Fenna de Meyier: 'Een Keerpunt'. In: Eigen Haard. Geillusteerd Volkstijdschrift. januari-februari 1908
VI.
Met een waren stormpas liep Marcel naar huis, zelf niet goed wetend waarheen hem zijn voeten dtoegen. Zijn hoofd klopte, ja hamerde; zijn bloed stuwde gloeiend in zijn aderen, zijn handen beefden. Toch was onder alle ontroeringen die tegen zijn ziel opstormden als de opgezweepte golven tegen een hooge rots, een woeste, hartstochtelijke vreugde de machtigste van alle! Ha, dát was leven! Strijden, worstelen om 't geluk met een heet, allesbegerend verlangend, met een stuggen, onverzettelijken wil, menschen en noodlot dwingend! Als Thera dadelijk, zwak en toegevend, zich aan zijn macht had onderworpen, zou zijn blijdschap dan zoo groot geweest zijn? Zij wilde niet, maar zij moest, zij moest. Haar verzet prikkelde zijn trots, zijn energie. Alle krachten der lusten van zijn wezen werden gespannen en richtten zich op dat doel: haar te overwinnen. O, wat een vrouw! hoe trotsch en krachtig had zij hem gedwongen om te gan, wat hadden die heerlijke oogen gefonkeld in dat van emotie wit gezicht. Maar toch had hij haar gekust, toch had hij dat lichaam voelen beven in zijn armen, had de warmte van haar liefde gegloeid aan zijn hart! Zij was de zijne, moest de zijne wezen, hij wilde 't, wilde... aan zijn vrouw dacht hij maar even. Als hij toch zoo met lichaam en ziel een andere begeerde, kon hij onmogelijk voor haar zijn wat hij verlangde. Het was te ongerijmd; hun huwelijk zou immers een afschuwelijke leugen zijn. Misschien zou Else hem later zelve dankbaar zijn voor deze daad van moed en waarheid. Want hij hoopte en vertrouwde het; Else zou later in een anderen man een echtgenoot vinden die volkomen bij haar paste, die haar gelukkig zou maken, omdat hij haar beter begrijpen zou, gelijker van aanleg zijn zou; evenals Thera en hij gevormd waren om met elkaar de hoogste, innigste harmonie te bereiken... Deed hij er Else dus geen dienst mee haar te verlaten? Geen tranen, geen smeekbeden zouden hem doen wankelen in zijn besluit. Hij werd immers gesteund door het besef dat alles ook gebeurde voor haar eigen bestwil? Die gedachte maakte hem vredelievend en hij nam zich voor heel zacht met haar te zijn, zoo kalm mogelijk met haar te spreken. Hij voelde zich groot, ja bijna edel nu - en dat voegde nog iets bij zijn geluk.
Toen hij thuis kwam, vond hij alleen Julie in de benedensuite. Zij zat aan Elses bureautje te schrijven en stond verschrikt op toen zij hem zag. "Marcel! Ben je al terug?" "Ja... ik heb van Diemen in het hotel de zon gebracht. Thera heeft hem ook al gezien." "Waarom heb je niet even getelegrafeerd, dat je kwam?" "Ik heb er niet aan gedacht. Het was zoo'n drukte, daar. Eerst de begrafenis van zijn vrouw en toen 't weggaan. Ik had er heusch geen tijd voor." "Zoo." "Waar is Els? Is ze al naar bed?" "Else was vandaag niets goed. Ik heb den dokter laten komen. Ze heeft 39 graden koorts op 't oogenblik. Ik was juist bezig aan je te schrijven om zoo gauw mogelijk thuis te komen." "Verd..." Een wreveligen vloek hield hij nauwelijks binnen. Dit ziek-zijn van zijn vrouw, wel verre van hem te verteederen of zacht te stemmen, irriteerde zijn ongeduld. Hij had zich nu zoo goed voorbereid op een kalm, maar beslissend gesprek. Met een zieke ga je toch niet redeneeren. "Hoe komt dat nu zoo?" bromde hij ontstemd. Hij deed zijn jas uit, bracht die in de gang en kwam weer binnen. "Geef me eens wat te drinken, Julie. Een glas wijn of bier, wat er maar is." "Ben je moe?" "Nee - absoluut niet." Julie ging om 't gevraagde te halen. Zij had hem lang en onderzoekend aangezien en in haar mooie zieleoogen lag een donker waas van diepen weemoed. Toen Marcel gedronken had, zeide hij, op Julie toestappend en zijn hand op haar schouder leggend: "Ik moet eens met je praten." "Marcel, wil je niet even naar Else kijken? Ze heeft zoo naar je verlangd." "Neen, laat haar nu met rust. Ze weet immers niet dat ik thuis ben. Ik wou eens met jou spreken." "Ik kan wel raden waarover 't is. Marcel, je vrouw heeft ontzaglijk geleden." "Hoe bedoel je dat?" "Denk je, dat zij niets gemerkt heeft?" "Spreek toch niet zoo in raadsels!" "Marcel, ze heeft me haar hart eens uitgestorten me verteld hoeveel ze van Thera hield, maar hoe jaloersch ze tegelijkertijd van haar geweest is, altijd. Want denk je,
[100:]
