Raden Adjeng Kartini: Door duisternis tot licht. Gedachten over en voor het Javaansche volk, Den Haag 1912 (derde dr, eerste d. 1911)
[105:]
6 Juni 1901. (V.)
Lieve Hilda, Laat ik beginnen met u beiden ook namens de zusjes, recht hartelijk geluk te wenschen met de geboorte van uw tweede zoontje, van harte hopend, dat hij ook zoo'n lekker gezond kereltje mag worden als zijn oudste! broertje, waaruit mettertijd een flinke jongen zal groeien, waar gij beiden met recht trotsch op kunt zijn. Hoe houdt onze kleine vriend zich onder zijn nieuwe waardigheid van "oudste broer zijn"? Wil hij niet reeds dadelijk met Alfredje spelen? zoo heet de kleine, niet waar? Een Meikindje! de Genestet maakte daarop zoo'n mooi gedicht, het einde is treurig, maar voor uw Meikindje hopen wij innig, dat de zegenbeden van den dichter in de twee laatste coupleten van 't eerste gedeelte geuit, vervuld mogen worden. Ofschoon gij die regelen natuurlijk zelve reeds kent, kan ik toch niet nalaten ze hier nog eens even uit te schrijven. De God der lente spreide U rozen voor den voet, De God der Liefde leide U zachtkens, trouw en goed! Bloei in uw vaders gaarde Bloei aan uw moeders zij, Hun schoonste bloem op aarde, Gij, knaapje van den Mei! 'k Hoor u lachen, als gij dit zijdje leest, hoe dwaas, hè maar verwonder u er maar niet over, alle oude tantes zijn min of meer sentimenteel uitgevallen, en tot die categorie behoort ondergeteekende.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina