doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

J.M.J. Catenius-van der Meijden: 'Kwée-kwée'
uit: Groot nieuw volledig Indisch kookboek Van Goor Zonen: Den Haag/Brussel, [zonder jr, eerste dr. 1902]


[880:]

Kwée tjintjin

Een half pond bloem, 1/2 pond boter, 2 eieren, fijngestampte kenaries (of amandelen) ongeveer 3/4 pond, ¾ eetlepel fijne kaneel, 1 1/4 ons witte suiker, een paar druppels rozenolie of een paar lepels rozenwater, een weinigje zout, een paar geslagen eierdooiers.

De boter wordt geklopt tot zij wit ziet. Vervolgens klopt men de eieren, roert er de suiker door en mengt dit met de boter. De kenaries worden gepeld en fijngestampt, de kaneel en het rozenwater er doorheen geroerd, met de boter vermengd en dit mengsel, lepelsgewijze, met het meel aangemaakt. Dit deeg wordt zoo door elkander gekneed dat men er ringen van kan maken. Zijn de ringen gereed, dan worden er met het bakwieltje figuurtjes op gemaakt en de ringen met het geslagen geel van de eieren bestreden en in den heeten oven, op een met boter besmeerden blikken plaat, gebakken. Men keert de ringen nu en dan om, ten einde ze aan weerszijden bruin gebakken te krijgen.

[881:]

Kwée tjang (Chineesch recept)

Bras-ketan, aschwater van een doerianschil, bamboe-bladeren, stroopsuiker.

De doerianschil wordt verbrand tot asch, deze opgezameld met water vermengd en gezeefd, waarna men in dit aschwater de uitgezochte heele korrels bras-ketan doet en ze er in laat staan, tot ze week zijn. Hierna maakt men er, in bamboe-bladeren, pakjes van, die men in den koekoesan gaar stoomt.
Men gebruikt deze Kwée tjang met suikerstroop (goela tètès).

[882:]

Kwée tjina (voor een kleine hoeveelheid)

Drie katties suiker, 1 kattie ketanmeel, 1/2 kattie deeg van ketanmeel en water, mandjes met pisang-bladeren bedekt.

De suiker koken tot stroop, het ketanmeel er in doen, dit koud laten worden en er het deeg doorheen roeren. Even laten rijzen, daarna in mandjes doen en ze goed in den koekoesan laten gaar stoomen. Als de koekjes koud zijn geworden, worden ze, na goed te zijn afgeveegd, in pisang-bladeren gewikkeld.

[883:]

Kwée tjina (voor een groote hoeveelheid)

Tien pond goela pasir, een gantang ketanmeel.

De suiker wordt tot stroop gekookt, gezeefd en nog eens opgekookt tot zij er lichtbruin en helder uitziet. Daarna wordt ze, langzaam aan, met het meel vermengd. Dit mengsel wordt in kleine en groote krandjangs, die met jonge pisang-bladeren bekleed zijn, halfvol gestort en gedurende vijf uren, of iets langer, gestoomd.

[884:]

Kwée tjoetjoer

Een pond rijstmeel, 3/4 pond javaansche suiker tot stroop gekookt, olie.

De stroop roert men door het rijstmeel; wordt dit te dik dan voegt men er wat water bij. Vervolgens zet men een wadjan op, met olie. Als deze heet is, bakt men, van het deeg, koekjes die aan weerszijden bruin gebraden worden. Een klein kopje deeg vormt een koekje.

[885:]

Kwée wadjiek

Een kattie ketan, santen van 2 oude klappers, javaansche suiker naar smaak.

De ketan wordt gaar gekookt; daarna kookt men de santen met de javaansche suiker op, tot er de olie uitkomt. Roer er dan vlug de gekookte ketan door en als dit goed vermengd is, stort men het op een schotel en laat het koud worden. Daarna snijdt men het aan kleine vierkante stukken en dient het aldus voor.

[886:]

Kwée rotti djawa

Vijf kopjes rijstmeel, 1 1/2 kopje lauwe melk of santen, 1 kopje legen, 8 eieren, 3 groote kopjes suiker, 3 kopjes dikke santen.

De legen maakt men aan met de anderhalve kop santen, roert hiermede het meel aan en laat dit, gedurende twee uren, rijzen. Hierna klutst men de acht eieren met de suiker, roert dit, met de drie kopjes dikke santen door het gerezen meel, tot het een kneedbaar deeg is geworden. Hiervan maakt men kleine plat-ronde bollen die men, evenals brood, in een oven bakt.

[887:]

Kwée rotti goela

Een halfpond meel, 15 eieren, 1 pond witte suiker, 1/2 kopje gesmolten boter, rozen- of kaneel-olie (of idem water).

Van de eieren klutst men het wit tot schuim. De dooiers klopt men, met de suiker, wit. Daarna roert men, lepel voor lepel, de geslagen dooiers door het meel, er zorg voor dragende, dat dit niet klontert. Vervolgens roert men er de gesmolten boter door met de rozen-olie en, het laatst, het tot schuim geslagen eiwit. Nu bestrijkt men een tulband- of anderen vorm goed met boter, stort hier het deeg in over en bakt dit in den oven gaar.


vorige pagina | inhoud | vorige pagina