doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De koloniaal en zijn overste (dl.1)
Den Haag: Thieme, 1879 (eerste dr.1876) (Guldens-Editie no.123)


[40:]

VI.

Suppose all the nations of the earth to send fitting ambassadors to represent them at Wapping or Portsmouth Point, with each undéreits own national signboard and language, and your imagination may figure the Mainstreet of Gibraltar.
THACKERAY.

Toen de passagiers, vervuld van de genoegens, die Cadix hun zou aanbieden, den volgenden morgen op het dek verschenen, vonden zij zich bitter teleurgesteld; de Elwine had het anker gelicht en de spaansche kust lag reeds verre achter hen!
Natuurlijk was men weinig gesticht over dit plotseling vertrek, maar er bestond genoegzame reden voor.
De kapitein ondervond toch hier veel grootere moeilijkheden bij het innemen van drinkwater en het doen van eenige noodzakelijke reparatiën aan de waterzuiveringsmachine, dan hem te Gibraltar wachtten.
De eenige, die het geval allergrappigst vond, was de heer Bugg; hij had den vorigen avond tot na middernacht zitten vertellen van al de heerlijkheden, die Cadix aanbood, en zich verheugd op een bezoek aan de moorsche stad, maar toch kon hij hartelijk lachen, nu al die schoone plannen in rook waren opgegaan.
Gelukkige Bugg! Wanneer al de andere passagiers zich ergerden, bij voorbeeld aan de gulzigheid van de familie Krobs, nam hij een van de jongste Krobsen op

[41:]

zijn knie, propte hem vol en amnseerde zich uitnemend; wanneer mevrouw Helmberg aan haar somtijds zoo zichtbare somberheid toegaf, en op al zijn grappen slechts met een afwijzend gebaar antwoordde, draaide hij haar den rug toe; zonder eenige rancune echter - en begon te schertsen met Kitty, die nooit somber was, maar altijd gereed om in haar vroolijksten lach uit te barsten. Als het middagmaal schandelijk slecht klaar gemaakt op tafel kwam, vermaakte hij zich met den kok aan de ooren te trekken en, wanneer het geweld, dat de kinderen in het salon maakten, zoo erg werd dat andere passagiers, die wat rust in hun kooi gezocht hadden, woedend van ergernis opsprongen, rees ook de heer Bugg overeind, kleedde zich doodbedaard weer aan, en wandelde wat op en neer, onder de verzekering, dat het toch eigenlijk niet goed was zooveel in de kooi te liggen.
"Driewerf gelukkige Bugg! Was het warm, dan heette hij het lieve zonnetje met de hartelijkste woorden welkom; blies de wind, dan noemde hij het een aangename afwisseling, en, zelfs als het stormde, verzekerde hij aan zijn zeezieke medereizigers, dat het heel goed was om eens kwade dagen te hebben, daar men dan de goede meer op prijs stelde.
Toen hij drie dagen achtereen aan zware rheumatiek leed, herhaalde hij telkens onder zijn kermen en steunen: "Wat zal dat een prettig gevoel zijn, als de pijn over is! . . .. Daar kan ik me bepaald op verheugen."
Er was iets koddigs in den man, maar tevens iets troostrijks in het zien van dat joviale gezicht, die kleine bruine kijker's, altijd glinsterend van genot, en later toen het verblijf op de Elwine steeds minder aangenaam werd, en de gezichten der meeste passagiers allesbehalve plezierig stonden, was het ontegenzeglijk een genoegen om zich eens aan de onverstoorbare vroolijkheid van den heer Bugg te verkwikken.
Steeds in het gezicht van de spaansche kust stoomde

[42:]

men kaap Trafalgar met zijn historische herinneringen en Tarifa met zijn levendig gekleurd stadje voorbij; tegen den avond bereikte men de baai van Gibraltar.
Een dikke mist hing over de wateren; hij onttrok vooralsnog Gebal-al-Tarik aan de belangstellende blikken der reizigers; eerst later zagen zij de rots verrijzen, steil en trotsch; zij scheen nog hooger dan zij werkelijk is, daar zij op dit oogenblik een geheel uitmaakte met de lucht, door de wolk die haar top bedekte.
Het militaire gedeelte van Gibraltar, dicht bij den vuurtoren gelegen, werd spoedig zichtbaar, later de diep in de baai liggende schepen en eindelijk de geheele stad, ampbitheatersgewijze aan den voet der rots gebouwd. Het avond schot was reeds gevallen en de duisternis viel, maar toch kwamen nog enkele bootjes naar de Elwine om passagiers af te halen of heerlijke vruchten aan te voeren. Een ervan bracht den dokter, die een onderzoek kwam instellen naar den gezondheidstoestand aan boord.
Een luik in het vooronder werd geopend en het was een tooneel, het penseel van Dou waardig, bij het zwakke licht van de scheepslantaarn, dat ranke bootje op de donkere watermassa zich vastklampend aan het groote vaartuig, dien zwartgebaarden Spanjaard met zijn krullend haar en schitterende oogen, tegenover kapitein Schock in zijn onberispelijk toilet, met zijn fijnbesneden gelaat, zijn blonden knevel en kale kruin.
De reizigers leunden meest allen over de verschansing, en de dames vonden het haast beleedigend, toen de dokter met een groote tang de papieren aannam, die de kapitein hem toereikte.
De quarantaine-vlag bleef nog van den top van den mast waaien en zou eerst den volgenden dag worden weggenomen, nadat een verklaring van den geneesheer aan boord de zuiverheid van den bodem had verzekerd.
Langzamerhand werden de licpten in de stad aangestoken en de geheele rots scheen met sterren bezaaid,

[43:]

terwijl in de verte het draailicht van de afrikaansche kust schitterde.
"Is 't niet of een gedeelte van het firmament is neergevallen op de aarde!" vroeg Clara van Berkesteyn verrukt aan haar vader.
"'t Is een prachtig gezicht, kindlief," antwoordde hij, "jammer maar dat uw vergelijking mank gaat, want wanneer de sterren waarlijk neergedaald waren op dit aarde, zouden ze haar reinheid en glans verloren hebben, zooals al wat met de aarde in aanraking komt."
"Foei, papa!" zei het meisje lachend, "ik geloof dat de zeelucht u zwartgallig maakt."
Tot laat in den nacht bleef men dien avond het heerlijk vergezicht genieten, en den volgenden morgen was men reeds vroeg op de been, om toch zoo spoedig mogelijk het voorgenomen. bezoek aan Gibraltar te brengen.
Lichte wolkjes omsluierden de rots en door dien rooskleurigen sluier heen, verrees ze uit de golven als een kolossaal vrouwenbeeld, dat, met de handen op de borst gevouwen, scheen ingesluimerd onder het wiegelied der zee. De nevelen trokken op en het somber graniet vertoonde zich als het eeuwen trotseerend werk eener macht, te groot dan dat de sterveling haar noeme bij eenigen naam; daarop verloor het trotsch tooneel langzamerhand dat koude; steeds liefelijker werd het berggevaarte, dat eerst zoo somber en onherbergzaam opdoemde uit den Oceaan, toen de bloeiende gaarden zich vertoonden, de bloemguirlandes, die zich slingerden om haar voet en verhieven aan haar zijden, toen de fiere kruin alleen nog wegdook in de morgenwolken. - En toen het blond zilver, het zilver rozerood werd, toen lichtende stralen der dauwdrup verdampten in den bloemkelk en millioenen diamanten strooiden op de watervlakte, die in zuiverheid van tinten met het azuur des hemels wedijverde, toen was het schouwspel niet alleen grootsch, maar: onbeschrijfelijk schoon!

[44:]