dat ze 't niet zag, hoe je gezicht opklaarde, als Thera kwam; denk je dat ze 't niet voelde dat zij jou onverschillig werd, maar dat je je elken dag meer ging interesseeren voor Thera? Ze heeft niets gezegd, maar ze heeft er onder geleden en nu is ze uitgeput, ze kan niet meer." "Dus ze weet 't nu?" "Ja." "Des te beter." "Maar Marcel!" "Ja, des te beter. Dat bespaart ons beide veel onaangename verklaringen." Zij zag hem aan of hij gek was geworden. Zij begreep niets van zijn onnatuurlijke kalmte. Ze had het gevaar nog niet zoo groot gedacht. Hij ging voort: "Ik had gedacht dat ik haar alles uit moest leggen, maar dit is nog wel zoo gemakkelijk." En daar Julie zweeg, ging hij voort: "Want je begrijpt toch wel, hè, dat wij nu niet langer bij elkar kunnen blijven. Dat ik een scheiding zal aanvragen." "Neen, dat zie ik volstrekt niet in." "Zoo. Nu, dan val je me tegen." "Dat laat me heusch onverschillig, Marcel. Maar ik mag je toch zeker wel zeggen, dat ik 't absoluut geen reden vind om te scheiden als jij een... caprice hebt opgevat voor een andere vrouw. Jij hebt je vrouw toch trouw beloofd, je hebt een kind - je bent dus de stichter, 't hoofd van een huisgezin. Wou jij je post verlaten, wou jij twee onschuldige wezens ongelukkig maken - alleen uit zelfzucht? uit gebrek aan zelfbeheersching?" Haar stem klonk krachtig en warm van verontwaardiging. De diep donkere gloed van haar oogen schitterde hem tegen. "Zelfzucht... zelfzucht..." Hij struikelde overdat woord. Toen zei hij minachtend: "Ik verlies zelfzucht boven onwaarheid." "En toch verzeker ik je, dat zelfzucht de atmosfeer van je leven zal verpesten, dat ze alleen kan leiden tot je ongeluk." "Dat gaat mij aan, niemand anders." Julie zweeg. Zij keek naar het tapijt, waarvan de arabesken als kronkelvlammen werden voor haar betraande oogen. Zij had met de arme Else zooveel en zoo innig meêgeleden. Als een moeder had zij dat kind in haar armen gehad en getroost, als een moeder had zij haar willen beschermen, mee willen vechten voor haar geluk... Maar nu voelde zij opeens een onmacht, die haar neerdrukte en haar denken verlamde. Marcel met zijn wilskrachtige, onstuimige natuur, voelde zij als den beheerschende. Of was er ook ongeweten in haar ziel een stem, die hem gelijk gaf? Een stem van lang onderdrukte weerspannigheid, van wild verzet tegen het leven en de menschen? O, die hartstochten waren toch al lang dood in haar?... Had zij ze niet overwonnen met het mooiste, 't sterkste in haar ziel en had zij ze niet begraven tegelijk met haar innigste geluk?... "Julie... je moet me begrijpen. Waarachtig, je moet inzien, dat een samenleven met Else onmogelijk voor me is! Met een hartstocht voor een andere in mijn leven, kan ik haar immers niet gelukkig maken. We moeten van elkaar gaan, werkelijk..." "Dat kan wel, Marcel - maar niet voor goed. Laat de tijd uitmaken of deze liefde niet voorbijgaand is... ik ben er haast zeker van." "Ik niet." "Natuurlijk niet. En Thera?..." "Ze houdt van me..." "Heb je 't haar gevraagd?" "Ik was er zeker van. Ik heb haar in mijn armen gehad en gevoeld dat ze me liefhad. Ik wil me vrij maken, óok om haar. Mijn arme Thera heeft zoo weinig geluk gekend." "En wil zij... met jou?"... "Neen, nóg niet, maar dat komt omdat zij ook verstrikt is in jullie muffe, bekrompen ideeën, omdat zij zich ook verbeeldt dat je jezelf moet verminken om goed te zijn. Maar ik zal ons geluk niet laten voorbijgaan voor zoo'n hersenschim. Ik zal haar overhalen, ik zal ze overwinnen die ode ingeroeste ideëen, die al zooveel mooi gevoel hebben bedorven en verlept..." "Ja, heusch, Marcel? Denk je heusch dat je onvermengd gelukkig met Thera zult kunnen zijn als je nog een geheugen hebt, nog een oordeel over je eigen daden? Denk je heusch dat je nooit de ondankbaarheid, 't egoisme van je zijn tegenover Else zult proeven als een bittere druppel in elken teug van je geluk? Verbeeld je je nu werkelijk dat je nooit zult verlangen naar je kind? Want je kind blijft bij de moeder, dát begrijp je?"... Marcel had nog weinig aan zijn kind gedacht. Hij voelde iets pijnlijks opwellen in zijn ziel, dat hij met kracht terugdrong. "Ik zal mijn kind toch nu en dan mogen zien", antwoordde hij kort. "En vermoei je nu verder maar niet met argumenten, want mijn besluit staat vast. Ja, ik kan je wel zeggen, dat hoe meer hindernissen je voor me opzoekt, hoe vaster 't zal staan." "Dan zal ik niets meer zeggen." Hij liep eenige malen driftig de kamer op en neer. "Dat ze nu juist ziek is!" riep hij ongeduldig. "Je moet eerst afwachten tot ze beter wordt," zei Julie, hem tot staan brengend en met haar hand op zijn arm, keek zij hem smeekend aan. "Toe, beloof me dat". "Natuurlijk, ik kan toch ook maar niet zoo wegloopen." Toen hadden zij elkaar niets meer te zeggen.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina