doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Aleid (ps. Beata van Helsdingen-Schoevers): 'Krasjes en Praatjes'.
In: Bataviaasch Nieuwsblad, 11 april 1914


Vrouwelijke politieke gevangenen in Rusland
Deze keer mag ik mijn feuilleton beginnen met iets heel treurigs?
Men heeft, ik weet het, vooral in Indië, de neiging om de treurnis uit de weg te gaan; sommigen zeggen: we hebben hier al misère genoeg! en anderen: lieve hemel laten we ons toch het bestaan niet versomberen, we kunnen er toch niets aan doen.
En zij willen er niets van weten, niets over lezen... Ik hoop niet, dat dit mijn praatje, dat u zal blijken een pijnlijk krasje te wezen, al om het bovendrift hetzelfde lot ten deel valt.
Want — ge permitteert? — uit den weg gaan, oogen sluiten is de daad van flauwhartigen, van pitlooze geesten. Meendet gij, dat er eén enkele hervorming in de wereldgeschiedenis bad kunnen plaats grijpen, wanneer een ieder de zwarigheden zorgvuldig uit den weg was gegaan? Dacht gij, dat de trotsche stroom de zee zou bereiken, als alle druppelen mismoedig meenden, dat zij niet behoefden mede te stuwen, omdat het zonder hen toch ook wel gaan zou?
Ook in de Indische bladen is een stuk verschenen, een hulpkreet van onze Henriette Roland Holst, om steun in de taak, het leven der politieke gevangenen in Rusland iets minder ellendig te maken. Het is onze plicht van mensch tegen mensch, te helpen, waar een-medeschepsel in nood is. Al zit dat medeschepsel, al zitten al die tientallen duizenden medeschepselen, dan ook ver weg in Rnsland, en al zijn ze ons vreemd, al begrijpen we hun taal niet, hun zielekreet moeten we verstaan, als we niet verhard zijn of ons opzettelijk kortzichtig houden.
Er is iemand geweest, die noodig vond te betoogen in een Indisch krantje, dat er eerst maar eens in Indië verbeteringen moesten worden gebracht in, nu ja, in riolen meen ik, en in wegbestrating en in nog meer van zulke dingen, die allemaal heel wel hun nut hebben, maar die in dit geval nu eigenlijk best achterwege hadden kunnen gelaten worden — want daar ging het niet om.
"My house is my castle" — het wordt verderfelijk, indien men zich gaat verbeelden, dat de lekkende waterkraan in de keuken belangrijker is, dan de man, die buiten op straat zijn been breekt. Door alle eeuwen heen is het de vrouw geweest, die de steunende, troostende hand langde aan de ongelukkigen. De geschiedenis, de kunst, zij hebben ons de trekken en de daden der vele vrouwen bewaard, die vooraan stonden in het Samariter-werk.
Wat men ook de vrouw betwist, ontzegd moge hebben, nimmer het recht van wel te doen, wonden te verplegen en te heelen. Daarom kan het niet anders of de noodkreet der vele duizenden daarginds treft de vrouw over de geheele wereld, treft ons; al verstaan we de taal niet, we verstaan de klank, de ziel, en we gaan en we helpen. Wij kunnen niet anders: zoo is onze vrouwelijke natuur!
In de gevangenissen daarginds — ik generaliseer, maar ge kunt bizonderheden, jaartallen, statistieken, namen, alles weten — wordt een ellende geleden, die ons brein niet bevatten kan haast, die we, lazen wij het in een roman, "gruwellectuur" zouden noemen, bloedig, uitzonderlijk wreed, onontkoombaar. Bedenk ook, dat het hier om politieke gevangenen gaat, dus niet over menschen, die wegens criminaliteit: moord, diefstal of iets dergelijks zijn gestraft, maar over hen, die, omdat zij een politieke overtuiging zijn toegedaan, en karakter genoeg hadden om daarvoor uit te komen, in de gevangenissen boeten. Deze menschen, geen beestmenschen dus, geen gedegenereerden, maar over het algemeen min of meer intellectuels, zijn in de verschrikkelijkste gevangenschap daarginds, opgesloten in onhygiënische ruimten, waar slechts plaats is voor de helft der menschen, en waar slechts voedsel verstrekt wordt voor de helft van het aantal gevangenen, zoodat er bijvoorbeeld geslapen moet worden in twee ploegen: de eene van 9 tot 2 uur, de ander van twee tot zeven uur. Zoodat zij al jaren lang leven op half rantsoen: één maal eten per dag, bestaande uit soep van 50 gram (dat is één tiende pond) vleesch, of twee lepels pap per dag. Het knagende hongergevoel verlaat hen nooit, zoodat zij meestal in de karig toegemeten slaapuren, niet slapen kunnen van pijn, en uit de vuilnisbakken het afval opzoeken en afkauwen.
De vertrekken zijn walgelijk vuil, worden nimmer grondig gelucht: een uur daags hoogstens! De ellendigste ziekten en kwalen zijn er het gevolg van, die snel om zich heen grijpen, omdat er bij zulke toestanden aan geen beveiliging of voorzorgsmaatregelen kan worden gedacht! Syphilis maakt in de eene gevangenis alle geïnterneerden tot slachtoffer, tuberculose in de andere. Wanneer men zulk een strafoord intreedt, weet men, dat men het nimmer meer als gezond mensch verlaten zal!
Een van de weinige brieven, die zonder onderschept te zijn de strenge gevangeniscensuur is kunnen ontkomen, spreekt over een arbeid — het zijdepluizen,— waarbij men in enkele uren tijds in de gesloten ruimten waar de bedorven lucht van fijne zijdevezeltjes bezwangerd is, een aandoening der longen krijgt, en waar allen, die langer dan een weck in het werk zijn, longtuberculose hebben!