De witte huizen en zonnige straten schenen zoo vroolijk, dat het verlangen der reizigers om Gibraltar te betreden teugelloos werd. Men kleedde zich in alle haast, men ontbeet maar half, sommigen zelfs in het geheel niet; voortdurend werden opgewonden discussieen gevoerd over de beste manier om aan wal te komen, maar er waren, helaas! nog geen vaartuigjes zichtbaar.
Terwijl nu de reizigers half radeloos liepen te wachten, tot het een Spanjaard mocht behagen hen te verlossen, zagen zij eensklaps den heer Bugg in een zeer gemakkelijk bootje, in gezelschap van een paar andere heeren, naar den wal roeien. Hoe hij het bootje was meester geworden, hoe hij er zoo ongemerkt mee had kunnen wegkomen, verklaarde niemand te begrijpen; enkelen konden zelfs eene geringe gewaarwording van afgunst niet onderdrukkken; - toen Bugg echter zijn ronden hoed zwaaide en zijn jolig gezicht ophief naar de achterblijvenden, verdween het gevoel, van jaloezie spoedig om voor dat van welwillendheid plaats te maken; Bugg toch was een van de weinige menschen, wien een buitenkansje van harte wordt gegund.
Kort daarop kwam een schroefbootje van den consul om de reizigers af te halen, zij werden als haringen op elkaar gepakt, maar bekommerden zich daarover weinig bij de gedachte nu spoedig den wal te bereiken.
Met een vervaarlijken sprong moet men het havenhoofd Old-mole, dat met planken belegd is, betreden.
De heer van Berkesteyn hielp, na zijn dochter, mevrouw Helmberg uit het bootje, en Clara, aan wier scherpen blik weinig ontging, merkte met verbazing op, hoe bleek die dame werd en hoe de hand beefde waarmede zij die haars vaders voor een oogenblik aannam, Kitty, door neef Bugg aan haar lot overgelaten, zocht en vond, troost bij de drie jonge heeren, die als het ware haar stoet vormden.

[45:]

Een vrij welgelijkend portret van deze drie heeren vinden we in van Raven's schetsboek. De eerste, Piet Kreisfeldt, staat daarin afgebeeld als een breed gebouwd, kort manneke, met een achterover geworpen hoofd, recht overeind staand haar, een zich plotseling oprichtenden neus, en wenkbrauwen die zooveel doenlijk omhoog zijn getrokken. Hij is geschetst op het oogenblik, dat hij zijn vader wederziet na een vijfjarig verblijf in Holland.
"En," vraagt de corpulente landheer in slaapbroek en kabaai tegenover hem, "en, wat zeg je nu van Europa?"
"Een prullenwinkel, pa! een ellendige prullenwinkel!"
"Heb je nog al geprofiteerd - van het onderwijs, meen ik?"
"Geprofiteerd? ja! Multatuli hooren lezen, ik ben lid van de "Vereeniging Jong Holland"'. correspondent, van de "Beleedigde Werkman" medewerker van het "..
" Maar het onderwijs, kereltje? Vertel me eerst eens, wat heb je geleerd bij al die docenten, die zoo verduiveld duur waren?"
"Geleerd? Och pa, als je eep beetje verstand hebt, snap je al heel gauw dat die docenten meest stommeriken zijn! Maar ik heb zelf ingezien, dat het bestuur van Nederland niet deugt,.,. Godsdienst, oude-wijvenpraat... Groote mannen,... bestaan niet! vooral geen groote Nederlanders! Frankrijk - ja, ik dweep met Frankrijk, Fransche revoluties, . . ."
"Zoo? vin je die zoo nuttig?
"Nuttig?... God, pa! vraagt u nog altijd naar het nut van de dingen? . .. Goeie kerel - maar niet op de hoogte van zijn tijd!"
Op een andere bladzij bevond zich August Halekamp, .. of, zooals hij zich gaarne hoorde noemen, August Halékan! een blanc-bek, met een al te zorgvuldig gecultiveerd en daardoor in den groei belemmerd dons om den meisjesachtigen mond, een fijn, slank figuurtje met een pantalon

[46:]

collant, die voortdurende angsten moest opwekken voor bersten, om de nette spillebeentjes, met keurige voetjes, mooie witte handen en erg lange nagels; hij stond, tiré à quatre épingles met badine en binocle gewapend, de eene hand op een kistje, dat ten opschrift droeg: "Odeurs et parfumeries," de andere toegestoken aan een handschoenenjuffrouw. Een tailleur was intusschen bezig, de nouveautés voor hem uit te pakken; aan zijne voeten knielde een schoenmaker, en achter hem bevond zich een kapper, die pommade in de handen wreef. Het gelaat van den delinquent drukte de hoogste verrukking uit.
De ambtenaar ter beschikking, Lodewijk Altens, werd slechts ten halve gevonden in het schetsboek. Terwijl de dokter bezig was hem in zijn meest onhandige houding, met al zijn knobbelrijkdom en afschrikwekkende magerheid af te beelden, had de ambtenaar ter beschikking den toeleg ontdekt en hem een zoo smeekenden, zoo diep rampzaligen blik toegeworpen, dat van Raven, diep beschaamd, zijn schetsboek had gesloten; het portret, dat dus nog slechts uit eenige scherpe lijnen, vooruitstekende beenderen, hoeken en knobbels bestond, geleek echter goed, want de arme Altens was uit die bestanddeelen saam gesteld.
Dit drietal nu vormde Kitty's stoet. Zij vond hen allen drie heel aardig; maar ik waarschuw mijn lezers niet al te veel op haar oordeel af te gaan, want gedurende de reis bleek het, dat het goede kind iemand al licht aardig vond, als hij tot het manlijk geslacht behoorde.
Zoo stond men dan nu op den grond, die in de geschiedenis van den strijd tusschen heiden- en christendom, zulk een belangrijke rol heeft gespeeld, den grond, die achtereenvolgens Fenici!!rs, Karthagers, Romeinen, Gothen, Saracenen en Spanjaarden heeft toebehoord, en nu sinds meer dan anderhalve eeuw, zulk een schitterende parel vormt aan de kroon van Groot-Britannie.
Zoo men te midden van een druk bezochte duitsche

[47:]

badplaats ware aangeland, bad men niet erger overstelpt kunnen worden door Führers, dan hier het geval was; slechts met moeite ontsnapte men aan de dienstaanbiedingen der zwartgebaarde mannen.
Men zou beginnen met de stad eens door te wandelen.
Nu zijn er verschillende manieren om een vreemde plaats te bezien; sommige reizigers rennen los op alle mogelijke merkwaardigheden, anderen vinden het prettig maar wat rond te drentelen; weer anderen zoeken hun genoegen in het kijken naar de mooie winkels. Ziedaar de reden, waarom het gezelschap zich spoedig in groepen, de groepen, zich weldra in groepjes verdeelden.
Kapitein Schock was de eerste, die plotseling verdween (dit was trouwens zijn gewoonte, wanneer men een haven aandeed), de officieren bleven staan kijken naar het exerceeren van een honderdtal engelsche militairen, die door het helder wit en rood hunner uniformen, hun flinke gestalten en fatsoenlijke gezichten, een scherp contrast vormden met het meerendeel der strijders, die door de Elwine werden overgebracht.
Het andere gezelschap bleef niet lang toeven bij de soldaten. De poort, die naar de hoofdstraat leidt, werd nog gezamenlijk doorgetrokken, maar toen struikelde mevrouw Vuiste over een kleinen Krobs; zij gaf het kind een venijnigen duw, greep haar man onder den arm en verwijderde zich met haastige schreden, achtervolgd door een stortvloed van maleische volzinnen; uit den mond der beleedigde moeder.
Nog steeds te vergeefs trachtte de arme heer Krobs een einde te maken aan de welsprekendheid zijner vrouw, toen er geheel onverwachts redding opdaagde.
Plotseling toch liet de dame den arm van haar echtgenoot los en sprong naar de andere zijde der straat; daar waren toko's, winkels met gebak en suikergoed, met kleedjes en bijouterieen!
"Hompleet de Halverstraat!" riep mevrouw Krobs, die

[48:]

