Raden Adjeng Kartini: Door duisternis tot licht. Gedachten over en voor het Javaansche volk, Den Haag 1912 (derde dr, eerste d. 1911)
[111:]
10 Augustus 1901. (IV.)
Vergeef me, dat ik u nu eerst antwoord op de vriendelijke toezending van uw beider portretten, een geschenk, ons zoo innig welkom en zoozeer door ons gewaardeerd, waarvoor wij u beiden onzen hartelijken dank betuigen. Wat kwam mij al niet voor den geest, toen ik uw portret zag. Menigmaal, wanneer ik neerslachtig ben gestemd, bedroefd om zooveel treurigs in 't leven, ontmoedigd door 't zien van zooveel ellende, waar ik als een mensch onmachtig tegenover sta, van zooveel onrechtvaardigheid, van zooveel Hefdeloosheid, dan is mij een opbeuring de gedachte aan onzen verren vriend - zoo mogen wij u noemen, niet waar? - die uit louter menschen-min, zichzelf uit zijn eigen wereld bande, om zich in een wildernis temidden van "wilden'' te vestigen, hun liefde gevend, liefde leerend, die hij zoo machtig in eigen boezem voelt. En wij vinden 't heerlijk daarom, uw beider portretten te bezitten; 't zien daarvan roept ons des te levendiger die mooie zielen voor den geest, voor wie wij zoo'n innige bewondering, vereering en sympathie gevoelen. Hoe maakt u beiden het? Ik hoop van ganscher harte als wij, want dan is 't goed. Ik ben hier des te dankbaarder voor, omdat 't nu overal zoo ongezond is. Daar is geen plaats, waar rnen niet van de daar heerschende een of andere ziekte, meestal koorts, hoort spreken. In onze buurt, Semarang, is zelfs de cholera uitgebroken, monster, dat op Batavia en Soerabaja zoovele slachtoffers maakte. Gelukkig, dat op Semarang de ziekte maar sporadisch voorkomt, maar zij schijnt van 't kwaadaardigste soort te zijn, bijna geen enkelen lijder heeft men kunnen behouden. Er is naast cholera, knokkelkoorts, nog een andere plaag, die op eenige plaatsen van Java ontzettend veel ellende onder de bevolking veroorzaakt: voedingsgebrek. God behoede ons land voor de vreeselïjkste aller rampen, die een land teisteren kan: hongersnood. 't Is haast ongelooflijk, dat er op Java, dat vruchtbare Java, waar alles als 't ware zoo maar uit den grond opschiet, voedingsgebrek kan zijn. En toch is 't zoo, helaas! De nood moet vooral vreeselijk zijn in Poerwodadï; maar nu las ik dezer dagen tot mijn onuitsprekelijke blijdschap, dat de Regeering plus minus 3 ½ ton beschikbaar stelde voor den aankoop van ploegveevoor Poerwodadi en Demak.
[112:]
Dit is ook zoo'n ongelukkig land, waar onze oom regent over is; de bevolking ziet ieder jaar met angst en beven den west-moesson tegemoet, die altoos 't land verdrinkt. Ikweet niet, hoeveel tonnen gouds de Regeering reeds voor de waterwerken aldaar uigegeven heeft, maar er is daar eiken westmoesson nog steeds watersnood. Maar, hoe ellendig 't hier ook kan zijn, men is toch altijd nog gelukkiger dan onze minbedeelde broeders en zusters in 't verre Europa, die naast honger nog kou te lijden hebben in den winter. Ik heb hier een werk van Fielding pas uit Holland gekregen; 't handelt over 't Boeddhisme en moet volgens de recensies, die ik ervan gelezen heb, heel, heel, mooi zijn. 't Is uit het Engelsch vertaald door Felix van Ort, redacteur van "Waarheid en Vrede". U zult hem zeker wel kennen van naam. Dat is de idealist, die propaganda maakt voor zijn heel-mooie overtuiging: "het kwaad overwinnen door liefde". Heel mooi in theorie, maar o zoo moeilijk in practijk. Wij voelen er heel veel voor, lazen ook zijn mooi boek: "Naar 't groote Licht", dat alle brandende vraagstukken van den dag behandelt. 't Zal al zoo gauw een jaar zijn geleden, dat wij u zagen op Depok. Toen hadden wij er nog niets geen idee van, hoe aller-prettigst die kennismaking zou worden. Ik zie u nog aan den trein staan en vragen of "de Regent van Japara ook meegekomen is". Ik kan 't niet begrijpen, dat 't al gauw een groot jaar geleden is; mij is 't, of 't gisteren pas is gebeurd. Wat vliegt de tijd toch! Van Mevrouw A. kreeg ik daarnet een brief, zij beiden maken 't niet zoo goed... Dat waren weeldedagen voor ons, die dagen bij die lieve, lieve hartelijke vrienden op Batavia doorgebracht! Van vriendschap, liefde, sympathie kunnen die inhalige schepsels, die Javaansche vriendinnetjes van u, nooit, nooit genoeg hebben. En die vonden wij daar zooveel! 't Is eergisteren een jaar geleden, dat 't "gelukkigste aller gelukkige gesternten" hen tot ons voerde, die sedert onafscheidelijk zijn aan ons bestaan. Dien middag van de verjaring onzer kennismaking brachten wij op Klein-Scheveningen, ons verrukkelijk mooi strand door, ons nu zooveel te dierbaarder, omdat daar wij haar hebben gevonden, die zooveel moois in ons leven bracht.
[113:]
De zee was goddelijk mooi, zoo effen, en welk een kleurenspel tooverde daarop de ondergaande zon! 't Was of men één reusachtige parelmoerschelp zag. In 't Westen de hemel in gloeiende zonnebrand; in 't Zuiden, waar hemel en zee elkaar ontmoeten, was 't teer violet. Hoe weldadig deed dat prachtig, diep blauw, boven onze hoofden, onze oogen aan, na al dat schitterende, dat verblindde! En daar te midden van al dat mooi, gezeten op 't reinwitte strand, met onze voeten in 't water, leefden wij weer eens dien droom van geluk door! Wat een dwaze, dweepzieke wezens, zult u zeker denken! Och, jeugd en dwaasheid, jong en dwepen, dat hoort nu eenmaal zoo bij elkaar! Wij hopen innig, dat wij altijd zoo dwaas mogen blijven, nooit verstandig worden, verstandig zijn, dat zoo koud, zoo koel maakt! En wij huiveren voor alles wat koud en koel is, en toch liever ijskoud dan lauw! Wij hebben helaas tot nog toe onze vrienden, de familie Ovink, op Djombang nog niet kunnen bezoeken tot ons groot verdriet. Wij verlangen heel erg naar elkaar, maar telkens als wij wilden gaan, kwam er verhindering. Als wij daar komen, zullen wij stellig naar Modjowarno gaan, waar wij zooveel van gehoord hebben. Mevrouw Ovink vertelde ons zooveel goeds van de familie Bervoets, die zij hoog waardeert. Mijn oom van Demak en zijne familie zijn ook op Modjowarno geweest, en riepen daarover ook zoo. Als u mij eens met een brief mocht verblijden, zou u dat genot dan nog grooter voor mij willen maken, door heel, heel veel van u zelf, uw werk en de menschen, waaronder u beiden leeft, te vertellen? Wat duurt 't lang, voor een brief van Gorontalo uit gepost, Java bereikt! men kon haast even goed naar Holland schrijven, 't duurt bijna even lang de overtocht! In Juni hebben wij de geheele familie over gehad, kinderen, behuwdkinderen en kleinkinderen, allen bij elkaar, neen, toch niet allen, één plaats bleef ledig, die van onzen besten broer in Holland, 't Was zoo gezellig, al die lieve gezichten weder bij elkaar te zien, en met weemoed gedachten we onzen lieven afwezige. Dat is zoo'n lieve, hartelijke jongen, waar wij allen innig veel van houden. Weemoedige gedachte voor ouders,'dat de kleine wezentjes, voor wie ze alles zijn, die héél van hen zijn, eens hun niet meer zullen toebehooren, verlaten om ieder zijn eigen weg te gaan.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina