Cornélie Noordwal: Intra Nos Utrecht: A.W. Bruna & Zoon Uitgevers-Mij, zevende dr. en luxe-editie, 1925 (eerste dr. 1902)
[101:]
ACHTSTE HOOFDSTUK. Phils morgenbezoek; Richards overpeinzingen.
"Hè, wat heb jij het hier toch heerlijk, Iris. Je kunt je hier zoo heelemaal alleen wijden aan je kunst... Je bent toch gelukkig." "Aan m'n kunst? Maar Phil... een beetje dilettanteeren." "Dat is niet waar, je weet heel goed, dat je mooi teekent en schildert. Zie die grijze kan met zegeltjes op 't rood fluweelen kleed, op je ezel."
[102:]
"Maar dat doen honderden, Phil, daarvoor hoef je niets hervorragendes te zijn, hè?" Iris kuchte, terwijl zij haar palet met heur mesje afkrabde. "Hè, vervelende hoest, ik ben eeuwig aan 't hoesten. Papa zegt dat die verfboel niet goed voor me is... misschien nie...t maar ik moet toch wat hebben... " "O, jij hebt véél," zei Phil, rondkijkend in het ateliertje; een uïtbouwtje met een valraam in het kleine plafond en mooi licht, ziend op den tuin. "En je hebt je piano, je muziek. Neen, je bent toch gelukkig! Je hebt hier al die mooie dingen zoo...." "Zeker, ik bén gelukkig!" herhaalde Iris, zóó stellig, dat Phil spot toeklonk uit de bevestiging. "Tenminste ik móést 't zijn, en ik ben dwaas dat ik 't niet ben. Hè, ik wou dat ik heelemaal ergens in op kon gaan: in schilderen, schrijven, muziek, wat ook. O, niet bepaald om roem te behalen, maar om mezelf te vergeten; heelemaal, heelemaal op te gaan in iets buiten 't leven van alledag; zoodat je niet meer denkt, niet meer denkt! Hè, 't moet verrukkelijk zijn je zelf eens te kunnen vergeten. Phil, kleine Philleman, neen, jij bent gelukkig! Jij.... wéét niet o nee, jij bent gelukkig nee, ik wou dat ik jou was, hè? En je hebt 't zoo prettig met al die broers en zusters...." "Jij hebt je papa en je mama!" zei Phil een beetje beschroomd. Want hoe zij Iris ook gaf al heur vertrouwen, voelde zij toch dat dit vertrouwen niet geheel werd weergeven. Er was nog veel in Iris dat zij niet kon peilen - zij giste iets van een onbeantwoorde liefde, maar zij durfde niets vragen. Iris' genegenheid was haar te kostbaar dan dat zij er een greintje van wilde missen door onbescheidenheid. Soms giste zij iets betreffende Richard, maar dan dacht ze weer dat ze mis had gezien. "O ja, papa en mama. Ik beb papa, en mama!" woog Iris af, voor zich uit, den tuin in starend met oogen van doffe berusting. "O Phil, ik wou soms dat ik heel vroom was, niet vervelend vroom, maar vol Godsvertrouwen zooals jullie drie oudsten. O heerlijk om te gelooven: te kunnen zeggen: ,Wie op den goeden God vertrouwt, heeft zeker nooit op zand gebouwd....' En dan wou ik weer katholiek zijn en heel veel vertrouwen hebben in een biechtvader en allerlei prachtige altaarkleeden, en weet ik wat werken als stichtelijke tijdpasseering en denken dat ik. daarvoor naderhand in den hemel kom. Of ik wou een reusachtigen ijver bezitten om werkzaam te zijn op sociaal gebied; ik zou me machtig willen interesseeren ervoor of werkman Kees goed woonde, en of de vrouw van werkman Jaap op tijd wel pap kookte voor de kinderen, en of die pap wel eetbaar was, en of het jongste kind wel op zijn tijd schoone luiers aan kreeg.... en zindelijk werd gehouden ...." "O Iris!" Phil schaterde het plots uit "Nee, héüsch, ik meen 't. Ik benijd de menschen die in zulke dingen
[103:]
opgaan... armenzorg en zoo. O, als ik aan de mode meedeed, móést ik er in opgaan en een overtuigde sociaal-democrate worden, maar helaas, ik ben te oprecht om te huichelen en te slecht om me te verbeteren. Ik ben de zelfzucht in den vleesche. Ja, ik wil 't wel tegengaan, maar dan denk ik weer: waar je hart niet in is en ça vaut pas la peine, hein? Ik zal wel zelfzuchtig sterven, veracht door alle brave menschen, maar in 't bijzonder door alle brave vrouwen." Phil lachte niet meer; zij zag Iris aan. Iris stond daar midden in dat vertrek met zijn wanden bont van schilderijen en teekeningen; al wat Iris weg had kunnen sleepen van papa en mama's salon en zitkamer was verhuisd naar dit, heur heiligdom. Zij had het bekoorlijk en gezellig gemaakt met planten en enkele crapauds; er iets van haar ik aan gegeven. En Iris stond daar zelf: een bevallig beeld in los rooskleurig morgenkleed, de lange kapmouwen terug van heur ronde witte armen, de handen ineengeslagen achter haar rosse hoofd, haar geliefde houding, heur volle camelïablanke hals heffend als blanke zuil heur kinderkopje, dat achterover knakte, de kin omhoog, terwijl de oogen zich sloten. En haar kleed was een wónder. Geen garneerïng had haar kleed, en geen bepaalden vorm. Het hing, antieke dracht, neer zijn diepe wijde plooien van rozerood, overhuiverd door een bleeke zilvering. Alleen wat witte tulle omsluierde in fijnen doorschijn den vierkant uitgesneden boord, waasde op tegen de fluweelwitte halshuid. En de losse rozeplooien, gloedvolle petalen eener roze lelie, rozigden in flauwe kaatsing den gladden donkerblonden vloer. Iris stond daar, en Phil staarde maar. Zij giste niet wat Iris doorleefde in die houding, op dat oogenblik, hoeveel smart, en hoe de gesloten oogleden trachtten niet te zwellen van de druppelen leeds die ze kwamen vullen. En Phil, al heur letterkunde-eerzucht vergeten, wenschte zich plots hartstochtelijk schilderes, alleen om de wereld te kunnen verrijken met Iris in deze gril-pose, een beeld van menschelijk schoon, een beeld van bloeiende bekorende jeugd. Zóó moest Iris nu eigenlijk staan onder een vollen rozeboom; als "Juni" met blauwe lucht er boven. Hoe kón een man niet verliefd worden op Iris? Wat was dat nu voor een man? "Wat zie je me toch aan, Phillie?" Iris voelde Phils blik door de schemering tusschen heur vochtzware oogleden heen. "Bewonder je me weer? Ja, ik ben ook beeldig laat zien.,..." koosde heur stem, bij den laatsten zin killend tot onverschilligheid. "Spiegeltje, spiegeltje aan den wand, wie is de schoonste in 't heele land?" Toen, steeds het kopje achterover, de handen in strengeling om haar nek, de lange kapmouwen ont-kelkend het ronde blank heurer armen, schoof zij als een danseres, op de teenspitsen heurer roze geschoende voetjes, in wondersnel gratievol bewegen voort naar een groote psyche, die zilverde, blank meer, achterin
