doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De koloniaal en zijn overste(dl.2)
Den Haag: Thieme, 1879 (eerste dr.1876) (Guldens-Editie no.123)


[92:]

XLIII.

Hélas! ou est-i! I'homme, qui soit exempt de fái-
blesses? Ou est-il l'homme, qui n'ait aucun
reproche à se faire, ou est-iil'homme, qni puisse
regarder en arrière de sa vie sans éprouver un
seul remord, ou salIe connaître aucun regret?
Mme DE STAëL.

Er viel iets op te merken, iets te gissen, iets te bespreken aan boord der Elwine; behoef ik mijnen lezers te zeggen, dat de gelegenheid niet ongebruikt voorbijging?
Men had namelijk meenen te bespeuren, dat de groote intimiteit der van Berkesteyns met van Raven eensklaps minder was geworden; natuurlijk kwamen de reizigers met de eigenaardige vindingrijkheid, waarmee men aan boord eene kleinigheid bedenkt, toelicht en uitspint, tot het een heel iets is geworden, al spoedig tot de overtuiging, dat de dokter een blauwtje had geloopen.
De dames kwamen nu overeen, dat Clara een nest was… Hm, Gustaaf van Raven den beminlijken, aardigen, knappen dokter te bedanken - wat verbeeldde zij zich wel?! De heeren waren van eene andere opinie. Nu ja, van Raven was een joviale kerel, maar, zooals de dames hier aan boord nu toch met hem dweepten, dat was eigenlijk wel een beetje dwaas, en - 't zou heel goed voor hem zijn, zoo dachten ze, als hij eens bemerkte, dat hij niet alle vrouwen in zijn macht had.

[93:]

Zooals trouwens alles, gaf ook dit verschil van opinie aanleiding tot heftige discussies en gekrakeel, te meer daar enkelen beweerden, dat er van het geheele praatje geen woord waar was; immers, de overste en Clara waren nog altijd zeer beleefd voor den dokter, en dat van Raven niet meer zooveel met het meisje sprak, wel - had hij zelf niet herhaaldelijk gezegd, dat hij tegenwoordig het zoo bijzonder druk had met zijne zieken? ...
Wat het ergste was - noch de overste, noch de dokter, noch Clara, lieten zich over de zaak uit en, hoe scherp men ook toekeek, men kon niets ontdekken; ja zelfs toen men beproefde juffrouw Huigen te polsen was het tevergeefs.
En toch was juffrouw Huigens hart vol, tot berstens toe vol, van hetgeen zij Clara's onbegrijpelijk, onverantwoordelijk gedrag noemde.
De goede oude juffrouw oordeelde gewoonlijk zacht, zeer zacht, - vooral over jonge meisjes, - zij gevoelde zich over iets onaangenaams, haar aangedaan, niet licht beleedigd - en het zij ter eere van het menschdom gezegd, dat men haar ook zelden eene beleediging aandeed. Maar, toen Gustaaf haar verteld had van Clara's weigering, en haar zei de, wat de reden dier weigering was, toen hij beproefd had het haar voor te stellen als iets dat hij wel spoedig zou te boven komen, als iets, dat hij eigenlijk niet anders had kunnen verwachten, en - midden in zijne woorden het hoofd had afgewend, en met trillende lippen was uitgebarsten in dien droeven kreet, dat hij haar toch zoo lief had, toen was juffrouw Huigen diep verontwaardigd geweest.
Ze had, - zoodra ze het gelooven kon, want er was geruimen tijd noodig om haar aan het verstand te brengen, dat er op deze wereld zoo iets mogelijk was, als eene jonge dame, die Gustaaf van Raven niet tot echtgenoot begeerde, - zoo onchristelijk denkbaar uitge-

[94:]

roepen, dat ze het Clara nooit zou vergeven! neen. Nooit!
Maar Gustaaf had warm voor zijne geliefde gepleit, en had stellig verzekerd, dat die trots, die juffrouw Huigen zulk eene onvergeeflijke zonde toescheen, niet Clara's natuur, maar het gevolg harer opvoeding was, en eindelijk zoo veel goeds en liefs van Clara verhaald, dat de oude juffrouw haar hart reeds een weinig voelde verzachten. Toen het meisje in de eerstvolgende dagen zoo bleek, zoo droevig en lusteloos was, had het moederlijk gevoel, dat in de oude vrijstersborst woonde, zich, weldra met vernieuwde kracht doen gelden, en ze was weer vriendelijk en goed voor Clara naar gewoonte, ofschoon zij onmogelijk zooveel meer van haar kon houden als in het begin harer kennismaking.
En Clara? Ze zou het zich niet gaarne bekend hebben, wat er de reden van was, maar toch, altijd weder zocht ze het gezelschap van juffrouw Huigen, en deze, die het jonge meisje zoo goed begreep, deze kon somtijds een goedhartigen glimlach ternauwernood verbergen, als telkens het gesprek zoo behendig geleid werd op het onderwerp, dat Clara, niettegenstaande alles, nog zeer dicht aan het hart scheen te liggen.
Ja, de trotsche vrouw, die zoo krachtig was geweest in dat oogenblik, waarin ze moest kiezen tusschen haar hoogmoed en haar liefde, diezelfde trotsche vrouw had eene onweerstaanbare behoefte, om over den afgewezen minnaar te denken en te spreken; ze vond het zoo aangenaam als juffrouw Huigen, schijnbaar toevallig, zijn naam noemde; ze luisterde met zoo groote belangstelling, als ze uit zijne kindsheid vertelde, als was het nog zoo nietig, zoo beuzelachtig, en ze bracht langs allerlei omwegen, indien ze maar eenige kans zag het onopgemerkt te doen, het gesprek op juffrouw Huigens verblijf bij de van Ravens, om zoo doende iets van Gustaaf te vernemen.

[95:]

"Laat eens zien," zei juffrouw Huigen, op zekeren morgen, terwijl ze Clara een niet zeer boeiend verhaal deed van zwarte zijde, die ze eens ergens had gekocht, en die zich zeer slecht had gehouden, "laat eens zien, ik had de japon juist gereed om aan te doen, op de begrafenis van oom Gus en... ."
"Oom Gus? een oom van u?" vraagt Clara, ofschoon ze zeer goed weet, dat het Gustaafs oom was.
"Neen - van de van Ravens. Nu dan, toen ik haar driemaal had aangehad, berstte zij al bij de naden. . . ."
"Op de begrafenis van dien mijnheer van Raven?"
"Neen, lieve!Oom Gus werd maar eens begraven en dus kon ik haar bij die gelegenheid maar éens dragen, maar later deed ik haar aan op een partijtje van den notaris, en toen met het trouwen van Marie.. ."
"Maar wie was eigenlijk die Gus?" vraagt Clara nu, vast besloten om, het koste wat het wil, niet meer van de zijden japon, maar wel van de van Ravens te hooren.
"Wel, Gustaafs peetoom! Die hem al zijn geld heeft vermaakt," zegt juffrouw Huigen, als sprak ze van iets dàt iedereen weten moest.
"AI zijn geld? En.. . . en . . .. Gustaaf heeft mij gezegd, dat hij arm was dat hij niets bezit."
"Neen, natuurlijk niet, de arme jongen! Hij heeft zijn geheele kapitaal gebruikt om de schuld zijns vaders te dekken."
"lk dacht dat zijn vader bankroet gegaan was."
"Dat is hij, - omdat hij niet zijn zoon van diens fortuin wilde berooven. Later heeft Gustaaf zooveel betaald als hij kon; - 't was ongelukkig toch niet genoeg om allen tevreden te stellen. Enfin, dat komt alles terecht binnen een paar jaar ten minste."
"Hoe dan?"
"Och, kindlief, ge weet een dokter kan in lndië heel wat geld verdienen, en Gustaaf en ik zullen samen heel

[96:]

zuinigjes leven, - en dan is alles spoedig afgedaan. Hij ontzegt zich iedere luxe, zooals ge misschien zult hebben opgemerkt, want, weet ge, behalve die enkele schuldeischers heeft hij nog zijn broêrs, om op te voeden…."
Clara vroeg niets meer, o, welk een schat was het,dat hart, dat haar was aangeboden, dat edele, trouwe hart, dat voor geen opoffering had teruggedeinsd, waar het gold de eer eens vaders te redden. . ., waar het gold zijn plicht te vervullen jegens zijn broêrs!
Clara was sinds eenige dagen tot eene overtuiging gekomen, die haar geheele ziel bezighield. Men kon een arm man zijn, met een geschandvlekten naam, van eene burgerlijke familie en toch een - Gustaaf van Raven!
Men kon de zoon van een bankroetier wezen, eene hoogst eenvoudige betrekking bekleeden, zich noch door geld, noch door aanzienlijke connecties onderscheiden, en toch - boven duizenden onderscheiden zijn door een groot, edel hart. Ze had altijd geleerd en het ook dikwijls gezegd, dat men arm en gering en toch braaf en edel en geacht kon zijn, maar., ., tot nu toe had ze die soort braafheid en die soort adeldom toch beschouwd als van een geheel ander allooi dan die van de aanzienlijken.
Nu… ze was eensklaps in eene geheel andere wereld van gedachten verplaatst; het was haar of er een nieuw licht was verspreid over veel zaken, die zij tot dusver alleen had beschouwd uit het gezichtspunt van haars vaders principes; die principes verloren meer en meer hun kracht, langzamerhand werden ze geheel verdrongen.
Wat was toch, in vergelijking van het fiere zelfbewustzijn van haar minnaar, de trotsche zelfgenoegzaamheid haars vaders; wat waren wapenschilden, patricische namen en geslachtslijsten, vergeleken bij eene persoonlijkheid, als die van Gustaaf? Was dan haar geheele overtuiging ééne vergissing geweest? Of bedroog ze wellicht zich-

[97:]

lelve op dit oogenblik? Zoo vroeg ze zich telkens af, met gloeiend hoofd en kloppend hart. Had ze een droombeeld nagejaagd, had ze haar geluk opgeofferd aan iets denkbeeldigs, iets, dat eigenlijk geen werkelijke waarde bezat?
Wat er van zijn mocht, toen ze nog zoo onvoorwaardelijk geloofde aan rang en geboorte, toen ze nog vóór alles eer en aanzien wenschte, toen was haar arm hart koud en ledig gebleven; nu - nu ze slechts één blik had mogen werpen in het paradijs, dat de liefde, de reine, onbaatzuchtige liefde; was het dan ook de liefde van een man zonder naam, haar opende, nu was haar geheele ziel vervuld van een zachten, warmen gloed van geur en lentebloesem, van ongekende weelde en onuitsprekelijke zaligheid!
Na eene lange pauze hervatte Clara het gesprek.
"Het is wel hard voor een zoon, zoo zwaar voor een misdadigen vader te moeten boeten."
"O, noem Gustaafs vader geen misdadiger, Clara! spreek dat woord niet uit in mijne tegenwoordigheid. Gustaaf eert de nagedachtenis van zijn vader; immers zelfs de schande van den zelfmoord kan den roem niet uitwisschen van een geheel eerlijk, edel leven."
"Het doet, dunkt me, haast al het goede te niet, dat in iemands leven is geweest, als bij het zoo eindigt. Al hield u nog zooveel van den heer van Raven, de waarheid blijft de waarheid," zegt Clara streng, en zelfmoord is eene verregaande lafheid.. . ."
"O, Clara!" valt juffrouw Huigen in met pijnlijken blos.
"Denk niet dat ik dit zeg, omdat het van Raven geldt. "Ik zou zelfs mijn eigen vader niet meer eeren, niet verontschuldigen willen, als ik eene slechte daad van hem wist."
Ontsteld heft juffrouw Huigen de handen op. "Stil kind, stil! Ge weet nog niet, hoe men zulke harde woorden,

[98:]

als gij daar spreekt, terugroept met bittere tranen; ge begrijpt nog niet, hoe het licht valt verontschuldigingen te vinden, voor hen, die men liefheeft. Clara, ge hebt nog weinig gezien van de wereld; anders zoudt ge weten, dat wij allen, ook de besten onder ons, oogenblikken hadden in ons leven, waarvan we wenschen en hopen, dat onze dierbaren ze zacht zullen beoordeelen…"
Clara zweeg geruim en tijd. Eindelijk vraagt ze: "Was hij overigens goed voor zijne kinderen?"
"Wie? Mijnheer van Raven? O, Clara, ik wenschte dat ge hem hadt gekend! Al zijn denken en streven was voor de toekomst, voor het geluk van zijne jongens, daarvoor heeft hij alles opgeofferd."
Het meisje zag hoe een bijna jeugdige gloed zich over het gelaat der oude juffrouw verspreidde; en een flauw vermoeden, dat wellicht juffrouw Huigen's levens roman samenhing met dien van Gustaafs vader, drong zich voor een oogenblik aan haar op; maar ze was nog te jong om veel sympathie te gevoelen voor de liefde van weduwnaars en hun bejaarde huishoudsters, en ze vergat het weer, toen juffrouw Huigen vol vuur voortging: "Ge ziet wie Gustaaf is, - dat heeft zijn vader hem gemaakt! Gustaaf had een hartstochtelijk karakter, zijn aard was eer lichtzinnig en oppervlakkig dan degelijk, hij heeft in zijne jongelingsjaren veel geld verteerd en veel dwaasheden gedaan, hij is tegen den zin zijns vaders naar Indië gegaan, maar de heer van Raven heeft geduldig zijne dwaasheden hersteld, met groote mildheid zijne schulden betaald en met ernst en verstand zijn moeilijk karakter geleid. Al was het alleen om hetgeen hij voor zijne kinderen was, zou ik het niet kunnen aanhooren, dat ge met minachting van zulk een man spreekt," voegde juffrouw Huigen er niet zonder heftigheid bij,
"Ge moet me wel heel hatelijk vinden?" vroeg Clara nu.
"Hatelijk? neen Clara, maar zeer, zeer onverstandig!

[99:]

"En ik vrees, dat het u later bitter zal berouwen..., dat alles wat, ge nu doet."
"Men heeft nooit berouw van aan zijne overtuiging trouw gebleven te zijn.."
"Ook niet als het later blijkt, dat die overtuiging eene dwaling was?"
"Ik geloof niet, juffrouw Huigen, dat, hetgeen papa me heeft ingeprent, eene dwaling zijn kan," zei het meisje met eene trotsche beweging van het hoofd, want hoe meer zij zich den grond voelde ontzinken, hoe meer zij de behoefte gevoelde zich achter haar masker van fierheid en zelfgenoegzaamheid te verschuilen.
"Ik zou de laatste zijn, om een kind tegen haar vader op te zetten," antwoordde juffrouw Huigen rustig.
"En misschien hebt ge gelijk, Clara, misschien is het beter zoo! Mijn arme jongen heeft al zooveel moedig doorgestaan, hij zal ook dit wel te boven komen."
"Zoo, denkt u dat?" vroeg Clara met een plotselingen blos,
"Ik hoop het, hij begrijpt ten minste nu reeds, dat eene vrouw met uwe principes. hem nooit gelukkig had kunnen maken."
Clara's gelaat was doodsbleek geworden; ze sprong op, als ware ze door een kogel getroffen. "Ik moet zeggen, mijnheer van Raven is bijzonder vlug in het maken van conclusies, Eene week geleden wist hij zeker, dat ik de eenige was, die hem gelukkig kon maken - nu is hij overtuigd van het tegendeel. Enfin, des te beter! zoo is die zaak dan, zoo als men het noemt, tot wederzijdsch genoegen geschikt." En ze lachte.
Juffrouw Huigen zag even in dat overspannen gelaat, en ook zij stond op van haar stoel; toen sloeg ze haar arm om der bevende gestalte en fluisterde zacht: "Arm kind!"
Maar Clara maakte zich los en hief het fiere hoofd op. "Arm kind? Waarom? Waarover beklaagt u mij?

[100:]

Ik verzeker u, juffrouw Huigen, ik had nog geen oogenblik berouw over mijn besluit! Integendeel, ik verheug me, dat ik niet al mijne begipselen heb opgeofferd aan den wensch van één oogenblik, dat ik niet zoo verregaand inconsequent ben geweest, als u van mij schijnt te hebben verwacht. Ik dacht dat u me beter kendet."
En met groote waardigheid gaat ze heen. O, Clara, wie had u kunnen verdenken van zoo groote inconsequentie! Wie had het kunnen gelooven, dat ge zoudt op en neerloop en in uw hut, met gloeiend hoofd en berstend hart, tot ge daar op de bank de verflenste roos zaagt liggen, die hij u aanbood, en met gesmoorden snik zoudt neerzinken op de knieën, om die roos te besproeien met uwe tranen, te bedekken met uwe kussen? O Clara, wie had u kunnen verdenken van zoo verregaande inconsequentie!


vorige pagina | inhoud | vorige pagina