Raden Adjeng Kartini: Door duisternis tot licht. Gedachten over en voor het Javaansche volk, Den Haag 1912 (derde dr, eerste d. 1911)
[148:]
31 December 1901. (VIII).
Wij willen niet langer op een wrak schip varen. Er moet iets gedaan worden aan die diep treurige zaak. Wij zullen al heel, heel gelukkig zijn, als maar de aandacht der weldenkenden daarop gevestigd is. Ik heb meer dan eens met vrouwen van Inlandsche hoofden en vrouwen uit de volksklasse over het idee van het onafhankelijke, zelfstandige, geldverdienende meisje gesproken, en 't kwam telkens hierop neer: "Er moet één zijn, die voorbeeld geeft." Wij zijn overtuigd, dat, als een den moed heeft om te beginnen, velen zullen volgen. Werkelijk het zal géén onbegonnen werk zijn. De quaestie is maar: één moet voorgaan, en het voorbeeld moet goed, degelijk zijn. De een wacht op de ander; niemand durft de eerste te zijn; de ouders wachten op elkaar: wie zal den zedelijken moed hebben, om zijne dochter zelfstandig, onafhankelijk te laten worden, op zichzelf te doen staan? Wij kennen een regentsdochter, van onzen leeftijd, die ook een en al geestdrift is voor het vrijheidsidee. Zij zou dolgraag verder willen leeren. Zij spreekt keurig Hollandsch en heeft veel gelezen, 't Is de dochter van den Regent van Koetoardjo [ Destijds Raden Adipati, thans Pangeran Poerbo Atraodjo.] er zijn twee groote meisjes, allerliefste kinderen, wij mogen ze dolgraag. Ik weet van eene onderwijzeres, eene kennis van ons, dat 't oudste meisje dolgraag studeeren wil. [Dit was o.a. ook het geval met de dochters van den Regent van Karanganjar, Raden Toemenggoeng Tirto Koesoemo, die enkele jaren geleden eene Inlandsche meisjesschool hebben opgericht, welke subsidie van de Regeering verwierf, en thans eene Gouvernements-school is, tot heden de eenige.] Van haar zelf wist ik, dat ze o zoo graag Europa zou willen zien. Het tweede meisje is ook een lief, aardig kind. Een paar jaar geleden zijn ze hier bij ons geweest; toen ze thuis kwamen, hebben ze direct schilderen geleerd, en nu schildert de jongste keurig. De vader zegt, dat 't zoo'n groote steun is voor den man, wanneer de vrouw wat geleerd heeft. Hij waardeert zeer de beschaafde, ontwikkelde vrouw. Wij hebben eene andere, getrouwde dochter van hem gesproken, die wel geen Hollandsch spreekt, maar toch op de hoogte van alles is, en zeer veel voelt voor de vrije, onafhankelijke Europeesche vrouw. Zij zou 't idealig vinden, als 't ook zoo in de Inlandsche wereld was. Er is eene andere regentsdochter hier geweest, een Soenda-
[149:]
neesch meisje, dat geen woord Javaansch spreekt, en met ons in 't Hollandsen converseerde. De eerste vraag, die ze mij deed was: "Hoeveel moeders hebt u?" Ik keek haar met pijnlijke verbazing aan. (Zij was in huis bij Europeanen opgevoed). En dan ging ze door (schrik niet): "Ik heb 53 moeders, weet u, en ben met ons 83 (zegge drie en tachtigen). Ik ken de meeste mijner broers en zusters niet; ik ben de jongste, en heb mijn vader nooit gekend; die was gestorven vóór mijn geboorte". Is 't niet diep, diep treurig? In vele streken van de Preanger hebben de adellijke meisjes vrije keuze, velen kennen haren aanstaanden echtgenoot. De jongelieden kennen elkaar en verloven zich op Europeesche wijze. Gezegend land! en toch - en toch! Daar is een meisje, eenig kleinkind van een regent, (de ouders zijn dood), heeft eene prachtige opvoeding genoten. Naar hetgeen haar onderwezen werd te oordeelen, moet ze een wonder van geleerdheid zijn; zij speelt keurig piano, enz. enz. Zij is verloofd op Europeesche wijze en getrouwd - met iemand - die vrouwen en een troep kinderen, waaronder volwassenen zijn, heeft. Ik heb met eene schoondochter van haar kennis gemaakt, een lief Hol-landsch sprekend vrouwtje, moeder van een tweejarig kind; zij was 17 jaar oud - een jaar of twee jonger dan hare schoon-mama. Zij heeft haar man zelf gekozen, vertelde ze mij, en is heel gelukkig. Het idee om alles wat ik denk en voel over dieptreurige dingen in onze Mohammedaansche vrouwenwereld te publiceeren, bestond bij me reeds lang. Ik dacht er over het in boekvorm op te stellen: eene briefwisseling tusschen twee regentsdochters, eene Soendaneesche en eene Javaansche. Reeds heb ik een paar brieven geschreven ter inleiding en aanteekeningen gemaakt. Het idee zal ik niet laten varen, al zal 't misschien nog eenige jaren duren, voor ik het uitvoeren kan. Vooral zal ik 't niet opgeven, nu ik weet, dat dat ook het idee is van Mijnheer. De groote moeielijkheid is, dat Vader mij niet toestaat zulk een geschrift te publiceeren. "Dat ik de Hollandsche taal machtig ben, is heel mooi, zegt Vader, maar ik mag daarvan niet gebruik maken om mijne meening te zeggen". Wij meisjes mogen geen meening hebben, wij hebben alles
[150:]
maar goed te vinden, en ja en amen te zeggen, op wat anderen goed dunkt. Reeds een paar jaar geleden vroeg eene Hollandsche schrijfster van naam, redactrice van een damesblad, waarmee ik correspondeer, en voor wie ik heel veel sympathie gevoel, een brief van mij te mogen publiceeren, waarin ik even die quaestie heb aangeroerd. Mogelijk kon publicatie gedachte n wrijving uitlokken, en dit zou goed aan de zaak doen, Zij zou mij onherkenbaar maken; naam, woonplaats, alles verzwijgen; alle particuliere dingen er uit laten, en alleen die gedeelten plaatsen, waarin ik 't over zekere zeden en gewoonten van mijn land heb. De brief is naar Java teruggezonden, om aan Vader voorgelegd te worden. En 't mocht niet - later. . . Ik wist wat dit later beteekende, als ik onschadelijk zal zijn, 't Raden Adjeng in Raden Ajoe verandert is. De dame kwam nog eenige keeren daarop terug, maar 't bleef bij een neen. Onlangs had zij het weer er over. Mevrouw Ter Horst, redactrice en oprichteres van 't Indische damesblad "de Echo", die persoonlijk veel van het Inlandsche vrouwenleven kent en inmedelijden heeft met de adellijke meisjes in de Vorstenlanden, die als 't ware zoo maar worden uitgegeven, cadeau gedaan aan wie haar hebben willen, stelde me haar blad ter beschikking. Ze stelde me voor, om daarin een causerie van twee regentsdochters te openen. Geheimhouding voor zoover het noodig is, is absoluut zeker. Ook schetsjes uit onze wereld zullen goed aan de zaak kunnen doen. Ik gaf Vader den brief te lezen, verkreeg toestemming; maar vóór ik iets heb kunnen doen, werd zij weer ingetrokken. Ik mocht voorloopig mijne meening niet zeggen . . . alweer was het: later . . . De heer Boes van Probolinggo schreef Vader en vroeg mijne medewerking voor zijn blad: "De Nederlandsche Taal", tijdschrift voor Inlanders. Ik mocht, schreef den Heer Boes, kreeg een brief terug, er werden mij eenige onderwerpen ter behandeling gegeven: "Inlandsen onderwijs voor meisjes", "iets over Inlandsche kunst" en "een nuttige Inlandsche instelling". Toen zijn we naar Batavia gegaan. Er kwam zooveel tusschenbeide nog, ik kon niet aan de pennerij doen, en daarna werd ik toch zoo wanhopig om het wel mogen vandaag, en morgen weer niet, dat ik mijne paperassen verscheurde. Echt dom van me.
[151:]
Ik kan bij wijlen en tijden zoo'n driftkop zijn. Ik was wanhopig; ik mocht alleen onzin schrijven; ernstige dingen mocht ik niet aanroeren. Toen ben ik gaan denken, als ik over die dingen schreef, zou ik stellig heel de Inlandsche wereld tegen mij hebben, en als ik dan onderwijzeres werd, wie zou mij zijne kinderen willen toevertrouwen? Ik zou gewoon krankzinnig verklaard worden. En toch, dat denkbeeld is mij zoo lief, om door middel van de pers onze zaak te dienen. Stel u voor een school zonder kinderen, eene onderwijzeres zonder leerlingen! - maar zoo ver zijn we nog niet. Wij moeten eerst zien, hoe wij zouden kunnen studeeren. Wij zullen eerst trachten Vader over te halen ons verzoek aan den Gouverneur-Generaal te steunen. Wij zullen er maar niet al te zeer op vlassen, dat ons verzoek zal worden toegestaan. En o God, als 't niet wordt toegestaan, wat dan ? Dan rest ons nog maar één weg; accoucheuse worden. Wij zouden dan onze ideeën van voorgaan en voorlichten moeten opgeven; alleen ons nuttig maken voor eene beperkte menigte zouden we nog kunnen, maar dit vinden we zooveel, veel beter; verkiezen we, boven een baantje als boekhoudster, of apothekersbediende b.v. Ons leven zou in deze betrekkingen zoo leeg, zoo dor zijn; wij zouden voor ons alleen leven, en wij willen leven voor de Gemeenschap, ons geheel daaraan geven. Ik heb volledige inlichtingen over de Rijkskweekschool voor verloskundigen te Amsterdam, waar men geheel kosteloos voor dat vak wordt opgeleid. Moeten wij dien weg opgaan, dan zullen wij de hulp inroepen van Prof. Hector Treub. Het maakt wel degelijk verschil in de oogen onzer landgenooten, als wij accoucheuse werden, waar wij onze opleiding genoten hebben. Zij zullen het zoo min niet vinden, als wij in Europa opgeleid worden. De cursus duurt twee jaar. Hoe wij in dat geval naar Europa zouden kunnen kornen? Wij weten 't niet, maar er moet iets op gevonden worden. Maar wij zullen hiertoe niet overgaan, voor we alles beproefd hebben, om tot dat andere te kunnen geraken. Och, konden wij maar contact hebben met onze beschaafde, vooruitstrevende jonge mannen, zooals Abdoel Rivai e. a.; hun
[152:]
sympathie voor onze zaak winnen, wat zou dat veel goed doen! O! wanneer zal toch de tijd aanbreken, waarop jongens en meisjes, mannen en vrouwen elkaar als gelijke wezens zullen beschouwen, als kameraden ? Zooals 't nu is in onze Inlandsche maatschappij - bah! wat worden wij vrouwen toch vernederd, telkens en telkens weer!
inhoud | vorige pagina