[104:]
heur atelier, onder de kromme, spits-groene vingers van waaierpalmen. En hangend van heur nek af, stevende haar sleep rozerood met haar mee, als de wiek van een grooten rozenen vogel, als een vaan, een zeil van roze. En uitgolvend, stuwde het roze rondom haar heen, een roze zee, een zilverende zee van rozerood. En 't was niets dan wat chachemire, ruim golvend. Phil klapte in de handen: "O, Iris hoe mooi, hoe mooi! Waar heb je dat nu weer geleerd? zoo kunstig. Je had danseres moeten worden " "Ik ben 't al, kind, ik bén 't al. En geleerd?.... als je abonnee bent van de opera, zie je toch wel eens wat af. En je wéét, ik ben nu eenmaal een universeel genie. Voor alles in de wieg gelegd voor alles behalve voor... voor.... " "Nu voor wat?" "Voor orgeldraaier," besloot Iris. "Hè Iris..." "Nee, och nee, ik bedoel eenvoudig voor echtgenoote en moeder, voila... Mejuffrouw!" zij neeg voor heur spiegelbeeld, breed uitrekkend heur kleed, een tip rozerood in iedere hand tusschen duim en vinger; zij neeg in een groote révérence: "Ik groet u als de schoontse in den lande: Iris, de regenboog. Voorwaar, gij kunt zeggen:
"Ik ben geboren uit zonnegloren, En een ziedende zucht van de zee "
"Hè Iris, spot niet met den goddelijken Perk." "Stil kind, ik kom niet uit de zee. Neen mejuffrouw, gij zijt eigenlijk geboren uit een wolk, de eerste van een zonsopgang, de laatste van een zonsondergang. Ik ben een etherisch wezen, Phil, zoo geboren uit een wolk... wat kan dat nu voor practisch zijn in 't dagelijksch leven?... daarom moet ik er ook maar uit " "Hè Iris, wat ben je zwart van morgen. Zoo zwart als Rïchard." "O, die is ook zwart, hè? Waarom is dié nou zwart eigenlijk?" "Genade ja, weet ik 't? Zoo'n stijve saaiert. 't Ligt in zijn aard." "Ja dat móét 't, want hij heeft geen verdriet." "Toen moeder stierf, had hij verdriet... van vader ook." "Nu ja, dat zijn slagen die je treffen, dat zijn donderslagen. Maar na zulke onweersbuien schijnt de levenszon toch nog wel eens klaar voor je. Maar hij heeft toch geen inkankerend verdriet? een onder-den-drop verdriet, een verdriet dat met hem opstaat en naar bed gaat, wél?" Iris keerde zich langzaam af van heur spiegelbeeld, en draaide het den rug toe; Phil schijnbaar zorgeloos aanziend over haar schouder heen, terwijl zij toegleed op haar schildersezel, en zich er voor zette, heur duim door haar leeg palet. Toen, als bedacht zij zich, gleed zij heen naar heur piano in den tegenovergestelden hoek.
[105:]
"O nee, dat heelemaal niet.... harte-verdriet of zoo meen je?" "Ja... ?... " pang...!! een paar dissonanten. "O God nee, of 't moest wezen dat zijn manchetten en boorden niet netjes genoeg gestreken zijn, en de biefstuk te rauw is... " Iris proestte met bolle wangen. "Dus zijn hart zit in boorden en bief-stukken? Kom, Phil...." Iris tokkelde een gamma, terwijl Phil opnieuw ging spreken. "Ja, zoo ergens. O Iris, ik stel zoo weinig belang in hem. Natuurlijk ik hou van hem, hij is mijn broer, maar onze karakters komen zoo weinig overeen, wij sympathiseeren bijna niet. Ik zou 't heerlijk vinden als hij trouwde en ons aan ons zelf overliet. Hij is goed en ik ben misschien een ondankbaar spook dat ik 't zeg, maar zijn goedheid drukt mij. Altijd schoolmeesteren... O was ik maar onafhankelijk van hem! Daarom ook, wou ik zoo graag schrijfster worden." "Iris!" Phil sprong plots op van de vensterbank waar ze gezeten was, gezonken in turksche kussens, en stoof naar Iris toe: "Begrijp je me? Ik kan niets van een ander aannemen, en ik zou hem wel eens terug willen betalen alles, alles wat ik hem gekost hebt en zeggen: bier! Dan hoeft hij me niet in zijn koude hart te verwijten: deze zuster heeft mij ook zooveel gekost. O zie je, ik benijd Ro, die terug kan geven wat haar eten en drinken kost, die zichzelf kleedt. Grace zal het niet zoo voelen naderhand als ik, die is zijn lieveling, die heeft zich zijn lieveling gemaakt, maar ik voel 't bitter en bitter. Ik ben oploopend, driftig, ik flap er alles uit, maar hij met zijn onuitstaanbare misplaatste trots en dan weer zijn koude bescheidenheid.... Ik heb soms net een gevoel of hij vreeselijk huichelt als hij zoo bescheiden is, of hij iedereen uitlacht met een satergrijnsje, (natuurlijk niet met een hartelijken gullen lach) heel diep in zijn gemoed.... nét een booze geest die schatert in een spelonk, zoo: ha! ha! ha!...,!' "Hè, hè, hè, hè.... Phil. Nee, dat geloof ik niet. Ik voel bij intuïtie dat hij heel oprecht is, dat hij onbewust een beetje verkeerd doet soms. Jullie zijn te verschillend aangelegd om voeling met elkander te hebben." "Geloof jij dan in hem? Seküür?" vroeg Phil in bitteren twijfel. Iris hief het violenblauw van heur oog in een beslisten oprechten opslag, en terwijl heur wangen wit trokken, zeide zij bijna klankloos: "Ja, ik geloof in hem; ik geloof dat Richard Wybrandts goed is." Weer woelden haar vingers over de toetsen, in een septime accoord. - "Gelukkig dat je dat geloof hebt, ik wou dat ik 't ook had." Phil was te veel in eigen grieven verdiept om recht acht te slaan op Iris'wisseling van gelaatskleur, schoon die haar niet ontsnapte.