niet heel nauwkeurig was in de uitspraak van sommige letters.
Kort daarop zag men Krobs, met geheel zijn kinderschat en de beide baboe's, door zijn gade in een bakkerswinkel slepen, om vooreerst niet weder te voorschijn te komen.
Het zwak der indische dames kennende, besloot men niet-op mevrouw Krobs en aanhang te wachten. Toen het jonggetrouwde paartje zich ook uit de voeten had gemaakt, - waarschijnlijk om in een of ander verscholen prileel , de gelegenheid aan te grijpen tot uitwisseling van een aantal handdrukken, kusjes en teedere woorden - restte niemand van het oorspronkijk gezelschap dan de heer van Berkesteyn met zijn dochter, Kitty met haar drietal aanbidders en dokter van Raven met juffrouw Huigen; mevrouw Helmberg was mevrouw Krobs gevolgd.
Nu, dat de hoofdstraat van Gibraltar op de Kalverstraat zou gelijken, is wel wat veel gezegd; 't is waar ook daar zijn de huizen hoog, ook daar zijn een menigte winkels, maar noch spiegelruiten, noch prachtige stoffen, smaakvol uitgestald, zijn er te vinden. De winkels zelf zijn donker, de vensters smal en vooruitstekend, het weinige, dat wordt uitgestald, is stoffig en niet kostbaar; wat de dames echter heel aardig en opmerkenswaardig vonden, was, dat ze dezelfde katoentjes, dezelfde kraagjes en lintjes, die ze in Holland hadden gezien, ook hier terugvonden.
Elk gebouw te Gibraltar heeft een zeker phantastisch en vroolijk aanzien door de ongeregelde vensters, meest allen met balkons en bloemen voorzien, en, wat de stad bijzonder eigenaardig maakt, is de sterke helling en het plaveisel der straten. De rotssteen toch wordt met zware rollen vergruizeld en voortdurend nat gehouden met waterwagens, hetgeen den weg zeer gemakkelijk maakt voor wandelaars en rijtuigen.
Kitty Stark stond telkens stil voor hetgeen zij hangende

[49:]

tuinen noemde (de bloemen, die in dit gedeelte der stad op daken en balkens zijn aangebracht, maken dien indruk), en ze was daardoor voortdurend ten achter bij de anderen met luitenant Kreisfeldt, die haar zijn arm had aangeboden en, nu hij door het vroolijke dikkertje her en der werd gesleept, niet alleen geheel vergat zijn anders zoo geliefkoosde rol van geblaseerden man van ondervinding te spelen, maar. integendeel bijzonder veel blijken gaf van frisschen levenslust.
Al drentelend en dwalend was men aan het boveneinde der stad gekomen, waar, op de muren van een vrij armoedig comediegebouw, een bloedig drama stond aangeplakt; Kitty stelde voor er dien avond heen te gaan, welk plan echter, behalve bij het "aardig" drietal, weinig bijval vond.
"Zie je dat?" vroeg de levensmoede luitenant aan van Raven, terwijl hooger blos zijn gelaat kleurde (het was hem natuurlijk een vreeslijke ergernis, dat hij nog blozen kon), "Of ik het zag?" zei de dokter, en toen Kitty hem nieuwsgierig vroeg, wat zij toch zagen, voegde hij er met zijn ondeugendsten lachbij: "Er verschoot een ster juffrouw Stark!"
"Een ster verschieten, midden overdag?" vroeg Kitty.
"Wat kan men toch dadelijk merken, dat men in een vreemd land is!"
Juffrouw Huigen glimlachte even. Zij had het reeds begrepen, dat de verschoten ster het allerliefste waschmeisje wezen moest, dat met haar mooie bloote armen een zware mand boven het hoofd hield, niet zóó zwaar echter of ze had nog lust en gelegenheid den beiden heeren door haar lachje en haar blosje, maar vooral door haar blik, al de verhalen in het geheugen te roepen, die hen ooit van Spaansche schoonheden waren gedaan.
De heeren hadden het genoegen van nog zeer vele sterren te zien verschieten: engelsche beautés, met fijne tailles, blonde gezichten en bizare toiletten. Vol

[50:]

stelijke gestalten van senorita's in lange sleepgewaden; met de kanten mantilla's en zwarten sluier, bevestigd aan het glanzend hoofdhaar; donna's in rijkgekleurde fluweelen kostumen, vergezeld van haar duenna's, en, last not least, allerliefste nonnetjes met groote kappen, neergeslagen oogen en gevouwen handen.
Men zag in Gibraltar's straten alle mogelijke natien en kleederdrachten vertegenwoordigd, netgeschoeide voetjes, aardige gezichtjes, smaakvolle tuniquen; afschuwelijke pouffen en onzinnige hakken, men zag deftige grijze heeren met hooge hoeden, belangwekkende spaansche gezichten met lange krullende lokken, schilderachtige Arabieren, woeste Mooren, vuile Joden en bont gekleede Turken; men zag bloemenmeisjes, vischwijven, priesters en dandy's, bedelaars in hun lompen, rijken in hun sierlijke rijtuigen; in één woord, men zag zooveel vreemds en opmerkenswaardigst dat men zich in een tooverwereld waande.


vorige pagina | inhoud | vorige pagina