doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De koloniaal en zijn overste (dl.1)
Den Haag: Thieme, 1879 (eerste dr.1876) (Guldens-Editie no.123)


[85:]

XI.

Ah! regarde; 0 mon âme! et demeure en silence,
Narure, ah! qui pourrait parier en ta présence,
Quand sous ces traits divins, que ton Dien, t'a donnés,
Tu te montres sans voile à nos yeux étonnés?
A. DE LAMARTINE.

Men had zoolang om kaarsen geroepen tot er verscheidenen waren aangebracht, die nu, met de walmende olielampen, een vrij helder licht verspreidden in het salon der Elwine.
Het zag er recht gezellig uit hedenavond. De kinderen waren nog niet naar bed en aan eene afzonderlijke tafel gezeten met schitterende oogen en glanzende gezichten, want - men speelde ganzenbord. De heer Krobs had de leiding van het spel op zich genomen, en zijne vingers waren kleverig en bruin van de pepernoten, die reeds den invloed van het klimaat ondervonden.
Aan de andere tafels zat men in groepjes en, ofschoon wel wat warm, was het toch heel prettig in het salon, en heerschte er algemeene vroolijkheid; zoo getuigden ten minste de kort afgebroken volzinnen, die men nu hier, dan daar vernam.
"Solo fijn!" annonceerde de heer Bugg en kort daarop hoorde men hem in koddige wanhoop uitroepen: "Heeren, hebt medelijden met een oud man! Hij heeft nooit kunnen denken, dat het zoo loopen zou!" En dan zachter: "Ik

[86:]

heb geen drogen draad aan het lijf." Dit was het klaaglied, kort daarop hoorde men den vreugdekreet:
"vijfenendertig fiches van ieder!"
Juffrouw Huigen had tevergeefs getracht met mevrouw Helmberg op een eenigszins aangenamen voet te geraken, al hare pogingen stuitten af op het sombere, stilzwijgende karakter der weduwe, tot eens, op zekeren dag, een dankbare betraande blik uit de groote oogen haar gezegd had, dat naar streven was gelukt; de beide vrouwen praatten nu telkens vrij druk en vriendschappelijk te zamen, zoo ook in dit oogenblik.
Kitty, Stark en Lina Riethaag fluisterden heel intiem:
"Neen, zie je," zei Lina met een verlegen gezicht, "bepaald ongelukkig gevoel ik me nu niet.. .. dat zou heel gek zijn, niet waar?"
"Ja," zei Kitty, "heel gek! verbeeld je, ongelukkig te zijn als men pas getrouwd is!"
"Maar ik vind hem zoo vreemd geworden," mompelde de arme Lina, met een doodsbenauwd stemmetje; "ik vind hem zoo veranderd, naar zijn portret te oordeelen ten minste. Wie weet of hij ook niet denken zal, dat ik oud en leelijk geworden ben? Toen hij wegging, zag ik er heel anders uit dan nu!"
"Nu ja," viel Kitty in, "maar hij is toch met je getrouwd en kan niet meer van je af! Dus, dat is zoo erg niet!"
Lina keek niet weinig verbaasd op. "Maar juist omdat we niet meer van elkaar af kunnen, zou het zoo akelig zijn, als we elkaar tegenvielen?"
"Och kom! Nu, Lina, ik wou maar, dat ik al zoover was als jij! Als ge maar eenmaal getrouwd zijt, dan is al het andere niets, maar - om zoover te komen! . . . .." en het arme schepseltje zuchtte diep.
Lina keek nog verbaasder dan zooeven. Ze had op haar afgelegen dorpje, waar de eenige ongetrouwde heer

[87:]

de burgemeester van vijf-en-veertig jaar was, nooit bespeurd, dat er zoo iets bestond als dat afmattende, vernederende werk, dat men "husband-hunting" noemt; die jacht op een man, waaraan, helaas! zoovelen onzer jonge meisjes moeten deelnemen, wijl ze, ongeschikt om in eigen onderhoud te voorzien, in het huwelijk het eenige middel vinden om "geborgen" te worden.
Lina dacht dus ook met een stillen zucht aan het leelijke portret, dat ze zeer diep onder in haar koffer geborgen had en zei niets anders dan "'t Is warm!"
"Ik heb het gewonnen!" riep het verliefde vrouwtje, dat met haar man bezig was domino te spelen. "Je weet wel wáárom we het gedaan hebben," fluisterde ze toen. 't Was namelijk om de denkbeeldige belooning van een zeker aantal kusjes, die hij haar waarschijnlijk ook met de grootste bereidwilligheid zou hebben gegeven, zoo zij ze niet gewonnen had.
Nu en dan keek Clara uit haar boek op om te zien hoe de kansen stonden voor papa, die, zooals iederen avond, aan het schaakbord was gezeten, tegenover den dokter.
De bedienden kwamen binnen met de thee. De kok had voor hedenavond gebakjes daarbij, die er zeer lekker uitzagen en door de kinderen met groote vreugde werden begroet, eene vreugde, die echter bestemd was maar zeer kort te duren, daar het gebak naar eene vuile pan smaakte.
"Hè, ma, wat vies!" riep de jonge dame Krobs. Mevrouw Vuiste, - die iets tegen de Krobsen had -, zeide brommend, dat kinderen geen aanmerkingen moeten maken. Mevrouw Krobs merkte op, dat kinderen evengoed smaak hebben als groote menschen en,..:. beiden zwegen, en.. .. en ieder zweeg. . . . want een zware slag deed het geheele vaartuig dreunen.
De schok, die op den slag volgde, was onbeschrijfelijk hevig; toen kwan er nog een slag, en nog een schok sterker dan de eerste.. . . . . . .

[88:]

Het was een oogenblik van vreeslijke verwarring: ieder was opgestaan, alle gezichten waren doodsbleek geworden, de moeders grepen naar hare kinderen, de vrouwen knelden zich aan hare echtgenooten vast, van loodkleurige lippen klonken angstige vragen - en daar was niemand, die antwoorden kon.........
Nogmaals die slag, die schok!
Geheel de boot kraakte, een akelig geluid van vernieling drong in het salon door; men hoorde het sissen van den stoom, die zich met geweld een uitweg baande;j men hoorde iets, als ware het een onderaardsch gerommel, dat straks den bodem zou doen uiteenbarsten, maar ..al die geluiden werden overstemd door éen langen, bangen kreet van doodsangst.
"Brand!"
"Aangevaren!"
"O God, wij vergaan!"
"Naar boven! naar boven!"
En voort! naar de trap drongen de verschrikte reizigers.
Daar klonk eene gebiedende stem, hoog boven het rumoer uit: "Dames, ik verzoek u vriendelijk, weest bedaard!" De kapitein stond voor de trap, als om den ingang te verdedigen. "Er is geen brand," zeide hij, "maar er is iets anders;" en in de doodelijke stilte, die nu volgde, voegde hij er bij: "De machine is gebroken."
Na met zijn gewonen tact en vriendelijkheid de dames door een paar woorden te hebben gerustgesteld, ging de heer Schock naar de machinekamer, en nu barstte de met moeite bedwongen gevoelens los.
Mevrouw Krobs en mevrouw Vuiste hadden hun verschil van zooeven vergeten en vielen naast elkander neder op eene bank, die bijna onder dit gewicht bezweek; haar zenuwachtig snikken werd van de andere zijde beantwoord door Kitty, en al de jeugdige Krobsen hieven in koor een woest gegil aan, dat niet ophield eer de ongelukkige vader, in eene vlaag van onbedwingbare

[89:]

woede, zijn kroost naar de hut sleepte, - waar hij hun afdoende reden gaf tot huilen.
Juffrouw Huigen stond met eene groote karaf in de eene en een glas in de andere hand, iedereen animeerende om toch wat te drinken voor den schrik. Clara zat stil en rustig met haar hand in die haars vaders; mevrouw Helmberg was verdwenen en de heer Bugg sloop, zoodra de toegang tot het dek weer was opengesteld, stilletjes naar boven, bemachtigde door de duisternis begunstigd een lifepreserver en verborg dien onder zijne wijde overjas.
De dokter werd geroepen om bij den kapitein te komen.
Gelukkig dat de reizigers hem niet volgen konden, toen hij met den gezagvoerder de machinekamer binnentrad.
Het zag er daar allerakeligst uit.
Groote stukken ijzer lagen hier en ginds verbrokkeld, alsof het glas geweest ware, dat door kinderhanden was neergesmeten.
In het midden zag men eene zwarte massa, die in de heerschende duisternis ternauwernood als een menschelijk lichaam te herkennen was; de dokter knielde neder en wenkte een paar der omstaande soldaten om de behulpzame hand te bieden, toen legde hij met groote zorg zijn verband om het hoofd van den eenen stoker, die door een stuk ijzer was verwond, onderzocht het been van den ander en liet de gekwetsten transporteeren.
Nu kwam de beurt aan den kapitein om zijn onderzoek in te stellen.


vorige pagina | inhoud | vorige pagina