[106:]
"Och!" zei Iris onverschillig, "wat heb ik eigenlijk met hem te maken, hè? Dus zoo'n geluk... " "Dat is juist een geluk, dat je niets met hem te maken hebt... Kon ik dat maar zeggen.... Maar Iris, hij is niet.... opwellend goed... hij heeft geen machtige aandrift.... om ja, hoe zal ik 't zeggen? ik geloof dat Con nog eerder tot een edelmoedige impulsie in staat is. Rieg overlegt 't alles zoo stukje goed naast stukje goed zoo'n inlegwerkje van zelfopoffering en zelfverloochening." "O, 't valt er niet uit als goud bij hem.... hij is misschien goed allereerst omdat hij 't voor eigen geweten móét zijn. Ik noem zoo iemand onzijdig goed, neutraal goed en dan met een dosis zelf-inge-nomenheid misschien.... misschien.... Pang! Pang! op de piano. "Ja," zei Phil.... "Ik wou dat hij minder vlekkeloos was en warmer. Als hij zoo 's avonds bij ons thuis blijft, drukt 't me als lood. Ik voel me nooit op mijn gemak met Riegard. Ik sta altijd voor een raadsel. ,Dat doe ik voor jullie, dat doe ik voor jullie'. Al zegt hij niets, zie ik 't op hem geschreven." "Je moet eens een novelle schrijven: Richard, of het raadsel. Jammer dat hij geen vrouw is, dan kon je zeggen: Richard, of de Sphinx. Waarom noemen jullie die jongen toch Riegard?.... hè, zoo hard hollandsch.... ik zeg altijd Richard o nee, dat is niet waar, ik zeg, meneer Wybrandts maar ik spreek den naam zacht uit." "Och, ik weet zelf niet. ... wij zijn er zoo aan gewend, hè. Mama zei altijd Ritchie, maar wij moesten, geloof ik, geen van allen probeeren dien naam te zeggen." "Wat zei je mama?" vroeg Iris, haar linkeroor snel heffend, het hoofd op heur rechterschouder. Pang, pang, pang, pang!! op de piano, valsch. "Ritchie!" zei Phil verveeld, schoppend tegen het schapenvel voor de piano. "O lief... ik meen gek.... - ik bedoel... och, ik bedoel niets. Kom Phil, wees eens vroolijk dans eens een engelsche jig. Dat dansen de engelsche straatkinderen op bloote voeten, la la la la la la la la la la la la la la la la la... .bij een orgel. Dat is zoo aardig om te zien, poor things! Of poor things! heel gelukkig zijn ze zoo in hun dansje op hun bloote voetjes, heel gelukkig." "O Iris! heb ik jou al verteld van Antje bij de Waal? En ik zóü 't jou vertellen, ik moest voor Ro en Jess. We hebben tranen gelachen." "Nee, wat? Vertel, kom hier zitten!" Een nieuwsgierig lachlicht blonk in Iris' kijkers. "Die Antje. Heeft ze weerr een heldenfeit volbracht?" Phil verhaalde en een groot succes beloonde haar. "Oh my gracious. ,..!" Iris hield de hand op haar hart, diep ademhalend: "'t Is iets voor de Fliegende Blatter. Ravissant! Ik zal hem bij de lunch voordragen met
[107:]
mimiek.... Je blijft toch bij me lunchen? Hè toe ja, hè poes? dan ben je een schat." "O god, Iris néé, ik kan niet, leid me niet in verzoeking, want Jess heeft me vrij gegeven voor je van morgen, omdat ik van middag mee helpen moet aan de voorkamer. Maar zeg eens Iris, waarom ben je geen geschikte echtgenoote en moeder?" "O dat....? Te ondegelijk te oppervlakkig.... te vlinderachtig .... te onpractisch.... te wild.... te woest... te grillig... te raar... te schitterend... te ijdel.... te ïrisachtig enfin. O ja, als ik hield van gesteven boordjes en biefstukken.... maar helaas.... en me kleedde als een zwarte non, maar helaas:
",Ik ben geboren uit zonnegloren, En een ziedende zucht van de zee.'
Ik ben een schepsel van licht, lucht en leven, ik kan nooit licht, lucht, leven genoeg hebben. Die rythme heeft Perk van Shelley, hè:
I bring fresh showers for the thirstïng flowers From the sea and the streams.'
Hè, Shelley is mijn lieveling ik voel me werkelijk aan hem verwant. Maar Phil, jouw littéraire loopbaan nu. Lees me dan gauw wat voor. Ik heb in eeuwen niets van je gehoord. En zeg, Phil, nu moet je niet alleen schrijven om onafhankelijk te zijn. Je moet zeggen dat je schrijft uit aandrang, omdat je wat te zeggen hebt. Anders vind ik je heusch net als Richard-genaamd Riegard, in zijn goed-zijn met mozaiekjes. Hè, zeg nou dat je van de kunst houd boven alles. Word anders liever naaister of verpleegster. Zelf schrijf ik niet, maar kunst is zoo heilig bij mij, staat bij mij zóó hoog... " Doch Phil was niet bij het onderwerp. Heur werk leek haar zoo gering toe bij de levende natuur vóór haar. "Hè Iris, waarom zou je niet trouwen? Jij zoud elken man boeien " "Ik, neen kind. Voor de ondegelijke ben ik te diep, voor de degelijke te vlak. Maar gauw, gauw, lees nu voor. Ga zitten op die pouffe, in die crapaud en dan ga ik op den grond bij je zitten, dat vind ik heerlijk." Zij liet zich neer, en het roze omschemerde haar zilverig, de wolk eener zomermorgenlucht, een rozegloren. "Dat moest Riegard zien: een dame op den grond " "Wat kan jouw broer mij nu schelen, hè? Hij is mijn meester niet en wordt het nooit. Maar lees nu," beval zij met iets bijna hards in heur
[108:]
stem. Phil ontrolde heur manuscript, en begon aarzelend, want het was vreemd wat je in intieme eenzaamheid gedacht had, luid te zeggen. Ze voelde dat zij haar familie nooit iets zou durven voorlezen.... alleen Jessie. Maar zij gewende aan het geluid van haar eigen stem voor Iris alleen, en las voort, zich animeerend, een blosje van opwinding op heur bruine wangen, een schittering in haar klaar bruin oog. Het was een schetsje van twee bakvischjes op reis, die hun eerste avontuurtje hadden met een knappen luitenant. "De dialoog was levendig en frisch, en de opzet werkelijk aardig," vond Iris. "Maar Phil, jij hebt aanleg... o gerust... jij hebt aanleg. En je bent enorm vooruitgegaan sinds den laatsten kee...r ontzettend Phillie... héusch 't Is alles veel natuurlijker, veel menschelijker nu,..." "O Iris, zou je denken, zou je denken, ja?" Phil sprong op, geluk in haar kijkers, haar scherp indisch stemmetje verzacht tot het muzikale van Jessie's geluid. "O Iris!' Phils appels schemerden vochtig. "Ik vertrouw jou, ik geloof in jou. Jij bent een gevoelsmensch en artistiek aan gelegd hè, je doet me leven..." "Zie je, Phil, zoo mag ik je nu liever zien dan zoo denkend om geld, geld, geld alleen. Dat malle nare geld. 't Moest er niet zijn. Ik geloof dat 't alle menschen veredelen zou, als 't er niet was. Of nee, nee, nee, nee, dan zouden ze weer nijd en afgunst hebben op eikaars kazen of hammen of schapen of snoeren kralen of pepermuntjes. Ze moeten altijd ergens jaloersch op zijn, en van iemand kwaadspreken, en iemand belasteren. Neen, laat 't geld maar blijven. Maar a propos, klaag nu niet weer dat je leven zoo donker is, je hebt je lichtje gevonden!" "O ja, dat heb ik ook, als ik maar vrij werken mag! Wat zal Jessie blij zijn!" verheugde de auteur zich, haar hoed op heur korte haar duwend met een klap. "Maar Phil, wie doet dat nu zoo?" "Ik," zei Phil, "'t kan me niets schelen. Ik geef niets om kleeding. Alleen om boeken, boeken, boeken, en nog eens boeken. Ik wou dat de heele wereld één boek was." "Hè Phil, je bent geen vrouw... Nu, als je maar eerst eens van iemand houd, maak je je wel mooi voor hem." "O bah nee!" smaalde Phil. "Als hij van me moet houden om de kleeding... Nee Iris, ik ben ook niet elegant en chique als jij. Enfin, jij mag me toch graag, hè? Theures Geschöpf adieu dank je voor je oordeel.... geef me een pühnchen.... je bent een snoes, hoor!" "Maar Phillie, vertrouw mij niet alleen. Als 't je ernst is, raadpleeg dan iemand. Wat denk je van Bronner!" "Olivier!" noemde Phil 's mans voornaam in lichten afschuw. "Dank je feestelijk. Hij is net zoo onrechtvaardig als Riegard, en is in zijn hart
[109:]
overtuigd dat er nooit iets van mijn geschrijf terecht komt. Gunst, ik moet weg, daar slaat 't twaalf. Blijf je zoo in dat mooie roze, hè ja? Wie heeft dat gemaakt? Beeldig." "Ik zelf, 't is niets dan een hemd met een draperie er schuin over gespeld, kijk maar." Iris trok de plooien vaneen, en fronste ze weer in hun vorm in een enkelen handgreep. "Dat geeft mijn smaak me in. Neen, verbeeld je dat mijn correcte vader en moeder me zoo aan de lunchtafel zagen verschijnen. Ik kleed rne in karton natuurlijk. Ik meen in wit piqué. Nu adieu, Philleman. Je bent net zoo'n koddig, rond, jolig figuurtje om Philleman te heeten. Je bént ook een jongen, jij, met je matrozen-kraag en je hoed met één lintje." "Was ik 't maar. Saluut!" Phil blies op heur manuscriptrolletje als op een fluit. "Ik ben god Pan, en waar ik fluit ontstaat een paniek: turelulululu!" Zij stoven achter elkaar de gang door, de trappen af, weer een gang door. Iris Het Phil uit. "Schande voor de buren hè, zoo'n bedelaarstoilet .... shocking.... Die menschen hier durven geen van allen leven, uit pure vrees voor elkaar. Ik ben ook niet bestemd voor dit land van mist en modder. Ik ben voor Italië, voor Parijs, voor Napels, voor Rome, voor 't eiland Wight ik ben een dochter van zon en lucht en ïicht. Iris, ik vlucht "Iris ging lachend, neuriënd naar boven. Ze moest nog even spelen een .Momento capriccioso' van Weber. "Phil heeft haar lichtje gevonden, bijna.... Ik vind 't mijne nooit. Ik wil ook een ster, geen lichtje... Enfin, ik heb toch lichtjes, Shelly... Mozart... Weber .... niet wanhopen, niet wanhopen, Iris, my dear." "Kintje, mevrouw d'Ably is jarig, we moeten many happy returns gaan wenschen... " "O best, moedertje!" Iris koos een paar lekkere beetjes van de lunchtafel. Het smaakte haar goed, zij was vroolijk, liet papa en mama lachen. Zij genoten haar, zagen zoo gaarne hun oopappeï opgeruimd en luchthartig.... "Ik weet niet wanneer hij jarig is!" peinsde zij. "Ik durf 't niet vragen. Phil zei eens dat hij niet voor vreemden weten wil wanneer hij jarig is, en hij is zelfs kwaad als zijn broer en de meisjes geld uitgeven voor cadeautjes En ik zal natuurlijk wel eeuwig een vreemde voor hem blijven; 't ligt in de rede." "Die Phil," dacht zij, weer op heur kamers gekomen; haar slaapvertrek, boudoir en atelier, liepen ineen. "Die Phil! Ik heb papa en mama. Net of je je dan toch niet eenzaam kunt voelen. Ik heb me altijd alleen gevoeld, ik ben alleen geboren en ik zal wel alleen sterven. Ik heb me alleen gevoeld vanaf den tijd toen mama mij verbood uit mijn bed te komen, en voor het raam in mijn nachtpon naar de sterren te kijken; den tijd toen de familie op me afkwam met regimenten poppen, die me
[110:]
niets zeiden met hun bolle wangen en glazen oogen starend naar niets, en mama zich uitsloofde om me mooi te hebben in fluweelen jurken met allerlei ceintuurs en er-bij-passende kousen. Ik weet dat ik toen nog 't meest hield van Tyras, onzen grooten hond, omdat hij meer leefde dan die keukens en doode poppen. Ik wou altijd leven, leven, hevig leven, niet zooals mama en papa deden, in een doosje. Wat begreep ik dat al vroeg. Mama was altijd zoo goed. Ze had me wel vier jurken over elkaar willen aantrekken, en vier hoeden met pluimen boven op elkander willen opzetten, en vier moffen willen aansteken om handen en voeten tegelijk te verwarmen. Ik was een bengel, ik brak alle poppen en serviesjes uit pure baldadigheid en nou ben ik bezig mezelf te breken. Ik ga van middag eens heel chique zijn bij mevrouw d'Ably. Ze moeten zich ziek ergeren over mijn toilet... ik ga in mijn crème japon met goud, en mijn grooten hoed met de witte struisveeren. Mama gaat in 't zwart. Ik vind mezelf een naar onbeduidend wezen toch. Wat heb ik te doen in 't leven? Niets dan toilet maken, want mijn schilderen en zoo is niet noodzakelijk. Ik moest eigenlijk eens een beetje zijn in de plaats van een arm mensch die niet te eten heeft. Ik moet mijn veer nog een beetje opkrullen.... doet mooi tegen mijn haar aan, zoo zacht-donzig. Wij gaan in den landauer en natuurlijk wéét ik dat ik hoop dat we hém tegenkomen, en dat ik daarom blij ben met mijn mooi toilet, en niet om effect te kunnen maken voor dien boel bij mevrouw d'Ably. Lam, die ménschen op aarde, ik vind dat ze er absoluut niet moesten zijn. Vroeger, toen ik hém niet kende, was ik dol op zoo'n triomf bij een entree de salon. Tegenwoordig kan 't me niets meer schelen, zegepraal ik niet als alle dames mijn japon foeileelijk vinden en er razend van zijn. Maar tóch wil ik ze ergeren, die stróóménschen. Hoe prachtig van hem dat hij geen bezoeken op zijn verjaardag wil zoo echt degelijk. Was ik ook maar zoo kwam ik hem maar een beetje nabij. Maar hoe kan ik dat nu? Stel je voor: dat ik op mijn verjaardag niemand wou zien, en alle manden, bouquetten en honderd en een prullen, die ik leen om terug te geven, weeromzond. Ze vinden me nu al half gek, geloof ik, maar dan zouden ze me bepaald naar Geel of zoo verwijzen.
"Iris zag er van morgen zoo beeldig uit, Jess!" zeide Phil, dien middag aan tafel. En in één bewondering vertelde zij van Iris' dans. "Je had haar moeten zien, zoo iets gracieus. Net iets uit een ballet." "Hè, ik wou dat ik 't gezien had!" zei Con... "Wat ben jij toch een bevoorrecht wezen, Phil, ik benijd je... "
[111:]
"Poseeren," zei Richard koeltjes.... "niets te doen, aan niets te denken." "Hè Riegard, hatelijk wezen!" Phils blik flikkerde hem nijdig toe. "Ja, daar heeft Phil nu gelijk in!" ondersteunde Ro krachtig. "Ja ja, Rieg...." keurde Jessie af. "Je kunt 't ook wel eens mis hebben." "Doggie is stout geweest, gauw, vraag om vergeving, doggie," beval Grace. "Is dat zoo noodzakelijk?" vroeg Richard met zijn raar droomerig glimlachje. "Ja zeker, je spreekt tegen je gemoed in, alleen omdat je niet in je humeur bent van middag!" zei Ro. "Iris is een heel artistiek meisje, en een heel lief ongekunsteld meisje ook. Ze poseert nooit." "Alle meisjes die niets te doen hebben zijn artistiek!" betreurde Richard. "De kunst moet altijd als surrogaat dienen voor iets degelijks." "Wat ben jij toch een lamme kerel!" wrevelde Con hem toe. "Moet ze soms waschvrouw worden voor jouw plezier? Als alle rijke meisjes nog zoo waren als Iris ...Jouw hemden en boorden moet ze strijken zeker." Richard zag in dat hij ongelijk had gehad en zweeg, zich te hoog achtend het te bekennen. Hij floot dus even zachtjes, niettegenstaande hij dit Grace aan tafel had verboden, als iets ongemanierds. Zij herinnerde het zich en verbood hem dus. "Och, hij had niet 't land aan het meisje.... hoe heette ze Iris. Waaróm? Ze dachten hier dat hij 't land aan haar had... Hij vond haar wat excentriek, vreemd met haar kleeding, haar hoeden 'naar oude schilderijen, en haar lange kanten dassen en woeste boa's en wilde ruiten soms. Maar ze was een goed meisje, geloofde hij, en heel hartelijk voor de zusjes. Schoon hij daar nooit iets van zou zeggen, want 't was nu al zoo'n vergoding. Hij zou zoo'n meisje van opzichtige bevalligheid nooit gekozen hebben tot vriendin voor zijn zusters.... Na het eten wandelde hij den tuin rond met Grace aan zijn arm. En hij dacht eens aan het oogenblik toen hij Iris voor het eerst zag komen in zijn huiskamer, in een groenblauw geruit kostuum, een grooten schuinen hoed met een veer. Phil noemde het een Gainsborough, naar den schilder van dien naam. Hij had eerst niet geweten wat hij zag; er was iets dat hem onaangenaam aandeed, iets unheimisches, iets uitlandigs, hij wist zelf niet wat. Hij zag wel dadelijk dat dit meisje was van een bloeiende vreemde schoonheid, maar 't bleek er een die hém niets zei, en gecombineerd met haar kleeding zijn oog te schril trof. Zijn zusters moesten altijd rustig en bescheiden wezen in hun optreden, mochten vooral niet druk op straat te voorschijn treden uit de wandelende damesmenigte.
[112:]
"In 't kort," placht Phil te zeggen, "wij moeten maar onzichtbaar zijn, zooals die man in het sprookje met die groote spons op zijn rug." Later wende Richards oog aan Iris, en kreeg hij meer vrede met haar. Zij sprak wel eens grappig en deed hem dan lachen; haalde hem op uit de diepe put waarin hij zat met zijn gedachten. Neen, ze was een goed kind, een zuiver zieltje, dat wél. Maar hij was toch maar blij dat zijn zusters niet zulke hoeden droegen, zoodat iedereen vroeg: Wie is dat? Enfin, ze stonden ze niet, al hadden ze aardige gezichtjes... aardige gezichtjes ja, iedereen zei toch dat de'meisjes Wybrandts aardige gezichtjes hadden, de menschen hadden hem wel eens complimentjes gemaakt.... En hij was met ze tevreden, dacht hij, en zijn denken ging naar hen in een liefkoozing, een zich innig één-weten met zijn menschen-van-thuis. Dat meisje had onlangs zoo'n hoed meegebracht uit Engeland voor Phil, en hij had Phil dadelijk ten strengste verboden dat ding te dragen, zelfs al betaalde ze het. Van ten geschenke krijgen was natuurlijk geen sprake. Zij kreeg kleeren van hém, haar oudsten broer, die daarvoor werkte na haars vaders dood. "Je nam geen kleeren aan van een vreemde, dat was nou wel 't minste wat je doen kon." Phil dadelijk er driftig dol tegen in: "Jij... jij... bent onuitstaanbaar... Je maakt iemand altijd woedend. Ik kan net zoo goed de eer van de Wybrandtsen ophouden als jij. Jij denkt dat jij alleen maar een Wybrandts bent, ja? Ik zal nog eens uitsteken en schitteren boven jou. En wij mogen nooit iets aantrekken.... Opzichtig wij moesten maar in een klooster gaan... En dat jij Iris, die schat, die schat zeg ik je, altijd maar beschouwt als een vreemde. Ze is mij een zuster... " Phil had naar adem gehijgd, haar tong struikelde over haar woorden.... En dan was er nooit iets met haar aan te vangen. Tegen zulke school mei s j es redeneeringen als van Phil kon een verstandig mensch, zeker geen man, op. In elk geval had zij 't nooit gewaagd den hoed op haar hoofd te zetten, zooveel ontzag had ze nog wel voor hem. Grace, die onder dit gemijmer niets uit hem kon krijgen, schoon ze hem herhaaldelijk in zijn arm had geknepen, dartelde van hem weg, en hij zag haar plots zich buigen over een sigarenkistje met aarde gevuld, waarin zij reseda gezaaid had, en dat nu een wemelinkje van groen begon te vertoonen; volgens Grace: "allerjoligste smalle poppenblaadjes. Maar ik laat ze jou niet zien, doggie, want je hebt leelijke dingen gezegd van mijn Irisje, en nou ben ik kwaad op je.... Je hebt straf tot ik naar bed ga." "'t Doet me plezier, hoor " galmde hij gemoedelijk mat terug van den tuinstoel, dien hij uit 't serretje genomen had, voor welks open deur hij zich neerliet om zijn couranten te lezen en tusschenbeide met zijn sigaar blauwe kronkeltjes te blazen op naar rozige guldene avondlucht,
[113:]
welke buurmans witte kastanje, zwaar donkergroen, zijn laatste bloesems bood, tegen der Wybrandtsen schutting aan. Het deed hem goed, zijn thuis, het was zoo vredig. Ja, 't was goed hier zoo, in spijt van "sorgen." Een klokslag doorkliefde de stilte; het ritselde in de bladeren. En Grace liep er heen om een vogeltje te zien, dat zij altijd met heur hollende laarzen verjoeg. Ro trad naar buiten met een paar boeken onder haar arm. Zij voegde hem plechtig toe: "Waarlijk, ik zeg u, gij zijt een zeer booze en wrêede vrouwenhatende knaap. Ein sehr groszer Bengel; op zijn Hollandsch: een zeer snoode zwarte ben-gel met een g." "Nee, ik heb volstrekt niet het land aan vrouwen, waarom zou ik dat, hè?" vroeg hij, tot haar opkijkend in zijn gemoedelijker! ernst, met kalme oogen. "De menschen leggen mij niets in den weg." "Ik weet niet, UEd. is zoo'n excentriek jonkman." Zij trok aan zijn haar, en wandelde weg van hem naar Grace, met wie zij jeu de grace moest spelen. Nu was hij weer excentriek. Omdat hij niet in bewondering knielde voor een vrouw die hem koel liet, was hij excentriek. Enfin, hij zou er maar over zwijgen. Over zulke dingen kon je niet redeneeren met vrouwen... ze waren maar niet in staat te begrijpen dat je gewoon-vriendschappelijk ïn je huis kon begroeten een meisje dat er goed uitzag. Iedereen wilde je altijd hebben als een opgewonden jongetje van een jaar of achttien; niet als een bezadigd ernstig huisvader, die belasting moest betalen en opkomen voor zijn gezin. Breng ze dat aan hun verstand die meisjes zorgeloos in spijt van de zorgen die ze om zich heen zagen. En als hij geweest was als Con, hadden ze het hem verweten. Neen maar, dan zou 't er mooi hebben uitgezien. Trouwens mannen waren net zoo dwaas. Hij wandelde wel een enkelen keer naar huis met iemand dien hij op straat opving laatst nog. En zijn kennis kreeg Iris in 't oog aan den overkant van de straat, een eind de verte in: "God zeg, wie is dat een kleine beauty.... zou dat een Hollandsche zijn? ik zou zeggen een Parisienne kranig, chic...." En hij, Richard, expres langzaam turend "O, ik meen.... e zekere juffrouw van Rhenen ja, ze is 't.... Juffrouw van Rhenen." Iris en heur moeder naderden, hij nam natuurlijk zijn hoed af, kreeg twee hoofdbuigingen weerom, meende even een gelukslicht van Iris' oog te zien, had geen tijd er over na te denken, want: "Ken je haar, ken je haar?" gretig van den ander, die zijn hoed met wat Phil noemde een edelen zwaai had afgenomen. "Lamme saaiert, en hij doet alsof... " "Ik zie haar een enkelen keer wel eens bij m'n zusters ja... Ik moet me haasten zeg, ik heb nog werk thuis. Stap je wat an?" De kennis stond er van verstomd, en verliet hem spoedig. En hij, met spot in het oog, zag den kennis op zijn schreden terugkeeren, kant van
[114:]
Iris uit. Kennis had zich bedacht: "Hij moest nog een boodschap in de.... dinges hoe heet die straat " Met één wilden meneer, een neef van hem uit Amsterdam, had Richard zelfs nogal wat te stellen gehad. Die was zichtbaar opzettelijk, van hem weg, Iris en haar moeder in de Hoogstraat tegemoet geloopen..., Eerbiedig saluut natuurlijk. Net een kind dat een bloem ziet staan in een wei, en hollend even gaat plukken. Toen bij hém, die zich de vader van zoo'n jongen voelde, terug: "Ik heb nog eens even gekeken, hoor God Rieg, kerel, éenig, om te stelen, om in te bijten, om op te eten... " " 't Is toch geen appel," protesteerde hij in wrevel. In elk geval de vriendin van zijn zusters. Maar de neef hoorde niet. "Ze groette me verschrikkelijk trotsch terug, zoo heel eventjes. o- Maar natuurlijk, ze kent me niet, hè?" Hij had zijn wijze ironie zijdelings laten glimmen uit den zwarten steen van zijn oogbal, wegspottend Js jongelings aanmatiging: "Ja, en als ze jóü kende, moest ze dadelijk doodelijk zijn van jou, hè? En dan zoo'n verwend rijk meisje. En zoo is ze volstrekt niet, hoor Als ze ook niet héél gedistingeerd van gevoelens was... zou ik niet permitteeren dat mijn zusters... " "O, dat zie ik ook wel dat ze gedistingeerd is schei toch uit met je zusters die zijn daar niets bij!" complimenteerde de ander, in wrevel en ongeduld van plots en hevig opkomende verliefheid. "Juist daarom interesseert ze me machtig. Zoo'n lamme leuterbaas als jij, moest iemand bij jou thuis nou 's voorstellen, en dan 'n dïnertje geven of een soiréetje met haar er bij, zoodat ik dat mooie rosse haar eens goed kon zien. Waarachtig, parole d'honneur, ik blijf een dag langer in den Haag als je 't doet." En hij: "O daar staat mijn hoofd heelemaal niet naar, hoor. Dat laat ik over voor lui die menschen zien, wij zien geen menschen. Bij hooi en bij gras komt dit meisje eens bij de zussen. En ik zou haar volstrekt geen plezier doen met haar voor te stellen aan een doctorandus in de rechten. Ze heeft aanbidders bij de vleet, als ik verneem van Phil; ze kan eiken dag trouwen. Als je er maar wat goed uitziet, en je ouders zijn lui van geld " Hij werd bitter een beetje, denkend hoe lastig zijn vader 't voor de zusjes gemaakt had. De neef raasde intusschen door, en Richards vel rimpelde zich boven den neus van gemelijkheid. Dat die kerels zich zoo druk maakten. Hij nam zich stellig voor voortaan met kennissen maar te zeggen dat hij Iris van aanzien kende, 't Was lastig, je kwam niet van ze af. Zeker, hij kon ook wel een mooie vrouw bewonderen, maar bedaard aan, redelijk, als statue, schilderij... Nou ja, soms wel heel menschelijk verlangend ook, maar daar kampte hij mee, dat onderdrukte hij, en hield het wijselijk voor zich. De smerige levensbegrippen van die lui allemaal of.... smerig
[115:]
ze waren zoo warmbloedig 't lag aan hun opvoeding, hun aard, hun ontwikkeling, hun gemis aan zelfopvoeding vooral. Die menschen hadden ook geen ,sórgen' zooals hij .... dan ging dat wel uit je. In één seconde laaiden ze. Zóó vrouw gezien, zóó weg. Hun zinnelijkheid bruiste dadelijk op als champagne, bloedrood naar hun kop. En als de vrouw nu onbereikbaar was als dat meisje van Rhenen, moesten ze die liefdeschuiming toch maar weer neer zien te kurken. Altijd maar begeeren, hongerig begeeren, zooals je bij een poelier aanlokkelijk wild en gevogelte begeerde voor je maag. Neem me niet kwalijk, dat was toch ook wel omdat je je ikje altijd maar in alles toegaf, je nooit iets ontzei.... dan kreeg je zoo'n mis-selijken blik op de vrouwen, zag je ze niet meer als redelijke wezens met te volbrengen, plichten tegenover wie je ook plichten had, maar als een kannibaal die trek heeft in menschenvleesch. Walgelijk, vooral tegenover vrouwen van distinctie. Je moest toch je menschen aanzien. Hij kon niet zeggen dat, het lag misschien aan zijn koud temperament, het materieele in die soort van dingen hem ooit sterk getrokken had.... Zoo'n heel enkele jeugdescapade.... je laat je wél eens meesleepen.... maar verder had hij zich héél zuiver bewaard, hoor. Hij was ook te goed, hij vond zich zelf véél te véél waard om zich te geven aan vampyrs die zich te koop boden, aan nacht- en roofvogels, azend op 't geluk van gezin nen als 't zijne.... brrr Enfin, rampzalige wezens.... En de rijke vrouwen (die anderen telde hij niet als zoodanig), die hem koopen wilden met hun geld hij kon natuurlijk best trouwen als hij wilde, bedankte hij. Hij wilde geen geluk koopen; dat moest zoo voor je losbloeien als een wilde roos aan een struik; voor je oogen lichten als een opale zee op een zomerdag. O, hij zou nog wel eens trouwen, als hij de zusjes alle maal bezorgd wist en zoo in de veertig was.... Volstrekt geen haast. Dat wilde-rozengeluk vond je dan natuurlijk niet meer, maar illusies waren ook dwaasheid trouwens. Een flink, degelijk mensch voor je levenskameraad. Hij eischte geen fortuin, hij wilde zijn vrouw onderhouden, niet door zijn vrouw onderhouden worden. Die geëmancipeerde ideeën van die vrouwen tegenwoordig ergerlijk bepaald .... Het heele goede oude familieleven trokken ze stuk, rukten ze uit hun verband. En wat gaven ze in ruil? Wat kreeg je in ruil? Een troep verwaande half geleerden, die toch met hun hersens niet op konden tegen die van de mannen. Over zulke begrippen moest hij thuis van de zusjes wat hooren. Phil zou altijd dadelijk een kostuum voor hem opzoeken uit den riddertijd, en Ro en kennisjes meenden hem twee honderd jaar ten achter. Zelfs Jessie kwam dan tegen hem op met een "Hè Rieg!" Maar "Rieg" bleef er toch bij. Zijn lieve kennissen zouden, als hij nu eens ging trouwen om 't geld, gesteld dat dit hem mogelijk was, anders het noodige te zeggen hebben. "Nou, zeg, met zoo'n huishoudinkje aan den hals, heb jij je daar maar
[116:]
lekker ingedraaid, man Je zit nou warm, hoor.... of je gelijk hebt, vent." Hij hief de kin in de lucht, als hij dacht, hoe hoog hij troonde als ,verstands- en karaktermensch boven die grove, lompe plebejers, al waren hun families goed of beter dan de zijne. Een koning.... troonde hij boven ze, en zij waren maar lijfeigenen. Een vorst voelde hij zich, een vorst. Hij kende maar één man dien hij achtte en vertrouwde als zichzelf: dat was Bronner.... al noemde Phil hem "Rechthaberei". Indien hem, Richard, eens wat overkwam, zou hij gerust Bronner de zusjes durven toe vertrouwen en dat was sterk. Oj dat meisje van Rhenen gelijk had, dat ze trotsch deed tegenover mannen.... dit gaf hem wel achting voor haar, ais vriendin van de meisjes. Ze was bij haar een beetje wuft uitzien toch wel serieus. Hij had wel eens moeten denken dat ze 't wat in 't oog loopend op hem voorzien had. Haar oogen zoo teer zoekend te smelten in de zijne. Hij had haar dan altijd effen, niet begrijpend, toegestaard, en dan liet haar blik los natuurlijk, en keek ze dadelijk heel nuffig en trotsch. Hij kon er niets aan doen, dat ze voor hem was gaan voelen, bij had haar nooit aangemoedigd. Hij had wel eens zoo naar haar merkwaardige oogen gekeken, of naar haar mond van rijpe kersen, maar dan had hij drommels goed gezorgd dat zij, noch de zusjes het zagen. De meisjes of 't kind Grace zouden hem, als huisvader, nooit betrappen op iets dat niet in de puntjes was. Maar aanmoedigen daarvoor moest je wat voelen voor een vrouw en dat was hier geheel buiten questie, geheel, hoor. En zoo iets.... zoo'n voorkeur voor hem, enfin.... te tóónen, was belachelijk in een vrouw, dat moest een vrouw remmen, zooveel mogelijk remmen. Dat mocht een vrouw nooit laten zien dat was aanbieden. En juist dat gebodene stond je als man tegen. Nou, het meisje van Rhenen bezat.. geloofde hij, wél genoeg verstand om 't te remmen. Ze was al bezig. Misschien zou ze er wel heelemaal in slagen. Enfin, zooveel te beter voor haar, als haar verstand den boventoon zou krijgen. Verder wenschte hij haar alle mogelijke geluk toe in 't leven, want ze was werkelijk een goed schepseltje. Moest hij zich nu gevleid voelen als zoo'n meisje zoo'n caprice voor hem had? Och.... ja Hij kon 't niet helpen, hij moest er wel eens een beetje om lachen maar ach, flauwiteiten hij had 't altijd zoo'n beetje ongeduldig van zich afgeschud. Vrouwen voelden niet diep, bijna nooit. Zij had niets te doen; 't was aardig nu iets te voelen voor hem, en later wat voor een ander. O, hij gunde haar van harte een goed huwelijk, van harte hoor. En hij zou 't ook later nog wel eens van haar hóóren wel zeker, dat zou hij nog wel eens gewaar worden. En daar was hij heel opgeruimd onder. Hij zag haar a! gaan met een knappen officier of zoo. Of ze reisde veel, misschien trouwde ze nog wel in 't buiten land Engeland Frankrijk.... wel ja En die gedachte aan reizen wekte weer veel bitters in hem op. Zijn
[117:]
eigen reizen zijne toekomst alles was verloren. Reizen hm... niet eens een veertien dagen den Rijn op, 's zomers, kon er af sloven ïn dat kantoortje en wijn-en-fustenlucht, eeuwig wijn-en-fusten-iucht Maar enfin, later eens met Ro en Grace, als ze zoet was.... goed en gehoorzaam opgroeide. Ja, fiat! dat zou zoo zijn.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina