doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De koloniaal en zijn overste (dl.1)
Den Haag: Thieme, 1879 (eerste dr.1876) (Guldens-Editie no.123)


[116:]

XV.

Hoogmoed is de moed om hoog te staan.
MULTATULI.

Er zijn, geloof ik, maar zeer weinige dingen ter wereld, zoo treurig, dat ze geen belachelijke zijde hebben.
Bij een brand, storm. aardbeving of watersnood, bij een spoorweg- of stoombootongeluk zal altijd meer dan één bespottelijk voorval plaats vinden.
Zeker is het, dat de aanvaring van de Elwine aanleiding gaf tot de meest dwaze, ja, bijna ongeloofelijke gebeurtenissen.
Het was geen oogenblik om te lachen, dat oogenblik, toen zelfs de meest optimistische onder de reizigers gelooven moest, dat het ergste gebeuren zou; toch had men later juist de meeste pret over dat oogenblik.
Eerst moesten natuurlijk de ontstelde gemoederen wat tot bedaren komen; eerst moesten kapitein en stuurman verzekerd hebben, dat de stoot wel erg geweest was, en de gaten in het onderschip wel groot waren, maar dat ze spoedig gestopt zouden zijn; eerst moest men met eigen oogen hebben gezien, dat er in het geheel geen sprake kon wezen van onderloopen, zich hebben overtuigd, dat de Elwine eindelijk aan de Venus verbonden, weer langzaam opgesleept werd, en de ver-

[117:]

zekering hooren, dat er kans bestond om Malta te bereiken; - toen nu evenwel de zee ook begon te bedaren, deed zich eene sterke reactie gevoelen en barstte eene algemeene vroolijkheid los.
Bugg werd het meest uitgelachen; - men had hem onder angstig gegil in het want zien klauteren.
Hij daarentegen beweerde, dat bij twee heeren woedend had zien vechten om één lifepreserver, tot de schok beiden omverwierp; aan den derde wist men te bewijzen, dat hij zich met groote hardnekkigheid had vastgeklemd aan een eendenbok, misschien in de zoete hoop, dat deze beestjes hem naar den oever zouden brengen.
Ook herinnerde men zich hoe, te midden der ontsteltenis een passagier in vliegende vaart over het dek was gerend en hoe hij, aan den achtersteven gekomen, een oogenblik vóór den stoot op het engelsche schip was overgesprongen; later brachten de Engelschen hem terug en werd hij met een luid gejuich begroet.
Van een ander werd beweerd, dat hij zijne zakken had volgestopt met al wat op de lunchtafel aanwezig was, eene bewering, die door zekere verraderlijke vetvlekken werd gestaafd, maar - van alle vreemde dingen, was het vreemdste voorgevallen met mevrouw Krobs.
Mevrouw Krobs was weg en bleef weg.
Zij werd overal geroepen en gezocht; de beroofde echtgenoot liep, gevolgd door kinderen en baboe's, als een wanhopende op en neder, hij onderzocht tot zelfs de kleinste hoekjes (alsof mevrouw Krobs zich in een klein hoekje zou kunnen verbergen) maar te vergeefs!
Ongeveer een uur nadat de aanvaring had plaats gevonden, greep de heer Bugg een kalm oogenblikje aan om zich naar zijne hut te begeven. Hoe verbaasd was onze vriend, toen hij de deur opende en, midden op den grond, al zijn dekens, kussens en kleederen opeengehoopt vond liggen.

[118:]

Uit dezen chaos zag hij een enkel te voorschijn komen.
Zulk een enkel kon slechts aan mevrouw Krobs toebehooren, - en hij begon met haar naam te noemen.
Geen antwoord.
Hij vatte moed en nam eerst een paar kleedingstukken, toen de kussens en eindelijk de dekens weg.
Daar klonk eene gesmoorde stem: "Moet het nog lang duren, voor we vergaan?"
"Mijn hemel, mevrouw, er is geen kwestie meer van. We hebben u overal gezocht en... ."
"Ja, ja," zei de dame als een feniks verrijzende uit hare bedekkingen, "ja, ja, u moet zeggen, dat ik pinter [Slim] ben! Ik hoor roepen: we vergaan! Ik loop weg - een stoot komt - ik val in die hut hier, - ik doe de deur toe, ik stop de ooren toe, ik stop de oogen toe en - als de boot vergaat dan heb ik er niets van gemerkt! Pinter, ja!" De heer Bugg bracht zijne lieve vondst in triomf naar boven; maar de spotlust over de dame werd door dit voorval zeer opgewekt, en toen van Raven haar "struis" had genoemd, vond deze benaming zooveel bijval, dat ze al spoedig algemeen was geworden.
Gaf al het voorgevallene veel aanleiding tot lachen en schertsen, enkele passagiers vonden oorzaak om er wat verlegen over te zijn. De reden dier verlegenheid was niet ver te zoeken. Het zwakke geslacht had natuurlijk in de eerste ontsteltenis hulp en steun gezocht bij het sterke, met dit noodlottig gevolg, dat in de algemeene verwarring bijna iedereen verkeerd was terechtgekomen.
Zoo had, bij voorbeeld, het teedere jonge vrouwtje niet aan de borst van haar Willem, maar aan die van den heer Duriau den vreeselijken stoot moeten afwachten; haar "lieveling" was juist een oogenblik te voren naar

[119:]

beneden gegaan om voor zijn "engel" nog eene sjaal te halen en het was hem onmogelijk de trap weer op te komen, vóór alles was afgeloopen.
In haar doodsangst had ze toch maar hulp bij een ander gezocht; - we zullen niet beproeven eene beschrijving te geven van den blik, waarmede de jeugdige koffieplanter voor zijne vermetelheid werd gestraft!
Gelukkig was hij een dier personen, van wien de meest jaloersche echtgenoot niet jaloersch zou kunnen worden, en waren een bijzonder groot aantal teedere woordjes en lieve blikken voldoende om de harmonie te herstellen.
Tusschen den heer en mevrouw Vuiste liep het niet zoo goed af; drie dagen later zag men haar nog boudeeren. Op het kritieke oogenblik toch had de dame natuurlijk haren echtgenoot gezocht en hem gevonden, hulp biedende aan zeker allerliefst jong vrouwtje van de tweede klasse. Het bleek een groote fout in de overigens zoo politieke gedragslijn van den heer Vuiste, eene fout, die hij zwaar boette.
Wie het meest had te lijden van den plaag- en spotlust der medepassagiers, was Kitty Stark, in den nood krachtdadig bijgestaan door de drie wakkere mannen, die sinds eenigen tijd openlijk tot hare bewonderaars waren verklaard. Aan de sterk opgevulde borst van den heer Halekamp had haar hoofd gerust, Kreisfeldt had het noodig geoordeeld hare beide handen tusschen de zonen te klemmen, en de bescheiden Altens had zich beziggehouden met de minder aangename taak van hare tranen te drogen, terwijl alle drie bij beurten beloofden haar te zullen redden; - gelukkig dat zij hen niet afvroeg, op welke wijze zij dat wilden aanleggen, - daar geen van hen zwemmen kon.
Dit neemt niet weg dat, toen Kjtty later over de reis nadacht, zij, alles welbeschouwd, het oogenblik van aanvaring nog lang niet het onaangenaamste vond.

[120:]

Met het jonge weeuwtje was ook iets vreemds gebeurd, maar misschien was de eenige, die recht wist; wat, zekere dikke, roode, rijke planter, die pas bij deze gelegenheid zich deed opmerken als een beschermer van weduwen en weezen.
Eene minder aangename ontmoeting had tusschen den heer van Berkesteyn en dokter van Raven plaats.
De overste vond zijne dochter aan de zijde van den jongen man, die zijnen arm had geslagen om de bevende gestalte.
Het was een blik van kleinachting en verontwaardiging tevens, waarmede hij van Raven van het hoofd tot de voeten mat; die blik werd met van Raven's meest onbezorgde scherts beantwoord, maar toch stond hij dadelijk Clara aan de bescherming haars vaders af; het meisje, dat door een welsprekend gebaar den opkomenden toorn van den overste deed bedaren, zag echter met het doorzicht der vrouw in zulke zaken, dat van Raven's lachende woorden slechts dienen moesten om zijne gekrenkte gevoelens te verbergen.
Van Berkesteyn bood, met een paar afgemeten dankbetuigingen aan haren beschermer, zijne dochter den arm en geleidde haar naar beneden, en nauwelijks was de deur van Clara's hut achter hen gesloten, toen hij op toornigen toon vroeg: "Wilt ge mij eene verklaring geven van dit in mijn oog ongepast gedrag, Clara?"
Het meisje hief het hoofd op met eene fierheid, die toonde, dat het bloed der van Berkesteyns zich ook bij haar deed gelden; zij zag haren vader vast in de oogen en zeide: "Ik geloof, papa, dat u mij genoegzaam kent om te weten, dat mijn gedrag nooit ongepast is."
De meeste vaders zouden zich over zulk een antwoord boos hebben gemaakt; bij den heer van Berkesteyn had het tegenovergestelde plaats. Hij zag zijne dochter niet zonder welgevallen aan, en met een blik van vaderlijken

[121:]

trots op de gestalte, die zich zoo koninklijk tegenover hem verhief, zei hij glimlachend:
"Dat is goed geantwoord, kind! Alleen de toon is niet kalm genoeg, niet "quite ladylike"!"
"Ik zal u de verklaring geven, papa! Ik wilde beproeven om op te staan en u te zoeken. toen de schok kwam; - ik zou gevallen zijn, zoo de dokter niet daar geweest was.. .. toevallig."
"Natuurlijk toevallig !" riep de overste. "Zoo het dit toevallig geweest ware. . . ."
Clara had nu de opmerking kunnen maken, dat de toon niet kalm genoeg was, maar daaraan dacht ze niet.
De donkere blos van daar straks was geweken om voor meer dan de gewone bleekheid plaats te maken, en de trotsche lip trilde, toen ze nu vroeg: "Hebt u iets tegen den dokter, papa?"
"Waarom zou ik in het bizonder iets tegen hem hebben, hij schijnt een fatsoenlijk man. Neen, ik heb niets tegen hem, en dat te minder daar ik begrijp, dat hij op u niet den minsten indruk kan gemaakt hebben. Iemand in zijne positie!"
"Natuurlijk niet," zei Clara, maar zij zag haar vader niet aan.
"Ge kent mijn zwak, lieve! niemand komt mij voor mijne edele Clara aanzienlijk, rijk of goed genoeg voor, allerminst mannetjes zonder fortuin en zonder vooruitzichten. Adieu, ma chère!" en hij liet haar alleen.
Zooals de lezer reeds heeft opgemerkt, was er iets ongewoons in de verhouding van den heer van Berkesteyn tot zijne dochter, in dat krachtig uitspreken harer meening, ook wanneer die meening in lijnrechten strijd was met de zijne, - iets vreemds en ongewoons vooral, voor iemand die niet hiermede bekend was, dat van Berkesteyn de man, de militair, de aristocraat

[122:]

geheel moest worden afgescheiden van van Berkesteyn den vader.
Er deed zich bij den overste een vreemd verschijnsel voor, een verschijnsel echter dat niet zoo ongewoon is, als men, oppervlakkig beschouwd, zou meenen: een vader, die voor zijn kind een masker draagt, een vader, die zich dag aan dag, jaar aan jaar, geweld aandoet, die zijne ware natuur verbergt om in het oog van zoon of dochter niet onwaardig te schijnen.
Iedereen wist, dat de heer en mevrouw van Berkesteyn niet hadden geleefd in de teedere verhouding van gelukkige echtgenooten, - alleen hunne dochter vermoedde daarvan niets; - het was van algemeene bekendheid hoe volkomen de overste zich wist schadeloos te stellen voor zijnen weduwnaarstaat: Clara meende dat die "arme papa," nooit iemand anders zou kunnen liefhebben, dan die "lieve mama"; - wie den overste kende, kende ook zijn verregaand zelfzuchtig, overheerscbend en laatdunkend karakter; voor haar was hij zelfopofferend, zacht en teeder. Toen Clara nog kind was, had hij de rol van goed en achtenswaardig vader gespeeld, om zoodoende invloed en gezag over zijne dochter te verlangen; toen hij haar na eene scheiding van drie jaren terugzag, en het meisje, in wier ziel de vlekkelooze onschuld van het kind zich zoo liefelijk paarde aan de kracht der vrouw, hem vol vertrouwen tegentrad - toen hij langzamerhand bespeurde, dat het dwepend hart hem tot ideaal had gekozen, toen zou hij haar dat ideaal voor al de schatten der wereld niet hebben ontnomen.
In haar bijzijn woog hij zijne woorden; als zij binnentrad, sloeg hij het loszinnig of ongeloovig boek, waarin hij las, dicht; als zij naast hem ging, weigerde hij den bedelaar geen aalmoes, en zou de schoonste onder de lichtzinnige vrouwen geen blik van hem hebben verlangd.

[123:]

En zonderling!I was hij met zijne dochter te zamen dan kostten hem deze opofferingen weinig moeite; dan verloren slechte boeken en schoone vrouwen veel van hunne bekoring; dan voelde hij zich beter, minder zelfzuchtig gestemd. - Het waren zijne beste oogenblikken, die, aan Clara's zijde gesleten; - oogenblikken, waarin hij wellicht door zijne moeder herkend zou zijn als het kind dat ze eenmaal leerde: de naaste lief te hebben als zichzelven!
Het was dan ook geen veinzerij, neen, het was ontzag voor dat edele, reine hart, dat hij niet ontroeren wilde; het was liefde, die hem zichzelven deed verloochenen, de heiligste liefde, die hij ooit had gevoeld, en die door hare heiligheid en de opofferingen, die zij eischte, het hart verwarmde, dat anders geheel zou zijn verzonken in den poel van egoisme en werelddienst.
De overste had Clara opgevoed volgens een systeem.
De grondslag van dat systeem was trots; een sterk ontwikkeld gevoel van eigenwaarde, ja zelfs de overtuiging van meer te zijn dan het meerendeel der menschen. Maar - haasten we ons dit hierbij te voegen - ook de zekerheid meer te kunnen tot stand brengen, de wensch grooter en beter te willen wezen dan het meerendeel der menschen.
De familie van Berkesteyn was eene oude, patricische, geleerde familie; er waren in die familie, als in elke andere, schandalen en schandaaltjes voorgevallen; er hadden mésalliances en andere ongeregeldheden plaats gehad, maar de overste had zich wel gewacht daarvan ooit te reppen; integendeel, het meisje werd alleen het edele en roemrnchtige in hare voorouders verhaald, en zoodoende een diepen eerbied ingeboezemd voor het geslacht, waaruit zij was gesproten.
Clara's moeder, die, ofschoon van adel, veel nederiger gestemd was, dan haar echtgenoot, zou misschien

[124:]

het kind andere gevoelens hebben ingeprent, maar zij was een dier zachte, stille wezens, die volstrekt geen invloed uitoefenen op hare omgeving, en van Berkesteyn had, vooral na haar dood, volkomen vrijheid zijne dochter de aristocratische begrippen mee te deelen, die hij noodzakelijk en nuttig voor haar achtte.
De positie van den overste was volkomen geschikt om Clara te versterken in de meening, dat zij en haar vader zeer aanzienlijke personen waren; de eerbied, die het militair gezag in Indië op buitenposten wordt toegedragen, de verhouding van den militairen commandant op die kleine plaatsen tot den minderen militair zoo wel als tot den inlander, de fraaie inrichting van zijn huis en erf, en vooral het enorm fortuin hem door zijne vrouw nagelaten, dat alles had meegewerkt om de dochter der van Berkesteyns niet nederiger te stemmen.
Later had het in haar bijzijn altijd waardig gedrag, het gedistingeerd uiterlijk en de fijne vormen haars vaders een sterk contrast gevormd met het grootste gedeelte der hem omringende heeren, en Clara nam met de jaren toe in vereering van dien vader, en geringschatting van anderen.
Zij zou hebben gevaar geloop en een ondraaglijk schepseltje vol domme inbeelding te worden, zoo van Berkesteyn niet, tegelijk met het gif, het tegengif had toegediend.
Wel verhaalde hij haar van hare hooge geboorte en onbevlekt wapenbord, maar tevens wees hij met ijzeren hand op het "noblesse oblige"; wèl noemde hij de vrouw het edelste en schoonste in Gods schepping, maar hij herinnerde haar ook, hoe ze door vele deugden die onderscheiding waardig moest zijn; wèl roemde en kweekte hij de talenten haar geschonken, maar drong er tevens op aan, dat zij begrijpen zou hoeveel de kunst eischt. Ook wist hij, tegelijk met het fiere bewustzijn

[125:]

harer waarde, de behoefte aan het ideale bij haar op te wekken! Clara gevoelde hare meerderheid boven de meeste harer zuster en, maar tevens hoe ver ze bleef onder de groote en talentvolle vrouwen, wier levensbeschrijving zij bestudeerd, wier werken zij bewonderd had; - zij was fier op den edelen naam dien ze droeg, maar als op een toevertrouwd pand, dat men met zorg bewaart; zij geloofde aan den adeldom harer ziel en wendde zich met afschuw van al wat laag of gemeen was, zij geloofde aan hare grootsche roeping als vrouw en hield die voor oogen bij al hare handelingen.
Oneindig veel moeite en zorg had de vader twintig jaren lang besteed aan hare leiding en vorming, alles had hij opgeofferd om de verwezenlijking te verkrijgen van het ideaal, dat hij zich had gedroomd van de vrouw.
En - als hij nu de krachtige, edele natuur zijner dochter gadesloeg, dan was hij tevreden over zijn werk, dan wenschte hij zich geluk met het welslagen van zijne gevaarlijke onderneming.
Wat deerde het hem, dat anderen haar "vreemd" en te zelfstandig en geëmancipeerd noemden, wanneer hij uren met haar te zamen kon zijn, zonder dat de tijd hem lang viel, wanneer de welgevulde schatkamers van haar helder hoofd en edel hart zich voor hem openden en hij logische taal (dat ongewoon verschijnsel bij de vrouw) van hare lippen hoorde; als hij met haar spreken kon over al wat hem belang inboezemde?
Met diepe minachting zag hij, van zijnen kant, neer op die flauwe, halve, bevreesde wezentjes, die de kracht niet bezitten om hare eigene waarde te gevoelen, den moed niet hebben eene meening te uiten, zoolang die niet door vader; broeder en echtgenoot, ja, liefst door de geheele maatschappij, is erkend eene geoorloofde meening te zijn; die vrouwen die altijd kinderen blijven, waar men altijd stoot op het stereotype: "Ja, ziet u, daarover kan ik niet oordeelen " of het vervelende

[126:]

"ja, weet u, daarvan heb ik zoo geen verstand!"
De vader was volkomen tevreden met zijne dochter; hij was fier op haar, hij had haar lief, lief boven al wat de wereld hem ooit had gegeven of immer schenken kon, en het was die liefde, welke hem kracht en lust gaf om te trachten in Clara's oog de groote persoonlijkheid te blijven, die zij zoo gaarne in hem eerde.


vorige pagina | inhoud | vorige pagina