Raden Adjeng Kartini: Door duisternis tot licht. Gedachten over en voor het Javaansche volk, Den Haag 1912 (derde dr, eerste d. 1911)
[93:]
19 Maart 1901. (VI).
Zeer geachte Dokter [De schrijfster vergiste zich blijkbaar ia de studie van den Heer Adriani, en waande hem aanvankelijk geneesheer, terwijl hij is dokter in de taal- en letterkunde van den Nederlandsch Indischen archipel.] Adriani, Reeds lang had ik u willen schrijven, maar allerlei drukten, o. a. ongesteldheid van nagenoeg mijne geheele familie, verhinderden mij mijn voornemen ten uitvoer te brengen. Nu de heele kaboepaten, groot en klein, zich weer in eene uitstekende gezondheid verheugen mag, wil ik niet langer den brief ongeschreven laten, dien ïk zoo lang reeds in gedachten had en waarop u misschien ook wel had gewacht. Vergeef me, indien dit 't geval was. Ik zelf heb er zóó naar verlangd, deze regelen te kunnen schrijven, om u in de allereerste plaats mijn hartelijken dank aan te bieden voor uw vriendelijk schrijven aan mijne zus Roekmini en voor de vriendelijke toezending der boekjes, waarmee wij drieën zoo blij waren, en 't nog steeds zijn. We vinden 't o zoo heerlijk, dat u nog om ons had gedacht en op zoo'n lieve, aardige wijze. Wij ook denken en spreken zoo dikwijls over u, uw Toradja's [De Toradja's zijn een volksstam van Midden-Celebes, in wier midden de Heer Adriani arbeidt], uw werk, kortom over alles, wat we dien avond bij de familie Abendanon van u mochten vernemen. Die avond in uw gezelschap doorgebracht, is een onzer liefste herinneringen aan ons verblijf op Batavia. Van ganscher harte hopen wij, dat 't niet bij dien eenen keer zal blijven, maar wij u nog menigmaal mogen ontmoeten. U weer te zien, te spreken, is sedert ons afscheid te Batavia een illusie van ons. Wat zal dat een groote vreugde zijn voor ons, als mettertijd wij u welkom mogen heeten op Japara. U heeft zich niet vergist; wij hebben inderdaad heel veel sympathie voor den arbeid der Christelijke zending in Neder-landsch-Indie, en wij stellen in alles belang wat betreft het werk, streven en leven der edelen van harte, die zich in de afgelegenste streken, wildernissen nog, vestigen, zóó ver verwijderd van eigen land, bloed- en geestverwanten, kortom van de wereld, waarin zij krachtens geboorte, aanleg, ontwikkeling, thuis hooren, om het leven van medemenschen, die de "beschaafde wereld" "wilden" noemt, mooi te maken, te veredelen!
[94:]
Met groote belangstelling volgde ik u in uw beide geschriften, en ik ben u dankbaar, dat u ons in de gelegenheid stelde, van zooveel belangrijks, alles zoo nieuw voor ons, kennis te nemen. Onlangs lazen wij weer eens "Maatschappelijk Werk in lndië" (verslagen der congressen gehouden bij gelegenheid van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in den Haag 1898) en evenals bij vorige lezingen bleven we lang toeven bij de mededeelingen van den arbeid der Christelijke zending in Neder-landsch-Indië. O! mijn hart slaat zoo warm voor dat mooie Liefdewerk, en niet 't minste voor degenen, edele mannen en vrouwen, die dat werk, zoo rijk en schoon, maar o zóó zwaar, met zulk een liefde en toewijding, met hart en ziel beoefenen! In 1896 hadden wij 't voorrecht en genoegen eene plechtigheid bij te wonen, die waarschijnlijk eenig zal blijven in ons geheele leven, n.l. de inwijding der nieuwe kerk te Kedoeng Pendjalin, 't Was voor het eerst, dat wij in een Christenkerk kwamen en een dienst bijwoonden, en alles, wat we daar zagen en hoorden, maakte diepen indruk op ons; lang geleden is 't al, doch die indrukwekkende plechtigheid staat nog frisch in mijne herinnering. Hoe schoon klonk het gezang, dat opsteeg uit zoovele kelen en ruischte door 't ruime gebouw keurig met groen versierd! Met de eerbiedig toeluisterende scharen daarbeneden volgden we met aandacht hetgeen in zuiver Javaansch van den kansel verkondigd werd. Er waren behalve de heer Hubert nog drie zendeling-leeraren, die allen om de beurt preekten. En 't was zeker niet 't minst plechtige oogenblik van de heele plechtigheid, toen een stokoude Javaan opstond en zijn geloofs- en land-genooten toesprak. Alles en alles was zoo indrukwekkend; en nog iets anders deed mee, die plechtigheid onvergetelijk voor mij te maken. 't Was dien ochtend voor 't eerst, sedert ik van school was, dat ik weder de buitenwereld terug zag. 't Is u zeker niet onbekend, dat 't bij ons gewoonte is, om jonge meisjes op te sluiten, d. w. z. in strenge afzondering van de buitenwereld te houden, zoolang tot er een bruidegom komt opdagen, een echtgenoot haar opeischt - het kooitje wordt ontsloten, het gevangen vogeltje vliegt er uit... om van kooi en van "meester" te veranderen. - Om "uitgaan", zooals de "wereld" onder dat woordje verstaat, geven wij niets, maar gevangenschap was voor ons, die zoo de vrijheid minnen, o zoo hard te dragen. Wij zijn onzen ouders
[95:]
daarom zoo dankbaar, dat zij gebroken hebben met die gewoonte. Na dien gezegenden tocht naar Kedoeng Pendjalin kwamen we, eerst met groote tusschenpoozen, maar allengs vaker en vaker 't huis uit, we gingen al verder en verder van huis, en verleden jaar zijn we tot Batavia gekomen! We lazen in de krant, onder de scheepsberichten, dat Mevrouw weder in Indië terug is en dus spoedig bij u zal zijn. Wat zijn we daar recht blij om voor u! Met deze post komen wij u en Mevrouw op een plaatje een bezoek brengen, om u te feliciteeren met de terugkomst uwer echtgenoote en om Haar, ofschoon onbekend, hartelijk welkom te heeten op Mapane. Zijn de Toradja's niet innig blij, hun "Moeder" weder in hun midden te hebben?
inhoud | vorige pagina | volgende pagina