J.M.J. Catenius-van der Meijden: 'Kwée-kwée' uit: Groot nieuw volledig Indisch kookboek Van Goor Zonen: Den Haag/Brussel, [zonder jr, eerste dr. 1902]
[851:]
Kwée lopis
Ketan, pisangbatoe bladeren, katjang-idjoe, geraspte klapper, gesmolten goela-djawa-stroop.
Men wascht de ketan goed schoon en als ze gaar en koud is, rolt men er dikke stukken van, die men, niet te strak, in pisang-bladen wikkelt en met touwtjes omwindt, zoo, dat de ketan er niet uit kan rollen, maar toch nog verder gaar kan worden. Daarna haalt men ze uit 't water en laat de pakjes koud worden. Nu neemt men een bordje vol katjang-idjoe, die men droog in een pannetje opbraadt en dan op een tetampa uitspreidt. Nog warm rolt men ze stuk met een zwaar voorwerp. Dan blaast men (met de oogen dicht) er de schilletjes van af en gaat zoo voort tot er al de schilletjes van afgeblazen zijn, of men splijt elk pitje in tweeën. Daarna ontdoet men de koud geworden ketan van de omhulsels en snijdt ze aan dikke plakken, overstrooit ze met geraspte klapper en fijne katjang-idjoe, men maakt kleine vierkante bakjes van pisang-bladeren en lidies, doet in elk bakje 4 lopis en overgiet het met goela-djawa-stroop.
Kwée loro goedik
Een pond ketan, een weinig sirihkalk, 5 kopjes santen, 1/2 geraspte gebrande klapper, 1/2 pond javaansche suiker, water.
De ketan moet men wit stampen, daarna wasschen met een weinig sirihkalk in het water. Hierna wascht men de ketan nog eens over en doet ze op een zeef. Laat ze in den wind droog worden. Nu braadt men de ketan droog op in een wadjan, stampt ze fijn en zeeft ze. Daarna kookt men de javaansche suiker met de santen op en doet daar den halven geraspten gebranden klapper bij. Het gezeefde ketanmeel wordt met wat water dik en gaar gekookt, waarna men, al roerende, de suikerstroop met klapper er bijvoegt. Als dit dik is, stort men het op een houten bord of steenen schaal over, terwijl men het laat bekoelen. Daarna snijdt men het aan reepen.
[853:]
Kwée madoe (Honigkoek)
Vijf kopjes bloem, 2 kopjes witte suiker, 7 eierdooiers, 2 glazen honig, 12 fijngestampte kruidnagels, l lepel fijne kaneel, l lepel fijngesneden sukade, zout, schrijnspapier, boter.
Van de zeven eieren neemt men de dooiers, die men goed klutst; doet er, lepelsgewijze, het meel bij. Wanneer dit goed door elkander is geklutst, voegt men er de bovenvermelde fijngestampte specerijen en de honig bij en roert dit tot een deeg. Men kan dit deeg in een met boter besmeerden springvorm bakken, of wel men knipt een rond stuk schrijnspapier, besmeert dit goed met boter en plaatst daarop het deeg. In beide gevallen wordt het in een matig verwarmden oven gaar gebakken.
vorige pagina | inhoud | vorige pagina