Raden Adjeng Kartini: Door duisternis tot licht. Gedachten over en voor het Javaansche volk, Den Haag 1912 (derde dr, eerste d. 1911)
Inhoudsopgave *
De tweede druk.
N.B: de brieven van Raden Adjeng Kartini zijn hier opgenomen tot slechts 1901, in de bundel lopen ze door tot en met het jaar 1904, waarna enkele toevoegingen volgen.
JAPARA, 25 Mei 1899. (I.) Ik heb zóó verlangd kennis te maken met een "modern meisje", het fiere, zelfstandige meisje, dat zoo ten volle mijne sympathie heeft, dat met vluggen, flinken tred haar weg door 't leven gaat, vroolijk en opgeruimd, vol geestdrift en warm gevoel, arbeidend niet voor eigen heil en geluk alleen, doch ook zich gevend aan de groote Maatschappij, werkend tot het heil van vele mede-menschen. Verder lezen
18 Augustus 1899. (I.) Dank, innig dank voor je heerlijk langen brief, voor je lieve, hartelijke woorden, die mij het hart verwarmen en verkwikken! Verder lezen
6 November 1899 (I.) O, zeker Stella, kan ik mijn ouders nooit genoeg dankbaar zijn voor de vrije opvoeding, die zij mij gaven. Liever mijn heele leven strijd en moeilijkheden, dan niet gekend te hebben, al wat door mijne Europeesche opvoeding mijn leven vult. Verder lezen
November 1899 (II.) O, liefste, liefste Mevrouwtje, wat een allerleuksten Zondagmorgen hadden we eergisteren. Pa was met broertje een toertje gaan maken en kwam na een poosje thuis. Verder lezen
12 Januari 1900. (I.) Naar Europa gaan! dat zal tot mijn laatste ademtocht mijn ideaal blijven. Kon ik mij maar zoo klein maken, dat ik in een couvert kruipen kon, dan ging ik met dezen brief mee naar je toe, Stella, naar mijn lieven, besten broer en naar...... Stil! nu geen woord meer! Verder lezen
Begin 1900. (II.) U weet wel hoe vurig steeds wij naar Europa verlangd hebben. Wij namen er vrede mee hier te studeeren, omdat Europa onbereikbaar voor ons was. Verleden jaar zouden wij al dolgelukkig zijn met Batavia, schoon toen onze gedachten reeds naar Europa vlogen. Verder lezen
13 Augustus 1900. (VIII.) Wij voelden ons diep, diep rampzalig, omdat de ruwe werkelijkheid onze idealen dreigde te vermoorden; het koele, koude verstand beval droomen en illusies weg te werpen, te begraven, omdat onze Inlandsche maatschappij ze niet noodig had......Verder lezen
Augustus 1900. (VIII.) "Welke is toch de taal, al is men die ook nog zoo machtig, waarin men goed de emoties van de ziel uit kan drukken? Deze bestaat niet." Verder lezen
Augustus 1900. (II). Vreemd, dat afwezige, ons dierbare personen ons niet in den droom verschijnen, daar wij toch zooveel aan hen denken en van hen spreken. Eens maar droomde uwe oudste van u. Verder lezen
23 Augustus 1900. (L) Stella, geloof me, als er van mij, van ons, ooit wat terecht komt in dien zin, die jij en ik 't "terechtkomen" bedoelen, dan hebt gij dat op je geweten. Verder lezen
Augustus 1900. (IL) Nu, als wij niet-naar Holland gaan, mag ik dan naar Batavia orn voor dokter te studeeren ? Wat Vader hierop antwoordde, is in 't kort samen te vatten: "dat ik niet moest vergeten, dat ik ben een Javaan, dat het nu nog niet mogelijk is, dat ik die richting opga - over 20 jaar zal 't anders zijn - maar nu kan 't nog niet - of ik zou 't verschrikkelijk moeilijk moeten hebben - "omdat ik dan de eerste zou zijn". Vader kon niet zoo maar op stel en sprong beslissen. Verder lezen
[82:] October 1900. (II). Ik wil voor 't onderwijs opgeleid worden - de twee actes - lager en hoofdacte halen - en dan cursussen volgen in gezond-heids-, verbandleer en ziekenverpleging.Verder lezen
1 November 1900. (VIII.) Goede tijding! Ik mag! ik mag! ik mag l wensch me geluk! druk me in gedachte aan uw hart en lees 't geluk in mijne stralende oogen!Verder lezen
2 November 1900. (II.) Een goddelijk geheimpje ga ik u toefluisteren, liefste, dat naar ik hoop en vertrouw binnenkort géén geheim meer zal z ij n! Ach! wat ben ik gelukkig! Verder lezen
Riviergezicht (Tjiliwong) Depok. 9 Januari 1901. (I.) Er zullen nieuwe toestanden komen in de Inlandsche wereld; al is 't niet door ons, dan door anderen; de emancipatie zit in de lucht - zij is voorbeschikt. Verder lezen
21 Januari 1901. (VIII.) Vanmiddag zijn we met mevrouw Gonggrijp naar 't strand geweest en hebben in zee gebaad. De zee was prachtig effen en gelijk van kleur, ik zat op een rots met rnijn voeten in 't water en den blik gericht naar 't verre gezichtsemder. Verder lezen
31 Januari 1901. (VIII). Peinzend wendde ik mijn gelaat naar buiten, staarde naar de blauwe lucht, als verwachtte ik daar antwoord te vinden op de onstuimige vragen mijner zie. Verder lezen
19 Maart 1901. (VI). Zeer geachte Dokter Adriani, Reeds lang had ik u willen schrijven, maar allerlei drukten, Verder lezen
20 Mei 1901. (I.) Al heel veel had ik in mijn jong leven uitgestaan, maar dat alles was niets vergeleken bij hetgeen ik in die angstige dagen van Vader's ziek-zijn uitstond. Verder lezen
0 Juni 1901. (III.) Dat mooie stukje van Borel over de gamelan (zielemuziek, zooals de schrijver ze noemt) kennen we en hebben we in bezit. Kent u andere werken ook van hem? Verder lezen
6 Juni 1901. (V.) Lieve Hilda, Laat ik beginnen met u beiden ook namens de zusjes, recht hartelijk geluk te wenschen met de geboorte van uw tweede zoontje Verder lezen
Augustus 1901. (VIII.) Bloemen en wierook zijn nu eenmaal ons Javanen onmisbaar bij alles en alles. Verder lezen
8-9 Augustus 1901. Ik zie weder dat heerlijk mooie strand fantastisch verlicht door 't zilveren schijnsel der bleekgouden maan, die zich milliarden malen weerspiegelde in 't onafzienbare zich immer bewegende zilte nat: één oneindige schittering van levend zilver en goud! Verder lezen
10 Augustus 1901. (IV.) Vergeef me, dat ik u nu eerst antwoord op de vriendelijke toezending van uw beider portretten, een geschenk, ons zoo innig welkom en zoozeer door ons gewaardeerd, waarvoor wij u beiden onzen hartelijken dank betuigen. Verder lezen
Augustus 1901. (VII.) Waar ik zoo innig overtuigd ben, dat er van de vrouw een groote invloed kan ten leven uitgaan in de maatschappij,, wensch ik niets liever, niets vuriger, dan opgeleid te worden voor het onderwijs, ten einde mij later te kunnen wijden aan de opvoeding van dochters van Inlandsche hoofden. Verder lezen
September 1901. (VIII.) O!l wij kunnen, wij willen niet gelooven, dat onze levens, zoo gewoon, banaal, als duizenden anderen voor en na ons, zullen eindigen. En toch, soms lijkt ons iets anders zoo onwaarschijnlijk ! Nu eens schijnt de vervulling onzer dierste en innigste wenschen zoo nabij, dan weer staan wij er zoo eindeloos ver van af. Verder lezen
30 September 1901. (VIII.) In de Preanger zijn er een massa Hollandsen sprekende, geschoolde vrouwen en meisjes. De meesten, waar we kennis mee maakten, spraken Hollandsch met ons, omdat wij elkaars taal niet kennen. Verder lezen
11 October 1901. (I.) En nu, trouwe vriendin, ga ik je, 't spreekt vanzelf, zéér in vertrouwen, 't een en ander mededeelen van onze plannen. Verder lezen
18 October 1901. (VIII.) 't Kan in 't leven soms toegaan of alles er op is toegelegd onze levenskracht te breken. Alles komt te zamen, onweer en stormen breken met donderend geweld over ons los, Verder lezen
20 November 1901. (VIII.) Men moest eigenlijk maar nooit iets beloven, tenzij aan zichzelf, omdat men niet vooruit weten kan, wat er gebeuren zal. Zoo zal men anderen menige teleurstelling besparen. Verder lezen
29 November 1901. (VIII.) Wij wisten dat 't u beiden innig leed zou doen, hetgeen mijn brief u berichtte. Het zal u zeker genoegen doen te vernemen, dat, ofschoon de stand der zaak nog dezelfde is, we nu kalm zijn Verder lezen
31 December 1901. (VIII). Wij willen niet langer op een wrak schip varen. Er moet iets gedaan worden aan die diep treurige zaak. Verder lezen
* Verantwoording De inhoudsopgave is gebaseerd op het genoemde boek. De cijfers tussen [vierkante haken] verwijzen naar de paginering in het boek. Woordverklaringen tussen [vierkante haken] zijn van de auteur. Voor kennelijke fouten die aan mijn waarneming zijn ontsnapt, hou ik me aanbevolen. Vilan van de Loo