Annie Foore: De koloniaal en zijn overste (dl.1) Den Haag: Thieme, 1879 (eerste dr.1876) (Guldens-Editie no.123)
[5:]
II.
Wie sehnt ich mich oft nach der Süssigkeit Des vaterländischen Pfühles, Wenn ich auf harten Matratzen lag In der schlaflosen Nacht des Exiles. HEINE.
De mailsteamer, die wij in het vorige hoofdstuk zagen uitvaren en die ik mijne lezers uitnoodig op de reis naar Indië te vergezellen, droeg als de meeste vaartuigen, een vorstelijken naam. Het schijnt echter zoo dwaas om te spreken van den Willem lIl, die verbrandt, van den Kroonprins, die schudt en kraakt, of blijkt niet zeewaardig te zijn, dat ik liever de boot een naam zonder eenige bepaalde beteekenis geven en de "Elwine" noemen zal. De Elwine behoorde tot de steamers, die voor het verkeer op de Indische wateren zijn bestemd. Ze werd nu echter tot het vervoer van passagiers gebruikt, wijl het aantal booten in de vaart niet voldoende bleek om de menigte militairen over te brengen, die in den laatsten tijd, voor de expeditie tegen Atjeh waren vertrokken. De Elwine, eerst eenige dagen voor den aanvang der reis afgeleverd, was veel kleiner dan de booten der Maatschappij Nederland, maar ruimer gebouwd en beter gëveritileel;d. In de eerste en tweede klasse was men vrij goed
[6:]
gelogeerd; minder netjes zag het er uit in het verblijf der soldaten, ze waren saamgepakt in een nauw en weinig luchtig hok, dat geen enkele geriefelijkheid bood. Het salon of kerk was, als gewoonlijk, eng en smal, tusschen de beide glazen deuren, die den toegang verleenden, stond een fraai buffet, en een groote spiegel hing daarboven; aan den linkerkant bevonden zich de dames-badkamer en de dames-kajuit, en verder aan beide zijden een tiental hutten. Aan het einde van het salon was de zoogenaamde rookkamer, die, volgeladen met balen en kisten, hare bestemming geheel miste; een bestemming, die toch altijd eenigszins raadselachtig blijft bij Hollanders, die gewoon zijn zonder eenige gêne in tegenwoordigheid van dames te rooken. Op een keurig nette kast, recht tegenover het buffet geplaatst, prijkte het veelbelovend woord "Library". Er wachtte echter den leesgragen reiziger bij het openen dier kast een teleurstelling. Zij was ledig, een groot gebrek in de uitrusting; te meer, wijl men in de laatste jaren gewoon is geraakt lectuur te vinden aan boord, en daarvoor dus zelf niet meer zorgt. De "library" en het buffet waren de eenige mooie meubelen in het salon; behalve deze, vond men er de eettafels die aan een weeshuis, de harde banken die aan een school herinnerden, de hanglampen die gedurende de geheele reis zeer slecht brandden en het glazenbord dat van onberekenbaar nut bleek. Er was geen pianino aan boord, een feit dat voor enkelen een gemis, maar voor velen verblijdend was, daar men zich reeds eenigszins had beangst gemaakt voor het studeeren en oefenen der lieve kleinen. Toch had muziek, ware ze dan ook niet altijd goed geweest, eenige gezelligheid kunnen aanbrengen, zoo elkaar ten minste zoo iets als gezelligheid bestaanbaar is in
[7:]
een soms tochtig en meestal benauwd vertrek, vol lastige kinderen, ongedurige menschen en etensgeuren. Spoedig hadden dan ook de meeste passagiers ingezien, dat de genoegens, die het salon aanbood, zeer gering waren en liefst vertoefden ze daar zoo kort mogelijk, om hun troost te gaan zoeken op het dek. Op het dek was het evenwel in den eersten tijd der reis guur en winderig, de rook der machine, die tal van zwarte stofdeeltjes deed neervallen, maakte het vooral de dames zeer lastig; ook moesten zij, die zich met loopen verwarmen wilden, dit plan weldra opgeven; de geringe ruimte, die het dek had kunpen aanbieden, werd ingenomen door kippenhokken en reddingsbooten, door zeilen, tollwen en vooral door de luierstoelen, waarvan de meeste reizigers zich hadden voorzien. Waar dan heen? . Noch boven, noch beneden is het uit te houden - misschien zal de hut een genoeglijk, rustig plekje aanbieden? Denk u een ruimte van twee meter in het vierkant, grootendeels in beslag genomen door een rustbank, een waschtafel en twee smalle, boven elkaar geplaatste kooien. De rustbank zou tot zitplaats kunnen dienen, zoo men haar niet noodzakelijk moest gebruiken tot bergplaats, daar noch de vijf kapstokken, noch de geringe ruimte, die onder de laagste kooi en de bank is opengelaten, plaats genoeg aanbiedt voor de menigte goed, die men bij zich houdt, vooral als een der hutbewoners eene dame is. De tabouret, die nog ten dienste van den passagier staat, is zoo verraderlijk, van zoo groote beweeglijkheid bij ongunstig weder, dat niemand, na een paar dagen van ondervinding, die nog als zitplaats blijft beschouwen. Het is een wanhopig gevoel, dat gevoel van nergens een aangenaam plekje te kunnen vinden en de teleur
[8:]
gestelde reiziger werpt zich dan ook al spoedig morrend en klagend op zijn kooi om - geergerd door het lawaai der kinderen, het geloop der matrozen en het schudden van het vaartuig - wederom op te springen en zijn droeven pelgrimstocht te hervatten. Niettegenstaande de grieven, die ieder passagier als vanzelve heeft, grieven, die voor het meerendeel niet zijn weg te nemen, vindt men zeer velen, die met genoegen terugdenken aan de reizen, die zij vice versa naar Indië maakten, aan den aangenamen toon, die aan boord heerschte, de pretjes die georganiseerd, de uitstapjes, die bij het aandoen eener haven gemaakt werden, en - niet het minst aan de tafel, waar men lederen dag zulke genoeglijke uren doorbracht. Omtrent het aangename der conversatie, omtrent den toon die heerschte aan boord der Elwine, zal de lezer in den loop van dit verhaal kunnen oordeel en wat de tafel aangaat, daaromtrent zijn wij verplicht hem reeds dadelijk alle illusie te ontnemen. Gij allen, lezers kent van die huishoudens, waarin jaarlijks groote sommen gelds worden verbruikt, waar men tal van bedienden houdt, waar altijd drukte heerscht, de buisvrouw meestal in een toestand van agitatie wordt aangetroffen, en waar het toch nooit ordelijk, nooit rustig, nooit prettig of genoeglijk is. Juist zoo als in die huishoudens was het aan boord der Elwine, en dat door een totaal gebrek aan orde en regel, door gemis aan toezicht vooral. Er was geen administrateur, een onmisbaar persoon aan boord; de kapitein had andere dingen te doen, dan toe te zien of het vleesch goed werd gebraden en de aardappelen niet te gaar gekookt; het dienstpersoneel, weinige dagen te voren in alle haast opgeschommeld, liet veel te wenschen over en de hofmeester, die veel had kunnen goedmaken, bleek al spoedig geheel ongeschikt voor zijn taak.
[9:]
De man herinnerde voortdurend aan een zwaluw, kort voor de regen valt; met vermoeiende bedrijvigheid zag men hem telkens weger voorbijschieten en dat, zonder ooit gunstige gevolgen van zijn verbazend drukke werkzaambeden te bespeuren. Zelden kon hij daar henen snellen zonder in zijn vaart te worden gestuit door een of anderen ontevredene; hij hoorde zoo iemand in groote gejaagdbeid aan, terwijl bij zich het zweet van het voorhoofd wischte, hij beloofde alles; - straks! morgen! dadelijk! zou hij zorgen dat de zaak in orde kwam! - en weer vloog hij weg om commando's uit te deelen, die niet werden gehoorzaamd, en zijn wanhopigen strijd te voeren tegen den onwil en de onhandigheid zijner trawanten, ondertusschen standjes afwachtende van kapitein, stuurman en passagiers. Weldra had de man zelf het onhoudbare van zijn toestand ingezien. Het eerste teeken van dit treurig bewustzijn gaf hij door de pruik, die in het begin der reis zijn hoofd had bedekt, af te laten, het tweede door zich tegen etenstijd te bedrinken, het laatste door zich ziek te melden; toen werd de arme zwaluw niet meer gezien en het was slechts met moeite, dat men vernam, hoe hij bij de soldaten een schuilplaats had gevonden. Om de dertig passagiers der eerste klasse te bedienen, voor de tafel te zorgen, de hutten, het salon, het vaatwerk, het zilver en de lampen schoon te houden restte nu nog een klaverblad, bestaande uit een Javaan, een Duitscher en een Hollander. De Javaan was en bleef, vooral voor de baren, opmerkelijk, doordien hij door storm doch ongeluk, door de smeekende blikken der dames noch door de bedreigingen en verwenschingen der heeren, er toe gebracht kon worden zijn sleependen tred te verhaasten of een greintje van zijn tergende bedaardheid te verliezen. De Duitscher beweerde, dat een burgemeester de eer gaf zich zijn vader te noemen, een bewering, die ge
[10:]
noegzaam werd gestaafd door de groote ongeschiktheid van den zoon voor den post van bediende; de Hollander wiens onbeschaamde wipneus eerst weinig verwachting koesteren deed van zijn humeur, bleek echter de handigste van het drietal. Na het hierboven vermelde zal het niemand verwonderen, dat het diner niet zeer smakelijk werd opgediend, dat de glazen vuil, de borden streperig, het tafellaken gevlekt en de messen stomp waren, dat de toestand der hutten al spoedig veel te wenschen overliet, zóó veel zelfs, dat de passagiers gedwongen waren hulp te zoeken bij de verdedigers des vaderlands, die, in afwachting van het vuur der Atjehneezen, als schoonmaaksters dienst deden, maar, niettegenstaande hun krachtdadige medewerking, onmogelijk konden verhinderen, dat het geheel in de hoogste mate wanordelijk bleef. Had nu de kok nog maar aan zijn verplichtingen voldaan! Helaas! de vuile onooglijke man wekte niet alleen reeds door zijn uiterlijk een dégoût van de door hem bereide spijzen op, maar hij had ook een talent om de gerechten te bederven, dat buitengewoon mocht heeten, en dat eIken dag stof gaf tot nieuwe onaangenaam heden. Er was gezorgd voor een uitmuntenden voorraad levensmiddelen. Er waren een menigte blikken met vleesch, visch, groenten en poddingen; het dessert was altijd overvloedig voorzien; het porselein, waarvan-men at, was nieuw en ruimschoots voorhanden; het Christoffle-zilver van vleeschschotels, azijn- en zuurstellen enz. was zoo fraai dat het de begeerte van menig jong huisvrouwtje kon opwekken: het tafelgoed fijn, de wijn vrij goed, het bier uitmuntend, en toch! Wat een slechte kok niet doen kan! Zekere lichtgele, vezelachtige massa kwam op de slordig gedekte tafel onder den titel van zalm; kippen waren slechts aan hunne pootjes herkenbaar, beefsteak herinnerde alleen door den naam aan dat heerlijk gerecht;
[11:]
doperwtjes zwommen in groezelig water; brood, door den kok gebakken, was oneetbaar; de thee en koffie.. . . maar waartoe meer? Wij willen hier nog even aanstippen dat het drinkwater een zeer eigenaardigen smaak had, het ijs in geringe hoeveelheid voorhanden was, dat de andere dranken alleen tegen een vrij hoogen prijs te bekomen waren, en meenen dan genoeg gezegd te hebben; om den lezer te doen begrijpen, dat al wat eten en drinken was, veel leeds en weinig genoegen veroorzaakte aan boord der Elwine. Nu mogen er misschien enkele buitengewone persoonlijkheden gevonden worden, wien het volkomen onverschillig is, wat men hun voorzet, er mogen bizonder etherische jonge dames bestaan, die bijna niets gebruiken, en dichterlijke jongelingen zonder eetlust, - over het algemeen gevoelen gewone menschen eene groote behoefte aan eten, sommigen zelfs aan lekker en overvloedig, allen aan goed toebereid eten. De passagiers der Elwine waren waarschijnlijkvoor het meerendeel gewone menschen, ten minste hun humeur leed verschrikkelijk onder de teleurstellingen, die hun iederen dag aan tafel wachtten. Natuurlijk! Want - het klinkt wel prozaïsch en is wel strijdig met het hooge denkbeeld, dat wij koesteren van menschenwaarde, verheven bestemming, het heerschen van den geest over het vleesch, en wat dies meer zij, - maar toch is en blijft het een treurige waarheid, dat de maag haast een even groote rol speelt, haast evenveel invloed uitoefent op ons dagelijksch leven en handelingen, als hoofd en hart. De geleerde, die de ochtenduren doorbracht verdiept in een of ander vraagstuk, wijdt des middags zijn aandacht met even grooten ijver aan de ontleding van een kalkoen, en vergeet voor het fijnste boutje, stil genietend, de ingewikkeldste kwestie; de dichter, die straks
[12:]
maan of sterren bezong, knort op zijn vrouw als de karbonaden niet gaar zijn, en de gelukkige echtgenoot, wien het geld voor een nieuw kleedje wordt afgetroggeld, is als zijn vrouw ten minste eenigen tact heeft - eerst, in eene goede stemming gebracht door een fijne flesch. Geloof me, lezer, het eten oefent grooten invloed uit op den mensch. Als een jong paar kort na het huwelijk aan het kibbelen raakt, wees dan verzekerd dat het lieve vrouwtje een slechte kookster is; wanneer ge hoort van een familie, waar het zoo prettig is om te komen, houd u dan overtuigd dat de dineetjes en soupeetjes er keurjg zijn; als onder uw kennissen het voorbeeldig humeur van zekeren mijnheer wordt geroemd, geloof dan vrij dat dien mijnheer zelden een slecht toebereid maal wordt voorgezet. In de romans, die we lezen, in de drama's, die we zien opvoeren, worden ons tooneelen van moord, wraak, ontrouw enzoovoorts, te aanschouwen gegeven; jammer dat de schrijver een der voornaamste oorzaken van al die vreeslijkheden verzwijgt, dat hij alles eer bedenkt dan ronduit te bekennen, dat een groot deel daarvan is toe te schrijven aan gerechten, die zwaar te verteren, of te prikkelend, of te flauw waren, aan mislukte maaltijden, of aan een niet bij tijds gestilden eetlust. Dat een slechte tafel nadeelig werkt op humeur, uiterlijk en stemming, al de passagiers van de Elwine kunnen het getuigen; - en dit verhaal zal het met droeve voorbeelden staven.
vorige pagina | inhoud | vorige pagina