doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Raden Adjeng Kartini: Door duisternis tot licht. Gedachten over en voor het Javaansche volk,
Den Haag 1912 (derde dr, eerste d. 1911)


[100:]

10 Juni 1901. (III.)

Dat mooie stukje van Borel over de gamelan (zielemuziek, zooals de schrijver ze noemt) kennen we en hebben we in bezit. Kent u andere werken ook van hem? o. a. "Het Jongetje," dat iets hoogverrukkelijks is! Velen vinden Borel erg aanstellerig-zielsfclijk, maar wij genieten van vele zijner werken! Heel mooi is ook van hem "De laatste incarnatie" en iets bijzonder moois is zijn "Droom uit Tosari"; daarin beschrijft hij op éénig mooie manier 't wondere natuurschoon op Java's blauwe bergen. Hoe genoten wij er van! men moet kunstenaar zijn of minstens met een flinke dosis kunstgevoel behebt zijn, om zóó 't schoon van moeder natuur te zien en te genieten; en om dat alles in zoo mooie gekuischte taal weer te geven, moet men een dier bevoorrechte menschenkinderen zijn, wien de muzen een kus op 't voorhoofd gedrukt hebben.
Ik hoop eens zoo gelukkig te zijn in de gelegenheid te komen, uw schoone, zoetklinkende taal te leeren; ik zal die gelegenheid niet onbenut laten, dat verzeker ik u. 't Is mij ernstig meenens eens uw taal te kennen; al bepaalt die kunde zich slechts tot lezen en schrijven, ik zou al heel gelukkig zijn. En mocht ik zoo gelukkig zijn 't ooit tot Duitsch spreken te brengen, dan kom ik u opzoeken, is 't goed? In dien tusschentijd zal zeker de vliegmachine reeds uitgevonden zijn en zult u dan op een goeden dag zulk een gevaarte door Jena's luchtruim zien zweven, dat u uwe verre gast brengt!!!
Ik had eigenlijk als een jongen geboren moeten worden - er zou dan misschien wat van mijn hoogvliegende plannen kunnen terecht komen. Nu als meisje in de tegenwoordige Inlandsche maatschappij is 't bijna niet mogelijk, een heksentoer, een er van in verwezenlijking te brengen. Hoe kan 't anders ook. Waar zelfs in Europa, brandpunt der beschaving en verlichting, nog zoo fel de strijd om 't goed recht der vrouw gestreden wordt, zou men in ernst kunnen verwachten, dat Indië, 't onbeschaafde, onverlichte, dommelende Indië goedig zou toestaan dat zijn dochter, de vrouw door eeuwen heen als een wezen van lager orde, ja, waarom zal ik 't niet zeggen, als een zielloos voorwerp beschouwd en behandeld, zich 'n mensch beschouwt, d. i, een wezen, dat recht heeft op een onafhankelijk geweten, op vrijheid van denken, voelen en handelen?

[101:]

't Was mij als sprong de hemelpoort open, en als vertoonde daarachter zich een eindelooze heerlijkheid aan mijn verrukte oogen, toen eenigen tijd geleden ik 't heugelijk bericht in de courant las, dat bij de Regeering 't voornemen bestond, voor dochters van regenten de gelegenheid open te stellen zich te bekwamen tot onderwijzeres. Wiens werk het is, hoef ik u zeker niet te vertellen.
Wij waren half dol van vreugde over dat bericht in de nieuwsbladen, en 't was een flinke stap vooruit en 't spreekwoord zegt zoo waar: "'t komt er maar op aan den eersten stap te doen". O, als degene, wien deze weldaad bewezen wordt, ze maar kunnen waardeeren! Om te kunnen waardeeren, rnoet men eerst kunnen begrijpen, en begrijpen, o, dat is zoo'n moeilijke kunst? niet in één dag, niet in één jaar aan te leeren! Hoe zou de overgroote meerderheid van de Inlandsche hoofden, de plannen der Regeering voor 't toekomstig heil en geluk harer dochters kunnen apprecieeren, zij, voor wie de allereerste beginselen der richting, die wij, jong geslacht, hooghouden, raadsel en mysterie zijn?
Helaas! onze vrees blijkt gegrond te zijn; er zal van dat prachtige regeeringsplan, waar we zooveel van verwachten, niets komen, daar de meeste Inlandsche hoofden wier advies in deze gevraagd werd, er zich tegen verklaarden, aangezien 't tegen de adat strijdt, dat meisjes buitenshuis opleiding ontvangen. Adieu illusies! adieu gouden toekomst-droomen! Och, ik heb 't mijzelve al zoo dikwijls herhaald, luide toegeroepen, dat droomen en idealen onnoodige ballast in onze Inlandsche Maatschappij zijn, eene overbodige en gevaarlijke weelde! - maar dat zegt de mond alleen, op inblazingen van dat koude, koele verstand; het hart, dat domme dwaze ding, kan er zich niet van los maken. Zóó diep zijn vrijheids-droomen en andere idealen ons in 't hart geworteld, dat ze niet meer uit te roeien zijn, zonder den bodern, waarop ze tieren, er geheel en al door te verwoesten.
Ik vind het heel lief van u, dat u zich bezorgd maakt over mijne toekomst; ik ben er u innig dankbaar voor. Maar och, weest u niet meer treurig orn mij; of liever wij weten wat ons wacht; wij drieën gaan hand aan hand door 't leven, dat voor ons vol zal zijn van strijd en teleurstellingen en verdriet! Met rozen is zeker de weg niet bezaaid, dien wij

[102:]

gekozen hebben; wel is hij vol dorens, maar wij hebben hem zelf gekozen, uit liefde; en met liefde en blijmoedig zullen we hem bewandelen. Den weg mede te helpen opbreken, die duizenden en duizenden arme verdrukte en vertrapte zielen, onze zusteren, voert naar vrijheid en geluk; die millioenen landgenooten onvermijdelijk brengt tot hooger zedelijk gehalte; en alzoo mede te arbeiden aan 't eeuwige werk der volmaking; reuzenarbeid waaraan eeuwen door, de besten onder de menschen hebben gewerkt; de rnenschheid op te voeren tot hooger zedelijk gehalte, kortom onze schoone aarde nader te brengen tot de volmaking - is dat niet werk, allen levensstrijd waard?
Dat is de droom van "Tiga Soedara", de drie Javaansche zusters in 't verre Zonneland! O! konden wij maar in 't land der wisselende jaargetijden, 't land van warmte en kou komen, 't vaderland der wetenschappen; ons daar toerusten voor den grooten strijd, dien wij ons aanbinden willen voor 't toekomstig heil en geluk van ons volk. Studeeren! studeeren! in Europa wijsheid vergaren; onze zielen vullen met schoonheid, om in eigen land terug, met meer vrucht te kunnen werken aan de verwezenlijking onzer idealen! Men heeft zoo bij alles zijn verstand noodig, vooral om goed te doen; daar is niets tegen te zeggen, al beweert men nog zoo vaak 't tegendeel daarvan, dat goed doen en verstandig doen twee tegenovergestelde zaken zijn, die niet best samen kunnen gaan, rnaar hierin ligt juist de groote kunst; die tegenstrijdige machten, die wij menschen allen in ons voelen, te temperen, te mengen en harmonisch te doen samenwerken! O zoo dikwijls heb ik gezien, dat goed doen zonder verstand meer kwaad doet dan goed.
Europa! Europa! zult ge dan steeds onbereikbaar blijven voor ons!? wij, die zoo met hart en ziel naar u verlangen? wij kunnen, wij willen 't niet gelooven - en toch is 't zoo. Eene reis naar en een verblijf in Europa is zoo kostbaar; die weelde kan onze minister van financiën ons niet veroorloven.
Maar daarom niet getreurd; 't leven is te mooi, te heerlijk om 't te verkniezen met klagen over dingen, die eenmaal niet te veranderen zijn. Laten wij dankbaar zijn - en dat zijn wij ook - voor de vele zegeningen, die de lieve God over ons uitstort. Zijn we met hetgeen we al hebben en zijn, niet reeds boven duizenden en duizenden bevoorrecht? 't bezit van onze lieve, beste ouders, een goede gezondheid en tal van ander goeds, dat de

[103:]

mooiheid van ons leven vormt. O, 't leven is vol schoonheid, als wij die maar willen opmerken, ondanks vele diepdroeve dingen, die er zijn, en onze plicht is die schoonheid te verhoogen en 't droeve minder droef te maken.
Er is zooveel dat tot danken stemt! Als wij genieten van een vogelconcert of van mooie muziek, waarin wij geheel opgaan, dan zijn we zoo dankbaar, dat God ons niet doof schiep! Zijn we op Klein-Scheveningen, 't idyllisch plekje aan zee, waar alles ademt van rust, vrede en poëzie, en de zon gaat zoo heerlijk mooi onder, dan kunnen wij niet genoeg dankbaar zijn, dat wij goede oogen hebben, en in de verrukte blik, die in stil genieten 't wonderschoone licht en kleurenspel op 't golvend water en aan den hemel volgt, ligt een stü dankgebed den OnzienlijkenGrooten Geest, die 't Al schiep en bestuurt, gewijd! Dank! dank! tikt 't jubelend bonzend hart hier binnen; dank, dat ik dit schoone mag en kan zien. Hoevelen zijn er niet, die dat schoons niet genieten? Niet alleen die armen, voor wie de dagen en nachten gelijk zijn, één ondoordringbare duisternis; maar er zijn zoo-velen, die in het volle bezit hunner gezichtsvermogens zijn, en toch die schoonheid niet zien. En wij komen tot 't besef, hoe bevoorrecht we zijn boven zoovelen onzer medemenschen, en dankbaarheid voor al de zegeningen van den Goeden God vult onze zielen! Weemoedige gedachte, dat velen onzer zich het gemis van anderen moeten herinneren om eigen voorrechten te beseffen.
Er zijn meer beschaafde Inlandsche vrouwen, veel, veel, ontwikkelder en begaafder dan wij, die alles te harer beschikking hadden; wien 't niet aan gelegenheid ontbroken had, haar geest rijkelijk met wetenschappen te voeden; die geenszins belemmerd waren in de ontwikkeling harer geestkracht; die alles hadden kunnen worden, wat zij wilden; en zij allen hebben niets gedaan, niets kunnen bereiken, dat tot de opheffing harer sexe en haar volk kon leiden. Zij zijn of weer in de oude sleur terugvervallen, of zijn geheel in 't Europeesche opgegaan; in beide gevallen verloren voor haar volk, voor wie zij een zegen hadden kunnen zijn, zoo zij 't maar gewild hadden; dat zij hadden moeten voorlichten naar de verlichte wereld, waarin de vrije opvoeding haar bracht. Is 't niet de plicht van een ieder, die zedelijk en intellectueel meer is dan menig ander, zijne minderen rnet zijne meerdere kennis en weten bij te staan en

[104:]

vóór te lichten? Geen tastbare wet verplicht hem daartoe, maar zedelijk is hij dat verplicht.
Wat ben ik weer aan 't doordraven gegaan, vergeef me, als ik u daarmee onaangenaam ben of verveeld heb. Hoe kom ik er toch toe u dit alles te schrijven, en u zooveel van uw kostbaren tijd te ontrooven met dit gebabbel? Vergeef me! maar u zelf is hieraan niet zonder schuld: uw beider brieven, die ik voor mij heb liggen zijn zoo sympathiek; bij 't lezen dier hartelijke woorden, is 't mij, of ik u beiden hier voor me heb, en daaraan heb *3te" aldoor onder het schrijven gedacht.
Dat een van Java's vulkanen in den Oosthoek vreeselijk aan 't spoken is geweest en verscheidenen 't leven heeft gekost, zult u zeker reeds, van anderen vernomen hebben; dus daarover zal ik maar niet schrijven. Volgens de krant zouden nu ook een paar andere vulkanen aan 't werken zijn. O! verraderlijke, schoone blauwe bergen!
De zonsverduistering van 18 Mei, waarvoor uit alle oorden der wereld geleerden naar Indië trokken, konden wij hier slechts even waarnemen, daar 't ongeluk wilde, dat dien dag de lucht zwaar betrokken was, en 't op den koop toe nog regende er bij! Maar wat ons een uitroep van spijt ontlokte, was voor den landman een zegen! Vader was zoo gelukkig met dien flinken regen, die den dorstenden velden ten goede kwam, en hieraan is zooveel gelegen! Wat toch van zoo'n enkele regenbui kan afhangen! 't Wel en wee van honderden, ja, van duizenden!


inhoud | vorige pagina | volgende pagina