Er wordt verteld van, behalve dit alles, de ondenkbare gruwelen, de barbaarsche onmenschelijkheid, waaraan de gevangenen van de zijde der machtsmisbruikende bewakers blootstaan. Onbeschaafde ruwe kerels uit de allerlaagste volksklassen als die zijn, vinden die er een onmenschelijk genoegen in de aan hun willekeur overgeleverden te martelen en op de meest gemeene walgingwekkende wijze te pijnigen. Zij weten wel altijd iets uit te denken, waarmede zij de gevangenen, nerveus en opgejaagd, ziek naar lichaam en ziel als die zijn, een straf kunnen opleggen, opdat hun duivelsche zielen genieten kunnen van de ellende dier ongelukkigen.
Contrôle is er in 't geheel niet of zeer slecht. In ieder geval is het steeds met de machthebbers: "ze spelen onder één hoedje." Zelfs de gevangenisdoktoren blijven het er mee eens.
Het is in de beruchte politieke gevangenis te Orel toevallig aan het licht gekomen, dat de geneesheer als doodsoorzaak van alle doodgemartelde gevangenen maar kalmweg: "pneumonie" invulde.
Brieven der gevangenen staan onder toezicht en wee hun, zoo er één klacht in wordt gevonden. Zelfs aan hun treurig bestaan een eind te maken, wordt hun onmogelijk gemaakt door de volgende verfijnd-gemeene maatregel: Wanneer een gevangene zich blijkt te hebben gezelfmoord, zoo worden aan zijn mede-cel bewoners de meest gruwelijke pijnigingen en straffen opgelegd, zoodat zij uit vrees elkander weerhouden! Mishandelingen als het stukslaan van ribben, het kapot beuken der gehoorvliezen, enz. zijn aan de orde van den dag!
En in deze verschrikkelijke poel van hel en duivel zijn duizenden vrouwen en mannen neergesmakt.
Gij, die dit alles leest, tracht er u zelve in te denken.
Gij, moeders, tracht te begrijpen, hoe het zijn zou, als uw eigen kind daar komen zou, hoe zijn zacht blond hoofdje, waar uw beschermende hand liefkoozend over streelde, door ruwe onmenschen gebeukt en verminkt zou worden, hoe zijn lief welgevormd lijfje verteerd zou worden door afzichtelijke wonden van een afschuwelijke kwaal; bedenk, dat zij allen, die ongelukkigen ginds, ook moeders hebben, die als gij, hun kindje hebben lief gehad en alle pijntjes en ziektetjes hebben trachten af te wenden van zijn donzig hoofdje, die zijn leedjes hebben gekoesterd tegen haar warme lichaam, en liefdewoordjes fluisterden en zegen smeekten over zijn leventje — al was het in een andere taal.
Ik geloof, dat het u gaan zal, als mij: dat uw ziel geen rust za! hebben, voor dat ge althans het kleine beetje, dat ge doen kunt, een postwissel sturen aan Mevr. Roland Holst in Laren (N.H.); gedaan hebt. En dat ge dàn uw kindje in de armen zult nemen, en even vast tegen u aandrukken.
Toen ik mijn feuilleton begon, wilde ik schrijven over de vrouwelijke gevangenen. Ik heb geschreven over hen allen, mannen en vrouwen.
Toch lot slot, zal ik u een deel uit een brief afschrijven, die door een der gevangenen der vrouwengevangenis in Wilno (Lithanen) geschreven werd, en door een toeval ongecensuurd de buitenwereld bereiken kon. De stem der beklagenswaardige uit haar kerker zal u alles zeggen, wat geen buitenstaander zoo eenvoudig en echt zeggen kan.
"Ons bestaan hier is moorddadig. Men hoort overal gekerm, men ziet niets dan zieken. Wij hebben een groot aantal longlijders in ons midden, en hoevelen zijn er niet voor de tering opgeschreven. Het is verschrikkelijk, je kameraden voor je oogen te zien wegkwijnen.
Ik ben hier nauwelijks vijf maanden, en al dien tijd is een helsch systeem bezig menschenlevens te verwoesten, de dood neemt de eene gevangene na de andere weg. Vele vrouwen, die er voor 5 maanden nog bloeiend uitzagen, zijn nu stervende. In het voorjaar leden wij ontzettend van de koude, we sliepen zonder dekens of matrassen op bedden van gespannen linnen, velen hebben op den grond geslapen. Het voedsel is afschuwelijk. De voortdurende hongersnood, ontstaan door slecht en ontoereikend voedsel, veroorzaakt veel ziekte. Bloedarmoede en uittering zijn algemeene verschijnselen. Vele kameraden hebben een voortdurende lichaamstemperatuur van 35 graden.
Het brood is zwart en vochtig. Het warme voedsel is niets waard, het gevolg is dus maag- en ingewandsziekten in grooten getale.
De verschillende cachotstraffen vermeerderen de ziektegevallen.
Wat men het "cachot-régime" noemt, bestaat hierin, dat men voor 3 a 5 dagen de opklapbedden afsluit, waardoor de 28 á 30 vrouwen, die de cel bewonen, gedwongen zijn op den grond te slapen, waar het asfalt vochtig is en koud. Voor het minste wordt men gestraft. Het is vreeselijk je kameraden aan te zien met haar verwilderde of glansiooze oogen...


inhoud | vorige pagina | volgende pagina