doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De koloniaal en zijn overste(dl.2)
Den Haag: Thieme, 1879 (eerste dr.1876) (Guldens-Editie no.123)


[79:]

 

XLI.

Laissons, laissons aller le monde,
Comme il lui plaît, comme il l'entend;
Vivons caché, libre et content,
Dans une retraite profonde.
FLORIAN.

Het kanaal van Suez is eentonig en vervelend, maar het is niet-zoo vervelend, of het schenkt den opmerkzamen reiziger nog genoeg stof tot gedachten.
Hoeveel geeft op zichzelve die luchtspiegeling niet te denken, wanneer we ons herinneren die tallooze fata morgana, die we allen op. onze beurt najagen en allen op onze beurt zien verdwijnen, naarmate we ze nader schijnen gekomen. En dan - het paleis van den Khedive, niet ver van Ismaïlia, dat zich zoo trotsch verheft op de zandige kusten bij het langs varen, en dat u keizerin Eugénie in al haar pracht en glorie en schoonheid en rijkdom herinnert, keizerin Eugénie - die nu reeds niet meer keizerin is.
En dan de buste van de Lesseps, en de spoorweg, die als een spookgevaarte door de woestijn snelt, de twee monumenten van het menschelijk genie, te midden der zandige vlakten,-- en dan die groote en kleinere blauwe meren met duizende rooskleurige flamingo's aan haar oever, en eindelijk de kameelen, die door een Mahomedaan geleid, eene egyptische schoone naar

[80:]

Syrië dragen, en die ge zoo schilderachtig vindt, omdat ge ze in Holland nooit langs den weg zaagt loopen.
De kapitein oordeelde het niet noodig de stad aan te doen, en dus liet men haar kalm en rustig tegen de bergen liggen en stoomde, als onbemerkt, de golf van Suez door, en de voor reizigers zoo beruchte, Roode Zee binnen.
En nu kan ik met den besten wil van de wereld mijnen lezers niets meer vertellen van de passagiers der Elwine, dan dat ze het warm hadden.. .., ze hadden het warm, vreeslijk warm, stikkend warm!
Daarmee is alles gezegd. Iedere beweging, elke wensch is op één punt gericht, "een weinig koelte"; het leven schijnt nog maar één doel te hebben, er schijnt niets hoogers, niets beters bereikbaar dan wat frissche lucht en, evenals bij een hongersnood de menschen elkaar vermoorden om het laatste kruimpje voedsel, zou men het hier gedaan hebben om een onmerkbaar koeltje, - als het niet te warm was geweest, - zelfs om te vechten!
Met door de zon verschroeide gezichten, ontvelde neuzen, half geopende monden en zeer lichte toiletten, lagen de passagiers in hunne stoelen, een grooten waaier in de eene en een zakdoek met Eau de Cologne in de andere hand.
Aan boord van een boot in de Roode Zee iemand te zien loopen is bepaald iets zeldzaams; wanneer het noodzakelijk is, dat men zich beweegt, sleept men zich langzaam voort; 't is of al de ledematen slap aan het lijf hangen; 't is of de stemmen zelfs dof klinken, of de handen de kracht verloren hebben om een boek, een handwerk, ja, zelfs een kaart vast te honden.
Men sprak zoo min mogelijk, men kibbelde niet meer, o neen, men had zelfs geen last meer om hatelijk te zijn, men was niet meer verliefd, niet meer driftig, niet meer liberaal of conservatief. Men at niet, men

[81:]

dronk veel en maakte zich daardoor nog benauwder, - tot het ijs opraakte; - toen was ook het genot van drinken voorbij; de heeren sliepen 's nachts op het dek, de dames lagen radeloos in hare hutten, men pufte, men gaapte, men zuchtte, men transpireerde, men was diep ellendig. Er viel echter niemand dood, en dat is al heel veel in de Roode zee.
In dien toestand van afmatting en uitputting bereikte men Aden.
Zoo dor, zoo droog, zoo zanderig, zoo weinig schilderachtig als Aden er is er misschien geen tweede stad dwereld; zoo brandend, zoo onaangenaam heet, als daar schijnt de zon wellicht nergens; en magerder dan de p rden, luier dan de menschen, geduldiger dan de kameelen vuiler en haveloozer dan de achterbuurten te Aden zijn, kan men ze wellicht op den geheelen aardbodem niet vinden.
De reizigers, na in een bootje half gebraden, en met gevaar voor natte voeten, aan land gekomen te zijn, liepen zoo haastig mogelijk naar de voorstad, een eind langs de zee, tot ze in een der hotels aanlandden en daar een glas ijswater of limonade dronken, - het eenige dat lekker is op het eiland.
Toen stapten ze, na veel gekibbel met de koetsiers, in kleine rijtuigjes en reden naar het eigenlijke Aden.
Te midden van hooge, steile rotsen, die dreigend zich verheffen en op de bezoekers schijnen te willen neerstorten, is een dor, akelig dal, en hier is voornamelijk de stad gebouwd, bestaande uit enkele goede, maar voor het meerendeel vuile, benauwde huizen; de bevolking woont in eene verpeste lucht, te midden van magere geiten, sinaasappel-, meloen- en komkommerschilIen.
De meeste inwoners van dit eiland loop en bijna geheel naakt, en het was dus maar goed, dat de arme juffrouw Huigen, wier betamelijkheidsgevoel in de laatste dagen

[82:]

reeds zoo pijnlijk werd geschokt, aan boord was gebleven.
Het gelaat der donkergekleurde, bijna zwarte vrouwen, is lang niet schoon te noemen, hare vormen daarentegen hadden den beeldhouwer tot model kunnen verstrekken.
Ook de zwart glimmende mannen, die men, met vrachten beladen, ontmoette, of aan de haven bezig zag met op- en afladen, en die aan pas gepotloode kachels in Holland herinnerden, waren krachtig gebouwd, met gespierde leden en schrandere gezichten.
Dat er aan die haven altijd velen bezig zijn, is een natuurlijk gevolg van de landsgesteldheid. Er wordt op Aden voortdurend katoen uitgevoerd, maar daarentegen groeit er overigens bijna niets, en moet dus al op het eiland wordt verbruikt, worden ingevoerd van de meest nabijgelegen plaatsen.
Een aantal kameelen liggen daar dan ook steeds op de knieën ootmoedig te wachten waarmee de mensch hen zal willen beladen, en natuurlijk maakt de mensch zoo ruim mogelijk gebruik van deze goedwilligheid en bekommert zich weinig om de smeekende blikken, die de arme beesten van onder de zware lasten op hunne drijvers werpen; hunne geduldige oogen zijn aandoenlijk om te zien, maar - de onderworpen inlander behandelt zijne beesten juist zoo als de inlander door zijne beheerschers wordt behandeld, dus bebben de kameelen niet wat men een prettig leventje noemt.
Als een van de interessante zaken op Aden was van den passar [Markt] gesproken, en men begaf zich dan ook al spoedig daarheen, vooral met het doel om de zoo terecht beroemde adensche struisveeren te koopen.
De passar is op Aden ten naasten bij zooals men die op iedere plaats in Indië vindt en is het best te vergelijken bij een hollandsche kermis. Eene lange rij kramen, losjes opgeslagen, dicht aan elkaar sluitend en voorzien van

[83:]

eene soort van toonbanken onder zeilen, waarop de waren zijn uitgespreid. Enkele toko's waarin rariteiten werden aangeboden, natuurlijk peperduur, wisselden deze tentjes of kramen af.
In Indië echter zijn die passars dikwijls schilderachtig gelegen onder groote waringinboomen of tegen groene bergen, en schitterend getint door de veelkleurige sarongs der inlandsche vrouwen, de lichte pajongs en helderwitte baadjes der mannen, de goudgele of donkerroode vruchten; maar hier was slechts zand, zandkleurige lappen waren om de zwarte gestalten geslagen, zandkleurige rotsen lagen in de verte, en alleen de tulband en boernoes van enkele Turken gaven eenige afwisseling aan het somber geheel.
De passagiers, die lieve dames in Europa achterlieten, kochten van de lange struisveeren, welke, in vergelijking van hetgeen men er bij een hollandsohe modiste voor betaalt, uiterst goedkoop zijn, en hier in groote zakken worden aangeboden door leelijke Joden, wier krullend haar rood, is geworden, hetzij van het zeewater, hetzij van de zon, maar dat hun afschuwelijk staat; bij de donkere tint behoort nu eenmaal het glanzend zwarte haar.
Niettegenstaande het weinig uitlokkende der winkels en het onaangename uiterlijk der Joden, was de koopwoede, vooral onder de dames, groot. Bloedkoralen, steenen van allerlei aard, vederen, en vooral roode mutsen, werden met grooten ijver aangeschaft, en spoedig zag men al de heeren met een rood turksch mutsje, dat sommigen uitmuntend, maar de meesten, aller bespottelijkst stond.
Na den passar ging men het plekje bezoeken, dat voor Aden moet zijn, wat voor Haarlem de Hout, voor den Haag het Bosch, en voor Amsterdam Artis is: de waterleidingen, Het zijn groote bakken in de rots uitgepouvren en bemetseld, waar het water wordt verzameld en waar, door de nabijheid van dat water, wat groen, wat schaduwen wat frischheid is te vinden.


vorige pagina | inhoud | vorige pagina