Raden Adjeng Kartini: Door duisternis tot licht. Gedachten over en voor het Javaansche volk, Den Haag 1912 (derde dr, eerste d. 1911)
[115:]
Augustus 1901. (VII.)
Waar ik zoo innig overtuigd ben, dat er van de vrouw een groote invloed kan ten leven uitgaan in de maatschappij,, wensch ik niets liever, niets vuriger, dan opgeleid te worden voor het onderwijs, ten einde mij later te kunnen wijden aan de opvoeding van dochters van Inlandsche hoofden. O! zoo innig, innig graag zou ik er toe in staat willen zijn, kinderhartjes te leiden, karaktertjes te vormen, jonge hersens te ontwikkelen, vrouwen voor de toekomst te vormen, die het goed zouden kunnen voortplanten en verbreiden. Het zou zoo'n groote zegen zijn voor de Inlandsche maatschappij, indien de vrouwen goed werden opgevoed. Én voor de vrouw zelf wenschen wij vurig, vurig onderwijs en opvoeding, het zal haar zoo'n groote zegen zijn. Daar is zooveel droefs in onze Javaansche vrouwenwereld, daar wordt zooveel en zoo bitter geleden. De eenige weg, die er voor 't Javaansche meisje, en inzonderheid de adellijke, openstaat, is 't huwelijk. Wat heeft de sleur van deze instelling, die oorspronkelijk van Gode en der vrouwen hoogste bestemming is, gemaakt ? Het huwelijk, dat roeping moet zijn, is geworden: een beroep! En o! onder welke onteerende en vernederende voorwaarden en omstandigheden nog hebben vele, vele Javaansche vrouwen dat beroep te vervullen. Op bevel van vader, oom of broer, moet 't jonge meisje klaar staan, een wildvreemden man te volgen, die niet zelden reeds vrouw en kinderen heeft. Naar haar opinie wordt niet gevraagd, zij heeft slechts te gehoorzamen. Bij een huwelijkssluiting is haar tegenwoordigheid niet vereischt, evenmin haar "ja". Van verre en van nabij kennen wij dat helsche vrouwenleed, veroorzaakt door zekere Mohammedaansche instelling, die het den mannen zoo gemakkelijk maakt, maar die o, zoo bitter hard en wreed is voor de vrouw. "Zij zijn er aan gewend, zij vinden 't niets", beweert de alwetende "men". "Als zij er geen vrede mee hebben, waarom er zich dan in geschikt?" Laat ik, een kind van 't Javaansche volk, in diens schoot groot geworden en er heel mijn leven in vertoefd hebbend, u de verzekering geven, dat de Inlandsche vrouwen wel degelijk een
[116:]
hart hebben, dat voelen, l ij d e n kan als 't fijn beschaafdste vrouwenhart in uw land. Maar 't blijft hier bij een stil lijden en zich schikken, volslagen machteloos en weerloos als zij zijn, door hare onkunde en onwetendheid. De oude overlevering vertelt: Fatima's echtgenoot huwde opnieuw, en zij werd door den Profeet ondervraagd, hoe zij zich daarbij gevoelde. "Niets Vader, niets, betuigde zij." Dit zeggende, leunde zij tegen een pisangboom; de bladeren, eerst frisch en fleurig, verwelkten, en de stam, waartegen haar lichaam rustte, verkoolde. Opnieuw vroeg de Vader, hoe zij zich gevoelde, en weer betuigde zij: "Niets, Vader, niets!" De Vader gaf haar een rauw ei, en verzocht haar dat tegen haar hart te drukken; het terugvragend brak hij het open: het ei was gaar! Het Oostersche vrouwenhart is sedert niet veranderd. Dit vertellinkje leert ons meteen de opinie van vele vrouwen over dat wreede mannenrecht. Velen vinden er een eer in om met onbewogen gelaat een of meer vrouwen van haar echtgenoot naast zich te verdragen; maar vraag niet, wat er onder dat stalen masker is verborgen, en wat de wanden harer woningen aan 't oog der wereld onttrekken: kankerende vrouwenharten en arme onschuldig lijdende kinderzieltjes zijn er zooveel. Nogmaals; er wordt veel en bitter geleden in onze arme Inlandsche vrouwenwereld. En dat lijden dat ik reeds in mijn kinderjaren aanschouwde, was 't, dat 't eerst in mij 't verlangen wakker riep, in te gaan tegen sleur, die oude toestanden schijnt te rechtvaardigen. Ons streven heeft een tweeledig doel, mede te arbeiden aan de opheffing van ons volk en voor onze zusteren den weg te banen naar betere, menschwaardiger toestanden. Aan u allen, die veel gevoelen voor Java en den Javaan, richten wij een dringende bede: helpt ons ideaal verwezenlijken, dat het heil beoogt van ons volk en onze sekse! Voedt de Javaansche vrouwen op, ontwikkelt ze naar hart en verstand, en gij vrienden van Java, zult flinke medearbeidsters hebben gevonden aan uw edelen, schoonen reuzenarbeid: de beschaving, ontwikkeling en opheffing van een volk!
[117:]
Leert haar een vak, opdat zij niet langer weerlooze prooien zullen zijn, wanneer hare beschermers w enschen dat zij een huwelijk zullen aangaan, dat haar en hare eventueele kinderen onvermijdelijk in ellende dompelen zal. Wij hebben zooveel treurigs gezien in zoo menig Javaansch huwelijksleven; naar aanleiding van dat wreede Mohammedaansche mannenrecht. 't Leed der vrouwen in zoo'n verbintenis, 't leed van zoo menig kind uit zoo'n huwelijk geboren, brandt ons in de ziel, en zweept ons tot opstand tegen die toestanden! De eenige uitweg om zulk een leven te ontkomen, is dat het meisje zich een zelfstandig bestaan verovert. Er is niemand nog, die 't doet, die 't durft te doen! 't Is een schande als een meisje niet trouwt, eene vrouw ongetrouwd blijft. Ons idee is, om wanneer wij de bevoegdheid ertoe hebben een internaat te openen voor dochters van Inlandsche hoofden, waar haar naast allerlei kennis, nuttig voor 't practisch leven, zal worden geleerd, wat den geest verheft en 't gemoed veredelt. Zou zulk een school kunnen bestaan? Wij durven "ja" te zeggen. Al zenden nu verreweg de meeste Intandsche hoofden hunne dochters naar school slechts voor den geur, omdat zij niet onder willen doen voor anderen, en niet omdat zij doordrongen zijn van 't nut, dat meerdere ontwikkeling der vrouw voor haar zelf en hare omgeving heeft, 't doet geen afbreuk aan 't feit, dat er hoe langer hoe meer Inlandsche hoofden en grooten zijn, die voor hunne dochters eene vrije opvoeding wenschen; gouver-nements- en particuliere scholen zullen van de waarheid dezer bewering kunnen getuigen. Zelfs de Keizer van Solo zendt zijne dochters naar school. In de vooruitstrevende Preanger, waar 't geen nieuws meer is, dat meisjes schoolgaan, is voor dochters van den adel een particuliere, door de Regeering gesubsidieerde school geopend. Daar zijn regentsdochters, die op eene vreemde plaats op een kostschool zijn. Meer ouders, die gaarne hunne dochters ook zouden willen laten leeren, laten 't na, omdat zij 't niet over zich verkrijgen kunnen hun meisjes naar school te zenden, waar zij samen met jongens zouden leeren. Eene gouvernante houden, gaat de draagkracht van gewone stervelingen ver te boven, slechts heel enkelen kunnen zich die weelde veroorloven; toch is er een wedono, geen "licht", ook
[118:]
niet gefortuneerd, die voor zijn kleindochtertje eene gouvernante er op na houdt. Er was een jong moedertje, dat, op een harer laatste levensdagen, haar man beloven liet, zoodra hij in beter doen was, een illusie van haar te vervullen: "hun dochtertje naar de Europeesche school te zenden". Wij bespraken de quaestie, en ook 't idee van eene zelfstandige, geldverdienende vrouw, meermalen met vrouwen van Inlandsche hoofden. En alles sterkt ons in onze hoop en ons geloof, dat 't hier slechts op aan komt, den eersten stap te doen, m. a. w. moet een voorbeeld gegeven worden; en als 't van practisch nut blijkt en aangepast kan worden door anderen, dan zal 't stellig navolging vinden. Er zijn andere meisjes, die denken en voelen als wij en gaarne de banden en boeien zouden willen verbreken, waaronder de adat de Mohammedaansche vrouw gekluisterd houdt. Ook zij blijven stilstaan voor het: "Er is niemand nog die 't doet". En