Annie Foore: De koloniaal en zijn overste (dl.1) Den Haag: Thieme, 1879 (eerste dr.1876) (Guldens-Editie no.123)
[34:]
V
Falscher Pontus, deine Stille War Dur des Verrathei Hülle; Einem Spiegel warst du gleich, Und es wächst des Sturmes Toben, Hoch, zu Bergen aufgehoben, Schwillt das Meer. - - - - SCHILLER.
Bijna is een week verloopen sedert dien killen regenachtigen voorjaarsdag, waarop de Elwine het Nieuwe Diep uitstoomde. De felste smart der scheiding, de zeeziekte, de eerste onaangename gewaarwordingen, die eIken tocht over den Oceaan vergezellen, zijn voorbijgegaan en hebben plaats gemaakt voor de berusting, waarmee men zich in het onvermijdelijke schikt. Men was nu ongeveer op de hoogte van kaap la Roca; de kalme zee wiegde het vaartuig op haar blauwgroene golven, zacht en voorzichtig, als vreesde ze de fraaie, frissche kleuren, waarmee het in de morgenzon praalde, te beschadigen. De stemming onder de passagiers was uitmuntend. In groepjes verdeeld zaten de heeren te praten of te spelen, en nu en dan rees uit hun midden een luid gelach; de kapitein liep heen en weder met zijn vriendelijk gezicht, even verkwikkelijk als altijd om aan te zien; de heer Bugg was onuitputtelijk in geheel nieuwe
[35:]
anekdoten; mevrouw Krobs was "lekker", het zevental zoet, en de heer Krobs genoot, voor het eerst sinds hij aan boord was, een weinig rust. Met haar handwerkjes, waaraan weinig gevorderd was, en haar boeken, waarin volstrekt niet gelezen werd, hadden de dames de luierstoelen ingenomen; alleen Clara van Berkesteyn hield zich met boek noch handwerk onledig; zij wandelde niet haar vader het dek op en neder, terwijl beiden met belangstelling uitzagen naar het gezicht dat de kust aanbood. De rotsen Farilhoes en Burlings waren daareven in het nevelachtig verschiet verdwenen en kaap la Roca verrees uit de golven, zwoegende onder de zonnestralen; het donkere geboomte, gestoffeerd door de witte huisjes, die zoovele feeënwoningen uit de een of andere toovergeschiedenis geleken. Zooals het daar nader kwam was het een trotsch tooneel, dat misschien meer trof, doordien men een tijd lang niets dan lucht en water had gezien en doordien de zon, die grootste aller schilders, het met haar licht en schaduw teekening gaf. Bijna loodrecht verheffen zich de rotsen van kaap la Roca uit de zee, tot ze, na een plateau te hebben gevormd, in flauwe hellingen opstijgen naar de wolken; slingerende bergpaden geleiden langs het liefelijke CoJarès van af de vuurtorens naar den top, waar een klooster, half in het dichte groen verscholen, het geheel overziet en beheerscht. De aandacht werd al spoedig van de rots afgeleid door een walvisch, die niet ver van de boot zijn dartel spel met de golven speelde; telkens weder spoot hij twee evenwijdige stralen opwaarts, soms ook kwam een gedeelte van het kolossale lichaam boven de oppervlakte, als wilde hij toonen, wie de bewerker was van die schitterende fontein. 't Scheen dat heden alles samenliep om wat afwisseling te brengen, want toen het kolossale dier voorgoed
[36:]
was ondergedoken, zag men in de verte eenige bruinvisschen. Weldra omgaven ze in groote getale de geheele boot; huppelend vlogen ze, den spitsen bek vooruit en nu eens den rug dan weder een gedeelte van het lichtgekleurde lijf vertoonend, door de golven met een haast alsof zij het elkaar in vlugheid en snelheid wilden afwinnen. De vroolijkheid onder de reizigers nam door dit aardige gezicht nog toe; zij, die over de verschansing geleund het gadesloegen, hieven soms zelf een luid gejuich aan als een der visschen, krachtiger dan zijn kameraden, zich geheel boven het water verhief. Nu werden Lissabon en de mond van den Taag in het verwijderd verschiet even zichtbaar, spoedig had men de vooruitstekende kaap Espichel bereikt en weer moest voor een poosje afscheid van de kust genomen worden.
De bruinvisschen waren, tegelijk met de kust, verdwenen; maar nu begonnen de luchtbewoners om de boot heen te vliegen! Onder hen waren de zwarte stormvogels, die als zwaluwen heenstreken over de witte streep, door de schroef gevormd, meest in wijde kringen, nu eens rakelings langs het water dan weder zich daarboven verheffend.
Enkele passagiers hadden bij het gezicht der bruinvisschen reeds bedenkelijke blikken gewisseld, maar nu de komst der stormvogels van een sterkere beweging der boot vergezeld ging, snelden zij naar den kapitein om hem te vragen, of er geen slecht weer aanstaande was. Kapitein Schock was gelukkig in het bezit van dien tact en dat goed humeur, die voor den gezagvoerder eener mailsteamer haast even noodzakelijk zijn als zeevaartkunde; met zijn gullen aanstekenden lach verzekerde hij, dat alles mogelijk was, maar dat stormvogels volstrekt geen bewijs zijn van een naderende storm.
"U ziet, heeren!" zeide hij, "er worden hier meer levensmiddelen over boord geworpen, dan een geheel huis hou
[37:]
den noodig heeft om van te bestaan, wat is natuurlijker dan dat die beestjes er op azen?" Maar een half uur later begon men weer dat vreemde gevoel te krijgen op de hoogte ter maag; er kwam iets zenuwachtigs onder de passagiers; de dames lieten warme doelen, de heeren hun plaids halen, sommigen, die zelf met doel naar beneden waren gegaan, wachtte men vergeefs terug.
Het diner liep eenigszins wanorderlijk af; de schemering viel, de zon ging somber onder en verlichtte nog slechts de witte schuimkoppen der golven, die, toenemend in grootte, elkaar steeds dieper kloven dolven.
Spoedig werd de duisternis volkomen, en het was tevergeefs dat de kapitein telkens den kijker naar het oosten richtte om, zoo mogelijk den vuurtoren van kaap St. Vincent te ontdekken. Onder heftig slingeren der boot, drukke werkzaamheid der matrozen en akelig gesteun der zeezieke passagiers, ging de nacht voorbij; 't was reeds morgen geworden eer men kaap St. Vincent passeerde.
Daarmede werd echter de toestand niet beter. In volle zee gekomen konden wind en storm sterker woelenl de machine stooomde nog slechts halve kracht en men vorderde weinig, te meer daar de stroom, die uit de Straat van Gibraltar steeds naar buiten gericht is, he tvaartuig met vol vermogen tegenwerkte.
Twee dagen hield de vergeefsche worsteling met de elementen aan; de kapitein zag toen in, dat hij zijn voornemen om de Straat van Gibraltar binnen te komen moest opgeven, en besloot aan den morgen van den derden dag te beproeven, of hij niet de golv van Cadix kon binnenlopen en zoodoende aan het nutteloos kolenverbruik een einde maken. Deze nieuwe poging scheen echter te zullen gelukken; spoedig zag men de koepeldaken van de eenmaal moorsche
[38:]
moskeeën en de witte gevels van Cadix' huizen op den voorgrond. Zoodra de Elwine dichter de kust naderde verminderde het slingeren van de boot reeds en weldra kwamen de passagiers, een weinig bekomen, uit hunne schuilhoeken te voorschijn, de doorgestane ellende vergetend bij het heerlijk vooruitzicht eenige dagen aan den wal door te brengen. Intusschen hield de steamer recht aan op de kust, die voor menig zeilschip zoo noodlottig werd. De oever aan de tegenovergestelde zijde der golf zag er recht uitlokkend uit, wijngaarden en dicht geboomte werden vroolijk afgewisseld door de rood en wit bepleisterde gebouwen met hun balkons en bloemen; op een uitstekende punt lag een lusthof voor de bezoekers, dichtbij de ruIne van het oude fort St. Oatalina, die een ruim uitzicht aanbood over de steden Cadix, Porto de Santa Maria, en Porto Real met de omringende heuvelkringen. Dicht onder de kust veranderde de Elwine van richting, om de Nederlandsche driekleur in top - de golf binnen te stoomen. De vuurtoren en het fort St. Sebastian, een steenen werk, met gebroken lijnen, op een vooruitstekende landtong gelegen, werden duidelijk zichtbaar, en langzaam kwam ook de stad naderbij met haar haven, waarin tallooze schepen een schuilplaats hadden gezocht. Het anker werd uitgeworpen, maar ongelukkig verhinderde de hooge zee alle gemeenschap met de kust, zoodat het verlangen moest worden beteugeld, dat vooral de jonge lieden aangreep om de stad te zien, waarvan zulke wonderen verhaald werden. Duidelijk kon men de drukke straten en pleinen onderscheiden; ook de moorsche huizen in hun schilderachtigen bouwtrant, met hun grillig gevormde daken. Op den achtergrond verhieven zich de kathedraal en de koepeltoren met haar vergulde tinnen, die aan de avondzon een nieuwen glans schenen te ontleenen.
[39:]
Langs de kade ontwaarde men de treinen, die de voornaamste spaansche oorlogshaven met het hart des lands verbinden, terwijl in het verschiet het ronde toren fort van St. Louis zich dreigend boven de wateren verhief. De passagiers verdiepten zich in allerlei plannen voor den dag van morgen: deze nam zich voor de gebouwen, gene de wereldberoemde schoonen van Cadix op te nemen, anderen zich aan spaanschen wijn te goed te doen; opgewonden maakte men afspraken en zocht vroeg de hutten op. om den volgenden morgen reeds tijdig bij de hand te kunnen wezen.
vorige pagina | inhoud | vorige pagina