J.M.J. Catenius-van der Meijden: 'Kwée-kwée' uit: Groot nieuw volledig Indisch kookboek Van Goor Zonen: Den Haag/Brussel, [zonder jr, eerste dr. 1902]
[854:]
Kwée mangkok
Vier kopjes rijstmeel, 3 lepels legen of evenveel gezeefde tapé bras (gist), y2 bierglas water, een kopje vol jong klapperwater,1/2 theelepel zout, 2 kopjes dik gekookte santen, 2 kopjes vol witte-of goela-djawa-stroop, kleine kopjes, waarin de gebakjes gestoomd worden.
Van het rijstmeel maakt men met de legen, het water, het jonge klapperwater en 't zout een beslag, dat men gedurende tien minuten goed dooreen mengt; daarna roert men er, langzaam, de santen en de stroop door. Dit schept men vervolgens, nadat het beslag goed gerezen is, in de kopjes over, die men in een toegedekte pan met heet water zet en daarin verder gaar laat worden. Bij het vóórdienen worden deze gebakjes uit de kopjes gestort en met geraspten klapper bestrooid.
[855:]
Kwée mentòk
Een pond rijstmeel, 2 eieren, 1 1/2 flesch water, 1 theelepel zout. Vulsel van de kwée-lemper; pisangbladeren, olie.
Het rijstmeel wordt met de eieren, het water en 't zout vermengd en tot een deeg verwerkt. Daarna neemt men een braadpan of een pannekoekspan, bestrijkt die met olie en bakt er dunne pannekoekjes in, die, als ze bijna gaar zijn, van het voorgeschreven vulsel voorzien en dichtgevouwen worden en daarna in pisang-bladeren verpakt. Deze pakjes stoomt men' eindelijk nog eens in den koekoesan gaar.
[856:]
Kwée obat
Een halfpond meel, 1/2 pond boter, 1/2 pond suiker, 1/2 pond kenaries of zoete amandelen, kaneel, 3 eiwitten, 5 eierdooiers.
De boter wordt wit geklopt, gedurende 1 a 2 uren. Men zorge er voor, de boter eerst van het zout te ontdoen, zie No. 745. Daarna stampt men de kenaries fijn en doet er twee eiwitten door, voegt dit goed door elkander en roert het dan, met drie geklopte dooiers, door de boter. Hierna roert men dit door het meel, met de suiker, en kneedt dit tot een goed te verwerken deeg. Nu neemt men een plank, bestrooit deze met meel en rolt er het deeg op uit. Van dit deeg snijdt men lange, vierkante stukjes, ter grootte van theebeschuitjes, bestrijkt ze met het geel van de twee restant eierdooiers en strooit er kaneel en suiker over. Men bakt ze op een gebakplaat in een heeten oven, aan beide kanten bruin.
[857:]
Kwée oondé-oondé
Een half pond katjang-idjoe, 2 ons javaansche suiker, 1 kattie ketannaeel, 1 theekopje lauw water, 3 eetlepels witte suiker, widjèn mejan, geraspte klapper, zout, versche klapperolie.
De katjang-idjoe weekt men één nacht in het water, kookt ze gaar en laat ze op een zeef uitlekken. Het water bewaart men, om er de katjang-idjoe mee door de zeef fijn te wrijven. Men maakt van de javaansche suiker stroop en doet hier de fijngewreven katjang-idjoe bij. Roer beide bestanddeelen goed dooreen en kook ze tot alles dik wordt. Verder maakt men van het meel, de eieren, de suiker en het lauwe water een beslag waarvan men kleine balletjes rolt, die men gaar kookt. In elk balletje doet men. daarna een weinig van de javaansche suikerbrij, maakt ze dicht, wentelt ze in widjèn mejan en braadt ze in olie, tot ze bruin zijn. Men eet ze met geraspten klapper.
vorige pagina | inhoud | vorige pagina