er moet toch één de eerste zijn! Er is een Inlandsen hoofd, dat den Directeur van O., E. en N. [Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid.] toelating tot de doktersschool verzocht voor zijn dochtertje. Gezegende vader! gezegende dochter! Zij zal haar land van zoo groot nut zijn. Ik hoop, dat zij haar voornemen werkelijk zal uitvoeren! Een jonger zusje van mij, Roekmini, voelt heel veel voor teekenen, en 't is haar grootste illusie om de teekenacademie te bezoeken, ten einde zich later te kunnen wijden aan de weder-opbloeïing der Inlandsche kunst. Is volkskunst niet mede een der middelen tot volkswelvaart? Als 't blijkt, dat zij op de teekenacademie niet op haar plaats is, m. a. w. dat zij niet genoeg talent heeft, zal ze tot de huishoudschool overgaan, om later de toekomstige vrouwtjes de waarde van 't geld te leeren kennen, wat wel hoognoodig is in de Inlandsche maatschappij. De Regeering is voornemens hare Inlandsche ambtenaren spaarzaamheid te leeren. Wat baat het of de Regeering de mannen dwingt geld op zij te leggen, als hunne vrouwen, in wier hand de huishouding berust, de waarde van 't geld niet kennen ? Mijne zuster en ik zullen dan samenwerken.
[119:]
En wat wij nog graag op onze toekomstige school zouden willen geleerd zien, is: gezondheids-, ziekte- en verbandleer! Dit is een kennis, die, ons altijd te pas komt, en voor onze omgeving van groot nut is. Ieder mensch moet vroeg of laat voor een ziekbed staan, en 't is zoo ellendig om onze Heven te zien lijden, en niet te weten hoe hun lijden te verzachten. De kennis van gezondheids-, ziekte- en verbandleer moet tot de opvoeding behooren. Hoeveel ongelukken zouden niet gebeurd zijn, of dan tot een minimum teruggebracht zijn geworden, wanneer men aan mannen zoowel als vrouwen die nuttige kennis had geleerd. 't Ligt geenszins in onze bedoeling van de Javanen Europeesche Javanen te maken door hun eene vrije opvoeding te geven; ons idee is, hun naast de mooie eigenschappen, die zij zelf bezitten, het mooie van andere volken te geven; niet om hun eigene te verdringen, maar om ze te veredelen! Hoe genoot ik van uwe "Inleiding", van "Land en Volk van Java"; 't werd mij zoo warm en wonder wél in 't hart, toen ik die bezielde woorden las, die 't schoon van mijn land schetsen en... zijne wondeplekken bloot leggen. Dat machtige geluksgevoel hebben wij dikwijls over ons gehad, als wij in Gods vrije, wijde natuur zijn! Ver, ver van 't kleinzielig menschengedoe, alleen met onze zielen, onze gedachten in de heerlijke, schoone natuur, boven ons hoofd de blauwe hemel, voor onze voeten de onafzienbare zee, achter ons wuivend klappergroen, o! daar kunnen wij ons geluk niet op! Vaak betrapte ik mij op eene egoïstische gedachte: "O! laat mij alléén in deze reine atmosfeer leven, ver van marktgewoel, van wereldsche zaken, alleen, alleen, met de natuur, en mijne ziel! Dat is puur egoïsme! neen, dat is niet de bestemming van ons leven, wij moeten mét en vóór de menschen leven. 't Leven mooier maken, dat is onze bestemming. Doch nu heb ik u reeds te lang opgehouden, u heeft wel andere en nuttiger bezigheden, dan naar 't gesnap te luisteren van een "sentimenteel" Javaansch meisje.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina