreeden moet die bloedstroom, tot dat hij eindelijk zóo diep zal geworden zijn dat de laatste kogel er in verzinken zal! . . . Door moorden alleen kan het moorden gestuit worden, door verwoesten alleen de verwoesting gestaakt! 0 Herman! Waarom niet door liefde?. . " "Omdat de menschen niet zoo wijs zijn als mijn Lientje, dat over de toekomst spreekt alsof de menschheid slechts éen schepsel ware, éen wezen met een engelenhart en een Christuskop, dat niets verlangt dan geluk en weet dat door verbetering alleen dat doel te bereiken is. - Och, kind, laat ons onze ideale toekomstdroomen tot ons
[330:]
huwelijksleven bepalen en verliezen wij ons niet in machtelooze bespiegelingen over de aanstaande grootheid der wereld, welke ach! zoo wreed teleurgesteld worden in de werkelijkheid die wij niet besturen kunnen." "O! denk niet dat ik mijn geluk niet waardeer! Gij weet het beter dan allen, hoe dankbaar ik ben voor uw behouden terugkomst uit den oorlog! - Maar het is zoo hard, wanneer men zelf gelukkig is, te zien hoe vreeselijk anderen lijden, hoe diep rampzalig velen zijn, die, even als wij, gelukkig hadden kunnen wezen, indien zij niet door afhankelijkheid of door een verkeerd begrip van plicht in het verderf waren gestort En dan denk ik aan de toekomst, Herman, aan de toekomst onzer kinderen. Ja, lach maar, bespot mij maar om dat echt vrouwelijk instinkt. Ik kan het niet helpen. Ik heb ze lief, onze arme kinderen. Zelfs eer ze nog bestaan. . en ik kan het mij voorstellen hoe dierbaar zij mij wezen zouden, indien ze daar aan onze voeten speelden, gezond en vroolijk, met lachende lippen en vonkelende oogen, . . en later, wanneer zij krachtig ontwikkeld, met niets dan liefde in het hart, enthousiasme in de ziel en overdreven grootheid in het vrij en stout verstand de wereld in zouden treden, groot en fier als reuzen, gereed om te torschen wat te zwaar is voor allen, en op hun schouders te verheffen wat miskend wordt door de wereld. . . Verpletterd en vernietigd zouden zij worden, verbrijzeld en met voeten getreden. Gehoond, versmaad, overweldigd en vermoord. . mogelijk ook zouden ze zwak zijn en vallen, buigen, meegaan, zich zelf verloochenen, zwichten voor de overmacht
[331:]
en groot zijn in de oogen der wereld met een hart dat berouw kent en een hoofd dat niet meer denken d u r f t . . O Herman! is het daarvoor dat wij kinderen in het leven roepen? - dat wij ze met liefde en met zorg opvoeden? dat wij ze verstandig en edel trachten te maken?. Tusschenbeiden ben ik bang. . hoop ik bijna dat wij alleen zullen blijven. . en toch. . . O het moet vreeselijk zijn zóo veel lief te hebben om zóo veel verloren te zien gaan. . ." "Maar kind, wat heb je zwarte gedachten van daag! Je zoudt mij haast doen denken dat je berouw hebt over ons huwelijk eer het nog voltrokken is. zou je. ." Lina glimlachte, en zag hem zoo liefdevol aan, terwijl zij haar vriendelijk kopje aan zijn breeden borst vleide, dat Wagner haar een vurigen kus op de zachte lippen drukte en geen woorden vond om zijn volzin te voltooien. "Berouw?" sprak ze fluisterend, "ik zou sterven indien ik u verliezen moest. . O Herman! mijn geluk is zoo groot, dat ik het weer wilde vinden in de toekomst onzer kinderen. . . en de toekomst beantwoordt mijne warme, zonnige liefdedroomen met een schellen oorlogskreet, gesmoord in een dof en somber floers van rouw. . ." Zij zweeg even, en wischte zich een traan uit het oog, welken zij voor Wagner verbergen wilde; plotseling hief zij den bezielden blik naar hem op en het schoone hoofd met fiere kracht omhoog heffende vervolgde zij: "Een ding heb ik nooit begrepen. ."
[332:]
"Wel?" vroeg Wagner, haar levendig gezichtje met bewondering aanziende. "Ik heb nooit begrepen dat de vrouwen zoo lang gezwegen hebben - en toegestemd, zelfs aangemoedigd, en meegewerkt in dat groote wereld-proces hetwelk men oorlog noemt.. O n z e k i n d e r e n, we moesten ze te lief hebben om ze te laten vermoorden. . te lief vooral om ze beulen en boosdoeners te zien worden. . Wij vrouwen, we moesten in massa opkomen tegen het verminken onzer geliefden, tegen het verbrijzelen van de kern van het volk. - O n z e godsdienst ten minste moest vrede wezen en onze liefde moest zich niet besluiten binnen den grens van een land, zich niet onderwerpen aan de willekeurige overheersching van eene baatzuchtige politiek. Wij moesten geen vijanden, maar menschen erkennen; geen rijkjes, maar de gansche wereld lief hebben. Wij, die zelve moeders zijn, wij moesten het geluk van andere moeders eerbiedigen en geen glorie zien in den diepen rouw harer verbrijzelde zielen, geen grootheid zoeken in het vermoorden harer dierbaarste betrekkingen, in het verijdelen harer edelste toekomstdroomen Maar ik ben dwaas, ik gevoel het. . De tijd is nog ver, waarin het recht der Staten even als dat der menschen gehandhaafd zal worden door verstand en kennis, en wij moeten lijden en worstelen tot dat wij door strijden en verwoesten, door uitputting en smart tot de overtuiging komen zullen, dat liefde alleen tot grootheid leidt en kennis tot geluk. Maar waarom moeten wij daartoe komen door zwakte ? Door kracht zou het grootheid
[333:]
wezen, door ellende is het slechts noodzakelijkheid." "Maar kind, zie je dan zoo veel slechts in de toekomst? Geloof je dan niet aan den vooruitgang der menschheid? Zie je dan niet dat er iets grootsch geboren wordt schier uit eIken oorlog?" "Ja, zeker. Haat en wraak. Haat schudt de slapende volken wakker en wraak dringt ze tot den arbeid om anderen te verpletteren. Dat zie ik, anders niet. Afgunst, misdaad en lijden.. Neen, die vooruitgang wordt te duur betaald." Melatie trad binnen met een oranjekrans in de eene hand en een tule sluier in de andere. "Kijk jufje, kijk! zoo pas ontvangen! De bloemen zijn van leer! Even zien hoe het staat!" En Lina den krans op het hoofd werpende, trok zij haar met zich naar den spiegel, en wikkèede zij haar in de dunne zijden tule die als een doorschijnende wolk het frissche, jonge kopje omzweefde. "Mooi, hè?" vroeg zij lachend, Wagner in den spiegel toeknikkende. "Ik zou haast willen trouwen om ook eens zoo mooi te wezen!" "En na het mooi zijn?" "O! dan liep ik weg! Juf je, zie je er nu niet tegen op om zoo voor altijd te trouwen?" "Waarom vraag je m ij dat niet?" riep Wagner, haar bij de schouders naar zich toe draaiende. "Kleine nuf, kom jij me bruidje mooi maken om haar tegen me op te stoken?" "Dat kan ik niet, kapitein, geloof me, ik kan het
[334:]
niet. Niet waar, jufje? Ik heb het genoeg geprobeerd, maar altijd zonder gevolg." "En zóo zal het blijven," riep Lina lachend. "Niet waar, Herman, wij zijn gereed alle lief en leed met elkander te deelen en samen ongelukkig te zijn indien wij niet gelukkig wezen kunnen." "Jufje! jufje! En dat nadat je zoo geijverd hebt voor divorce!" "Ja, dat heb ik, en dat hoop ik te blijven doen, maar niet ten behoeve van huwelijken als het onze. - Niet waar, Herman, voor ons behoeven in dat opzicht geen wetten te bestaan?" "Neen liefste, wij zijn noch afhankelijk, noch onwetend genoeg om die noodig te hebben!" "En. . indien. . ?" Lina begon hartelijk te lachen. "Ja, indien wij op zullen houden elkander lief te hebben dan. . : nu, wat dan?" "Dan zeggen wij elkander adieu!. . En. ." "En dan houden wij op getrouwd te zijn, zonder elkander te haten of het leven te verbitteren! " "En zonder te vergeten hoe gelukkig wij eenmaal te samen geweest zijn!" Hij sloot bij deze woorden zijn bruidje zoo onstuimig in zijn armen, dat de oranjekrans hem op den neus viel en hij de nieuwe frissche tule in duizend grillige plooien onder zijn arm samen vouwde. "Dàt waren onze eerste engagementsgeloften!" ver
[345:]
volgde hij vroolijk, Melatie de hand reikende, "maar je zult er de verwezenlijking nooit van beleven, denk ik. ." "Neen nooit," herhaalde Lina, en zich uit Wagner's armen loswikkelende, fluisterde zij haar ernstig in het oor: "God geve, kind, dat je eenmaal zoo gelukkig zult wezen als ik! "Wat ik dáar zeg, moogt gij niet weten, Herman, want het zou uw vertrouwen op de toekomst aan het wankelen brengen! - En al te wantrouwend mogen wij toch ook niet wezen." Den volgenden dag werd het huwelijk voltrokken. Toen was het feest op het schoone landgoed, waar gamelangspel, en toping en wayang een grooten dag maakten van den 10n Maart, dien de gelukkige bevolking van Felicita zich nog vele jaren met genoegen herinneren zou. In het heerenhuis ook was het feest. Maar het was een feest met weemoed, want dáar was s c h e i d e n het eind woord der vreugde en werd het huwelijksgeluk verkregen door het breken van een vriendenkring. Allen gevoelden het en allen brachten zij lachend het offer, met een kus op de lippen, een traan in het oog.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina