Marie C. van Zeggelen: Aan de kruiswegen Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 1922 Meulenhoff's kleine boeken van grote schrijvers)
[47:]
THUISKOMST.
In het stekend, schitterend zonlicht lag het felle strand te zwijmelen tegen het blauw der zee, ver, nevelig en fijn onder het hooge gesprankel van den luchtkoepel. De twee Hollanders in hun bruine kakhipakken, met de groote zonhoeden op het hoofd, vingen al dat licht plotseling in hun koel-grijze oogen. Zij hadden het hooge, groen-woeste bergland van Barroe achter zich, een dag van worstelend gaan door de gapende diepe valleien, langs de steile met alang-alang en kreupelbosch bedekte hellingen, een nacht van onrustigen slaap in een donkere verlaten hut. Zij waren samen op zoek geweest, de controleur en de bivakcommandant,
[48:]
met een gestaalde groep van de marechaussée, naar den voortvluchtigen vorst van Gowa. In de kloof van Baloesoe was het verzet der bevolking gebroken; tienduizend patronen, een voorraad buskruit, arsenaalbenoodigdheden, een hoop je inlandsch geschut was de buit geweest. Man voor man was het bruin naakte volk zich komen melden als teeken van onderwerping. De vorst alleen en met hem eenige getrouwe verwanten was nog verborgen en het zou van het geduld en de scherpzinnigheid der twee geleiders afhangen of zij Makoelaoe Hoesain bin Indries Kraeng Lembang Barong, den knevelaar van eigen volk, aan den gouverneur te Makasser konden uitleveren. Het was morgen, nog voor het middaguur. De groote, hevige hitte steeg over het wijde strand, als dreef de zee die aan in zachten, gedempten golfslag. De zeestem was als ingehouden, een machtige fluistering ontsteeg aan het
[49:]
wijde tintelende vlak. Ver weg, als speelgoed schoten vederachtige boomen hun slanke stammen uit, tegen lucht en water; een kronkeling in den natten grond daalde van hen neer en zij bewoog zich, als een wolk daarboven heenreisde in de lucht. Niets te zien op het water, niets op het strand. . . De bivakcommandant plantte zijn met putti's beschermde been en in den grond en hief zijn manoeuvre-Zeiss. "Daar is wel iets! 'n huis, daar rechts midden op het strand." De controleur richtte ook zijn kijker. "Ja, je zoudt zeggen een nederzetting, de woning van een Aroe of 'n Soelewatang.' Het was vreemd. Wie woonde hier zoo afgezonderd op het eenzame strand, welke "groote" wilde zich zoo verbergen? Als vanzelf richtten de twee Hollanders hun schreden daarheen. De donkere groep marechaussée in
[50:]
de sombere, grijsbruine uniformen, volgde hen op een twintig pas afstands, 't geweer in de bandelier, waaraan een enkele zijn bruine stroohoed had bengelen. De donkere, brons-bruine koppen met het korte, zwart glanzende haar leken wel zwarte negerkoppen in den zondoordrenkten teeren luchtschijn. Ze liepen nu vrij, zooals ze wilden. Er was geen "dienst", maar toch speurden altijd de soldatenoogen en al vóór de commandant het door zijn kijker gezien had, hadden zij het reeds ontdekt. "Daar in de verte is een huis, een groot huis, er woont een groote man." "De Baté Salapanga!" schertste er een met een plotselingen witten tandenlach en de anderen herhaalden de grap. "De Baté Salapangal" de negen vaandels van den vorst van Gowa! Aldus noemde men zijn negen kiesheeren, de hadat; zeker, die zouden hen daar opwachten! De vorst met zijn zonen en zijn Anakaroeng, zijn onechte zonen, met zijn hof-
[51:]
houding en volgelingen en zij zouden er wat prettig ontvangen worden, zij de beroemde marechaussée, de brani-soldaten, wijd en zijd bekend om hun kunst van kuiten braaien als de gidsen hen bedrogen en om het stelen van kippen als zij soep moesten hebben. "De roko staat klaar", zei de grappenmaker, en de "sopi manis" ook." Hij liep in het midden. Zijn bruine kop glansde donkerkoper tegen de blauwe zee en soms dansten er lichtjes van blauw in zijn donkere oogen. De groep wuivende boomen, zooeven nog klein, rees al hooger boven het strand uit en nu zij naderden, zagen zij de lange, donkere strepen van aan strand gesleepte booten, die blauwe slagschaduwen op het gele zand wierpen, en zij zagen allen ook dat het huis in de verte een groot huis was, zeker een huis van een Aroe of of rijksgroote. Het stond hoog geheven op zijn vele palen, zijn dak was breed en donker, slank klom de nok naar
[52:]
omhoog en ver viel het donkere stroo neer over de muren. "Wie zou het zijn?" vroeg de controleur, die niet gewend was onbekende nederzettingen op zijn reizen te zien in een land, dat hij zeer goed meende te kennen. "Een strandidylle," zei de bivak-commandant als tot zich zelven. Maar de gissing bleef gissing zoolang men het huis niet bereikt had. Zij gingen dus verder. De marechaussée volgde. Het werd warm en het gaan was moeilijk door het zand. Maar wel was de tocht de moeite waard, meende de controleur. Zij liepen zwijgend verder in de brandende hitte. Zij naderden de hooge, als zwanenhalzen naar zee gebogen klapperboom en, wier grijze schaduwen ver over het golvende zand heen vielen. Toch was zoo'n smalle schaduw der hooge stammen reeds koelte-aanbrengend als zij er door gingen. Achter de aan het strand gesleepte booten
[53:]
waren menschen. Kleine, donkere figuren kwamen te voorschijn. De commandant zag het nu met het bloote oog, het waren bootwerkers, waarschijnlijk menschen die bij het groote, eenzame huis behoorden, en toen hij dichtbij genoeg was, wenkte de controleur. "Loke mai!" Een half naakte man, met breed uitstaanden verwarden haardos, waardoor zijn tenger lichaam nog magerder leek, hield met werken op, toen bij den bekenden roep hoorde en hij naderde. De soldaten achter de twee Hollanders zeiden grappen onder elkaar, zacht, onverstaanbaar voor de geleiders, maar toen 't tengere mannetje genaderd was en neerhurkte in het zand, zwegen ze. "Wie woont daar?" vroeg de controleur, wijzende op het huis. En het mannetje zeide:"Kraeng Bero Nompo, heer." "Bero Nompo!" Een familielid van den voortvluchtigen vorst. Hij wisselde een
[54:]
blik met zijn metgezel. Ook hij had begrepen. Kraeng Bero Nompo, die zich een huis gebouwd had zoo dicht aan zee, zoo afgelegen, dat beteekende contact met den opgejaagden vorst! "Is Kraeng Bero Nompo daar?" en weer wees de controleur naar het huis. "Dé Toeankoe, de Kraeng is op reis." "Is er niemand in het huis ?" "Ijée Toeankoe, de datoe." "De datoe?" . . . de vrouw van Kraeng Bero Nompo?" "Dé Toeankoe, de oude datoe, de moeder van de jonge datoe." De controleur trok zijn wenkbrauwen op en weer zag hij den commandant aan, maar deze begreep niet, wist niet... en hij wees weer naar het huis. "Ga zeggen, dat twee toewan blanda, vrienden, de datoe willen bezoeken." Het mannetje rees op. Hij plooide zijn klein gescheurd stukje saroeng, dat hoog om zijn heupen gebold zat en ging heen in den wiegenden, dansenden tred der
[55:]
Boegineezen. Het zonlicht sprong in dubbellijn om zijn breeden haardos en kartelde neer langs zijn naakte, hoekige, roodbruine schouders en armen, langs zijn magere, donkere beenen. Ze zagen hem gaan door het lichte zand, tot hij als klein figuurtje het hooge huis bereikte, waar hij dadelijk in de schaduw der hooge steunpalen, onzichtbaar werd. "De oude datoe," zeide de controleur zacht tot den ander, "is de halfzuster van den vorst van Gowa." "Ai!" kwam de commandant; nu begreep hij. "Ze is slim voor zes," vertelde de controleur verder, "en ze heeft grooten invloed. Ik heb haar eens op de groote volksvergadering in Mario Zuid hooren spreken, maar die staat 'r mannetje. Haar schoonzoon Kraeng Bero Nompo heeft niet veel te zeggen, geloof ik, en als de vorst van Gowa ergens verborgen is, zal zij wel weten waar. 't Is 'n trotsch
[56:]
wijf, en haar dochter ook." Hij richtte zijn kijker op het huis en ook de commandant begon door zijn Zeiss te turen. Het duurde lang eer er een teeken kwam, dat hun bezoek gewacht werd. "Laten we er zelf maar heen gaan," zei de controleur. "Ik zal den troep maar wat laten rondsnuffelen," dacht de commandant hardop, "je kunt niet weten wat er zit." "Hij?" vroeg de controleur. "Nee, man, die zit daar niet! dat is te gevaarlijk, maar wel moet hij in de buurt zijn en zij, de oude datoe, is er misschien voor de wacht." Ze zagen opeens het oude mannetje onder de schaduw van het hooge huis te voorschijn komen. Twee andere figuren, huishoorigen, volgden. Zij waren nu zelf tot bij het huis genaderd. Het was een vreemd huis, niet in den gewonen vorm der huizen van Barroe. Hoog was het geheven op zijn elf palen, hoog klom de nok van het slanke stroodak,
[57:]
maar de steile trap geleidde naar een galerij die als een uitkijk was, die denken deed aan een huis van blanke menschen, die zich niet opsluiten in een donkere half verlichte woning, als zij doen die hier geboren zijn. De halfnaakte kleine man met den wilden haardos sprak hen aan en hij wees naar de twee huishoorigen, mannen in witte baadjes en donkere saroengs en de klein gevlochten songko op het hoofd, "Deze zijn de dienaren van de datoe en zij willen met u spreken." Een van hen naderde en zijn saroeng ontplooiend en weder ineenfrommelend als teek en van groet zeide hij "de Toeangkoe zal ontvangen worden door de datoe. Zij wacht u in het huis." De twee Hollanders volgden hen, maar de commandant had iets op de zee bemerkt, dat hem vreemd voor kwam. Twee kleine sloepen en daar verder weer een, en toen hij zijn Zeiss richtte nog een en nog een. Hij telde er wel acht,
[58:]
wel tien! Even hield hij zijn metgezel aan. "Ik blijf nog 'n oogenblik buiten, de zee is vol sloepen, er is wat op til, zeker, kijk maar, vandaar ook al die lui hier op 't strand!" De controleur knikte bevestigend. Ook hij zag het nu, dat de zee bezaaid leek met sloepen. 't Was beter dat de commandant waarnam wat hier buiten gebeurde. Hij zou dan met de datoe binnen spreken. Een donkere, slanke figuur was daarboven verschenen onder de slagschaduw van het overhangende dak. De datoe wachtte haar gasten. De controleur besteeg de steile laddertrap en boven gekomen nam hij de hand van de datoe, die hem, onder de donkere pataola verscholen, werd toegereikt. Hij herinnerde zich, hoe zij geen blanken wilde groeten met ontbloote hand, maar hij wilde nu deze van verachting sprekende taal negeeren. Hoffelijk groette hij met de hand aan de dienstpet en hij volgde
[59:]
de uitnoodiging, door een andere handbeweging der datoe aangegeven, "treedt binnen." Hij trad over den hoogen drempel in de duistere Alabola, duister in vergelijking met het schitterend buitenlicht, maar weldra weer opschemerend toen hij gezeten was op een der curieuse oud-Hollandsche stoelen, waarvan er twee stonden dicht bij de zitplaats der datoe, een gekleurde vloermat onder een oud-rood en baldakijn, die gedragen werd door de vier hoofd palen van het huis. De datoe nam plaats op de mat. Zij geleek een bronzen Boeddhabeeld in haar donkere kleeding, haar rechte houding, de bruine handen gevouwen in den schoot, de oogen niet gericht op den bezoeker, maar op den grond. "Wat is de reden, die den Toeangkoe tot mij brengt?" vroeg haar stem, gedempt maar vast. "Een toeval brengt me tot u, datoe, een toeval, dat wellicht goed is voor onze zaak."
[60:]
"Welke zaak meent de Toeangkoe?" "De zaak, waarover op de groote vergadering te Mario gesproken is," ging de controleur vlug voort, zich verheugend in zijn vondst het gesprek op haar eigenschap als knap woordvoerster te kunnen brengen, "de groote vergadering, waarop ik de datoe hoorde spreken. Het was de zaak van het volk hier in deze landen. Herinnert de datoe zich deze vergadering nog?" "Ik herinner mij." "Herinnert de datoe zich ook, dat Kraeng Bero Nompo, haar schoonzoon, het gouvernement trouwen steun beloofde en hulp tegen de vele kwaadwilligen?" "Ik herinner mij." "Weet de datoe, hoe de kwaadwilligen dezer dagen het land weer onveilig hebben gemaakt en er gevochten is, zoodat er veel droefenis in het land is?" "Ik weet het." "Hoe komt het dan, datoe, dat uw
[61:]
schoonzoon zijn belofte niet hield en wij tevergeefs op zijn hulp rekenden om het land rustig te houden?" Zij hief haar oude glansoogen even naar hem op, sloeg ze oogenblikkelijk weer neer en zeide met dezelfde vaste stem: "De Groote Heer te Makasser riep Kraeng Bero Nompo naar de stad. Hij is daar heen gegaan met het groote schip, één maand geleden. Men kan de sawah niet bewerken en tegelijk voor het opjagen der rijstvogels zorgen." Weer wisselden de bezoeker en de oude vorstin snel een blik en hij, doelende op haar invloed, die minstens even belangrijk was als die van haar schoonzoon, antwoordde in gelijke beeldspraak. "De datoe heeft gelijk. Men kan de sawah niet bewerken en tegelijk de vogels verjagen, maar men kan anderen, die scherp zien, in het wachthuis plaatsen om de vogels op te jagen, terwijl men zelf zijn aandacht aan de sawah wijdt."
[62:]
Zij zweeg een poos en zeide toen langzaam, haar blik vast naar hem opslaande: "De Toeangkoe zegt het goed. Zoo is het in landen waar men eensgezind denkt. Hier zijn geen menschen met een scherp oog, die in plaats van Kraeng Bero Nompo in het wachthuis plaats nemen." Hij begreep zeer goed haar bedoeling; zij zou hem niet helpen tegen de kwaadwilligen, ook niet in het opsporen van den voortvluchtigen vorst en hij zou ook niets uit haar krijgen dienaangaande. Hij vroeg dus verder. "Wanneer wordt Kraeng Bero Nompo terug verwacht?" "Dezen dag. De Toeangkoe zal wel de sloepen gezien hebben, die buiten op hem wachten?" "O ja! er waren vele sloepen. Is de datoe van Barroe, Uw dochter, ook mede?" "Zij ging ook mede. De Groote Heer liet haar roepen." Op dit oogenblik verscheen de com
[63:]
mandant in den ingang van de alabola. De oude datoe kende hem nog niet en daar zij hem eerder zag dan de controleur, die met den rug naar den ingang zat, zeide zij: "Is deze toeangkoe Uw metgezel?" De controleur stelde den commandant voor en de even opgerezen oude datoe stak hem haar met de zwarte patola omwoelde hand toe. De commandant nam plaats op den tweeden oud-Hollandschen stoel. "Er is een gouvernementsstoomer in het zicht," zeide hij. "Daar is Kraeng Bero Nompo op," vulde de controleur aan en de datoe bevestigde het. "Daar is Kraeng Bero Nompo op; over een kwartier kan hij hier zijn als de branding niet hoog is." Zij had dus meermalen eene landing hier bijgewoond, dacht de controleur en hij vroeg: "Is dit een rusthuis van Kraeng Bero Nompo, datoe?" De oude datoe zag den nieuwen be
[64:]
zoeker even onderzoekend aan en zij wachtte een oogenblik met antwoorden. In dat oogenblik begrepen de twee Hollanders, dat hun ontdekking niet welkom was, dat dit wel degelijk een schuil- of wachtplaats was. Kraeng Bero Nompo zou het zeker alles behalve aangenaam vinden zijn rustig huis ontdekt te zien door het Hollandsche gouvernement. Terugkeerend van het lastige bezoek bij den Grooten Heer te Makasser zou hij willen rusten, een tijd verscholen willen zijn en dan later naar zijn huis in Barroe terug keeren om zich ter beschikking van het gouvernement te stellen. "Het is een huis van Kraeng Bera Nompo," zeide de stem van de datoe, "waar hij uitrust en waar hij alleen wil zijn." "Dat wil zeggen," zeide de commandant snel in het Hollandsch tot den controleur, "dat wij niet zeer welkom zijn! Ik heb anders een aardigen welkomstgroet voor meneer Nompo!"
[65:]
De controleur vroeg met zijn oogen: "welke welkomstgroet?", en de ander beduidde hem, dat hij het hem straks buiten zou zeggen. "Wij wilden Kraeng Bero Nompo toch even spreken, datoe," zeide de controleur, "en wij willen dus graag wachten hier, maar liever buiten. Dat vindt de datoe zeker wel goed?" "Ik zal U stoelen laten brengen," zeide de datoe en zij rees op en stak de bezoekers weer de omsluierde hand toe. De twee mannen traden over den hoogen drempel. Zoo uit de warme, van roode lappen doorschemerde alabola, was de voorgalerij scherp belicht, maar de trap afdalende, stonden zij weer in de felle metaallichtende omgeving van strand en lucht, in de gillende koperen warmte van dit land aan zee. "'t Is, geloof ik, een gezegend toeval, dat we hier zijn gekomen. De "oude generaal" laat niets los, maar alles wijst
[66:]
er op, dat men hier van het verblijf van den vorst afweet. 't Lijkt me hier een echte speurplek, een soort wachtpost. En wat is nu de welkomstgroet?" "Ik heb de vlag laten halen," zeide de commandant, "is dat geen idee?" "De vlag? onze vlag?" vroeg de controleur, een oogenblik verbaasd, maar toen begreep hij. "O, om hem te ontvangen? Potdorie, dat zal een twijfelachtige verrassing zijn voor den man!" Zij lachten beiden, wel zacht, eenigszins ingehouden, maar de breede schouders van den commandant schudden en onder de zwarte verrekijkersoogen, die de controleur nu ook naar de zee gericht hield, blonken de witte tanden onder de zwarte snor. "De vlag! dat was een thuiskomst!" "Zie je den stoomer?" vroeg de commandant. "Ja, ja, daar! hij is er over een kwartier, daar kan je zeker van zijn." Twee der huishoorigen brachten de
[67:]
wrakke stoelen, waarop zij zooeven binnen bij de datoe gezeten hadden, en de heeren zetten zich in het reepje koele schaduw, dat het overhangend dak op zijde wierp. Zij spraken niet veel, het was aardig warm, maar zij richtten telkens de kijkers naar zee, waar het al feller leek te schitteren. Het witte stoomertje naderde, rondom schommelden de sloepen, nu eens geheven door de golven, dan neerzinkend in de grijs-blauwe dalen van het groote water. "Ik zie er wel tien," zei de controleur. "Twaalf heb ik er al, en daar nog een. . . . dertien, veertien!" "Je wordt wel eervol ingehaald Kraeng Bero Nompo!" "Als die vlag nu maar niet te laat komt." Het strand lag in de wijde lichtschittering om hen heen. Ver, aan den rand der witte branding, zaten kleine donkere figuren, stil als zeehonden, die
[68:]
zich drogen. Het waren menschen uit de bevolking, die den reiziger afwachtten. In het hooge huis naast de Hollanders werd geen geluid vernomen. De oude datoe had zich na het gesprek teruggetrokken. Alleen de kleine roode lappen voor de openingen bewogen zich even als er een lichte zeebries aanwoei. Het witte stoomertje naderde, het ging de sloepen tegemoet. Een oogenblik daarna zeide de controleur, kijkend door den kijker: "Hij ligt stil, hij is er." De commandant speurde eens aandachtig over het strand; met 't bloote oog zag hij nog geen man van zijn troep naderen maar nu, met de Zeiss voor de oogen, zag hij het. "Daar is de vlag ook! prachtig, prachtig!" De controleur richtte zijn kijker naar de strandzijde. "Ja, twee kleine donkere figuren daar onder de hooge klappers. Ze dragen wat - de vlag natuurlijk en de stok."
[69:]
"'t Zal alles nog net kunnen gebeuren," lachte de commandant. "Als ze nu maar wat poot aan spelen; anders is de Kraeng er nog eerder dan onze vlag." "Geen denken aan," zei de controleur. "Vóór de eerbewijzen aan boord hebben plaats gehad, en hij den valreep afgaat, staat onze vlag al te wapperen." Het leek alles inderdaad zoo te gaan als de controleur beweerde. Op de blauw en blauwer wordende zee waren de sloepen als een groote groep verzameld, alles was gericht op den witten stoomer, die daar zoo rustig te wachten lag, af en toe even zacht opgelicht door de golven. Van den anderen kant naderden de twee manschappen met hun last en eindelijk stond de sergeant voor den commandant in de positie. "Presènt kaptein, disini Bandèra." (hier is de vlag) De heeren stonden op, de comman
[70:]
dant gaf zijn bevelen. Hier op een kleinen afstand maar wel vóór het huis moest de vlag komen, zoo, dat de binnenkomenden haar goed konden zien. De donkere groep marechaussée had het in een oogenblik klaar gespeeld. Een gat gegraven, den vlag aan de stok bevestigd, den stok in den grond, nu aanstampen. Er was bijna geen wind, de vlag hing slap neer. De Hollanders tuurden door hun kijkers. Kraeng Bero Nompo was blijkbaar van boord. De sloepen bewogen zich weer; in een lange rij ging het, op en neer over de blauw-witte golven. Zij naderden. Toch duurde het wachten lang. Tegen den witten rand, waar de branding was, zaten nu als een volk van zeehonden de zwarte menschenfiguurtjes, de vele wachtenden, verbeidenden hun Kraeng, die naar den Grooten Heer was geweest in de groote stad, bij de Hollanders.
[71:]
De sloepen naderden, men kon nu duidelijk de menschen onderscheiden. "De datoe is er ook bij!" merkte de commandant op. "Ja, dat vertelde de oude datoe mij al," zeide de controleur. "Natuurlijk, zij is eigenlijk de echte afstammeling en zij moest mee. Ze is rechtstreeks verwant aan den vorst van Gowa." De sloep maakte opeens een andere wending. "Ze hebben de vlag ontdekt!" "Ze keeren om!" "Neen ze komen toch! waarachtig rechtstreeks hier op aan!" De zoo even onbeweeglijke figuurtjes aan den zeerand bewogen zich. Alles liep naar de plaats waar de sloep zou strijken. Een oogenblik was wat daar gebeurde aan het oog onttrokken van de twee Hollanders. Een donkere menschenmassa klompte daar bijeen, bewoog zich en langzamerhand kwam er orde in de chaos. Er vormde zich een lange
[72:]
rij menschen en hoog boven de hoofden stak een figuur uit - de vorstin, gedragen op den schouder van een huishoorige. Het naderde alles langzaam. Naast de vorstin, eenige passen achter haar, ging Kraeng Bero Nompo, een donkere gebogen figuur, klein, nietig naast dat hooge, slanke; de vorstin rank gezeten op den schouder van den dienaar, het kleine hoofd gehuld in de witte, dunne patola. Op dat oogenblik kwam een lichte bries. De vlag golfde haar dundoek hoog boven de hoofden. Ze wapperde! De stoet was nu het huis genaderd - de Hollanders zagen, dat de vorstin een teeken gaf - allen stonden stil. Onbeweeglijk bleef de jonge datoe op den schouder van haar dienaar. Maar Kraeng Bero Nompo naderde. Even richtte zich zijn donkere blik naar boven, doch onmiddellijk liet hij hem zinken op den grond, en ook hij bleef staan.
[73:]
Nu kwam de controleur hem tegemoet. "Kraeng Bero Nompo." Hij boog het donkere hoofd, met den songko bedekt, en de kleine diamant, die het topje bekroonde, glansde een oogenblik als een kleine blauwe ster. "Toeankoe." De controleur stelde den commandant voor - deze kapitein was hier met de marechaussée. Alles zou nu rustig worden, er was strijd geweest met de bevolking, maar ieder had zich als vriend betoond heden. De hulp van Kraeng Bero Nompo zou het verdere doen. Kraeng Bero Nompo zag het, het Hollandsche gouvernement had zich hier nu voor goed gevestigd en zelfs het huis van den Kraeng behoorde daartoe. De Hollandsche vlag heette den Kraeng welkom! Het donkere hoofd bleef gebogen, er kwam geen antwoord. Onbeweeglijk bleef e tengere, donkere figuur in de zwarte zijden saroeng met gouden loo-
[74:]
-vertjes, onbeweeglijk het hoofd met den kleinen diamant bekroond, onbeweeglijk ook daarachter de vorstin op haar hooge zitplaats en 't was of de vele menschen daarachter, zij die met de sloepen medegekomen waren, zij die aan het strand gewaakt hadden en een deel van den stoet uitmaakten, in die onbeweeglijkheid deelden. De controleur zocht naar woorden. Toen sprak opeens een stem, komend van de verhevenheid van het huis. "De Heer zegt, dat dit het huis van Kraeng Bero Nompo is. Misschien is het het huis van hem, dit moet hij zelf weten. Maar niet is het de woning van mijn kind, de datoe van Barroe. Niet zoolang deze vlag er staat." Achter hem stond de oude datoe op de trap van het huis Zij leek lang nu in haar lang donkerrood kleed en de zwarte patola sleepend over den grond. Zij zag over de Hollanders heen, ook over Kraeng Bero Nompo, haar schoon-
[75:]
zoon. Zij daalde rustig de trap af, ging hen allen voorbij en als op een teeken bewoog de stoet menschen zich. De drager van de jonge vorstin wendde zich van het huis af en tot hun verbazing zagen de Hollanders hoe al die menschen, als in één wilsuiting, daarheen gingen waar de oude datoe hen wees, naar de zee, naar de sloepen, terug! Kraeng Bero Nompo's oogen hadden even leven gekregen. Hij richtte zich iets op en vroeg op gedempten toon: "Zijn er vele soldaten, Toeankoe?" "Ja," zeide de controleur "er zijn vele soldaten." Het weifelde in hem een oogenblik, maar hij moest voet bij stuk houden, anders zou deze man zwakheid voelen immers! "Dan vraag ik verlof mijn vrouw heen te geleiden, Toeankoe." "Waarheen? Dit is toch haar huis, Kraeng Bero Nompo ?" "Naar een andere plaats, Heer, dichtbij, ik keer hier terug."
[76:]
"Kunnen wij daar op aan ?" "Binnen een uur ben ik terug, Heer." Hij ging - hij liep met gebogen hoofd den stoet achterna, die zich naar de zee begaf, een bruine massa, waar alleen de jonge datoe als een blanke, fijne pop uit oprees, een figuurtje, dat al kleiner en kleiner werd, gedragen naar het groote water, waar de kleine, donkere sloepen lagen te schommelen tegen de branding, waar heel in de verte de witte stoom er een rookpluimpje opwierp als teek en van de terugreis. Nog altijd straalde de lucht in wijde zonschittering. Zij omarmde die gaande menschen op het rossige strand, de menschen die naderden de blauwe zee; zij bestraalde de kleine figuren, die de sloepen aan land trokken - de witte patola der datoe ging verloren tegen de witte branding, toen zij hoog daarboven gedragen werd in de schommelende sloep - een donkere figuur volgde, ook hoog geheven op een
[77:]
schouder, het was de oude datoe, en langzaam verwijderde zich dat alles van het land. . . van het land, waar de vlag nu wapperde, bewogen door den lichten . zeewind, waaiend zijn heldere kleuren van rood, wit en blauw. Maar het huis stond hoog en somber, geheven op zijn palen, ver boven het lichte zand, en de Hollanders bleven wachten in de schaduw van het huis. Inderdaad keerde Kraeng Bero Nompo na een uur terug en hij zeide onderdanig, dat de heeren over hem beschikken konden. Het was de eerste maal, dat de kleuren van de Hollandsche vlag den controleur schril toeschenen, te fel hier in het Indische licht!
inhoud | vorige pagina | volgende pagina