Raden Adjeng Kartini: Door duisternis tot licht. Gedachten over en voor het Javaansche volk, Den Haag 1912 (derde dr, eerste d. 1911)
[90:]
21 Januari 1901. (VIII.)
Vanmiddag zijn we met mevrouw Gonggrijp [De echtgenoote van den assistent-resident, die den Heer Ovink opvolgde.] naar 't strand geweest en hebben in zee gebaad. De zee was prachtig effen en gelijk van kleur, ik zat op een rots met rnijn voeten in 't water en den blik gericht naar 't verre gezichtsemder. O! wat is de aarde toch wonderschoon! Verrukking, dankbaarheid en vrede daalden in mijn hart! Moeder Natuur heeft ons nog nooit ongetroost laten gaan, als wij bij haar om opbeuring komen. Ik heb zoolang, en zooveel over opvoeding nagedacht, in den laatsten tijd vooral, en vind die zoo'n hooge, heilige taak, dat ik 't een misdaad acht mij er aan te wijden, als ik er niet ten volle toe berekend ben. 't Moet nog zoo blijken, of ik als opvoedster wat waard zal zijn. Voor mij beteekent opvoeding de vorming van den geest en de ziel. O, ik zou nooit vrede met mezelf kunnen hebben, als ik, onderwijzeres zijnde, voelde mijne taak niet zóó te kunnen vervullen, als ik zelf dat eisch van een goede opvoedster, al was men ook niet ontevreden over me. Ik voel zóó dat met 't ontwikkelen van 't verstand de taak van een opvoeder nog niet is afgedaan, nog niet afgedaan mag zijn; dat hij ook dient te zorgen voor de vorming van het karakter; al verplicht hem geen tastbare wet daartoe, moreel is hij dat verplicht. En ik vraag mezelf af, zou ik het kunnen? ik, die opvoeding zelf nog zoo noodig heb? Zoo dikwijls hoor ik beweren, dat van 't eene 't andere van zelf komt, door intellectueele ontwikkeling het gemoed vanzelf wordt beschaafd, veredeld, maar ik heb leeren inzien, helaas, dat dat lang niet altijd 't geval is; dat beschaving, intellectueele ontwikkeling nog geen brevetten zijn voor zedelijkheid. En men mag dezulken, wier gemoed ondanks hooge geestesontwikkeling onbeschaafd is gebleven, niet hard vallen, wat in de meeste gevallen ligt de fout niet aan henzelve, maar aan hunne opvoeding; men had wel zorg, o veel zorg zelfs gedragen voor de ontwikkeling van hun verstand, maar wat deed men voor hunne karaktervorming? niets! O! met warmte onderschrijf ik Mijnheer's gedachte, zoo duidelijk leesbaar in de circulaire over 't onderwijs voor Inlandsche
[91:]
meisjes: De Vrouw als draagster der Beschaving! niet, omdat 't de vrouw is, die daartoe geschikt wordt geacht, maar omdat ikzelf ook zoo innig overtuigd ben, dat van de vrouw een groote, diepgrijpende invloed, hetzij ten goede of ten kwade kan ten Heven uitgaan; dat zij het meest kan bijdragen tot verhooging van het zedelijk gehalte der menschheid. Van de vrouw ontvangt de mensch zijn allereerste opvoeding - aan haar schoot leert het kind voelen en denken, spreken; en meer en meer zie ik in, dat die vroegste opvoeding niet zonder beteekenis is voor 't heeïe leven. En hoe kunnen de Inlandsche moeders hare kinderen opvoeden, als zij zelf zijn onopgevoed? Daarom ben ik zoo één geestdrift voor dat heerlijk plan om der ïnlandsche meisjes opvoeding en onderwijs te geven; reeds lang begreep ik, dat alleen dat verandering kon brengen in ons droef Inlandsch vrouwenbestaan. En niet voor de vrouw alleen, maar voor de heele Inlandsche maatschappij zal 't onderwijs van meisjes een zegen zijn. Overal hooren wij van de op te richten scholen voor Inlandsche meisjes spreken - hoe schitteren dan onze oogen en warm wordt het hart, als wij met zooveel waardeering en instemming over 't idee hooren spreken, en dikwijls moesten wij op de lippen bijten om niet in gejuich uit te barsten; onze handen krampachtig gesloten houden om niet luide ons enthousiasme te uiten. En in de Inlandsche vrouwenwereld zelf, voor zoover wij 't weten, is men er enthousiast over. Allen die wij er over spraken, wenschten weder kinderen te zijn om mede van 't onderwijs te kunnen profiteeren. En heerlijk! de Inlandsche scholen te Pati, Koedoes, Japara en in de districten kunnen u de eerste zichtbare bewijzen van succes van het mooie werk toonen: daar gaan reeds eenige volksmeisjes school en haar aantal neemt toe. Morgen ook zendt Ma een klein meisje - halfweesje van Ma's anak mas [Anak mas beteekent pleegkind.] - naar school, en verleden maand lieten onze oudjes een goeden, oppassenden jongen magang Hollandsche lessen nemen.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina