M.C. Frank: Leonore's huwelijk. Nederlandsch-Indisch verhaal Leiden: D. Noothoven van Goor, 1879
Veertien dagen zijn voorbijgegaan, sedert den avond in de vorige bladzijden beschreven. Er is een zonderlinge verhouding ingetreden tusschen Gerard en zijne vrouw. Na die laatste woorden, die hem zoo zichtbaar ontsteld uit hare kamer joegen, - die Parthische pijl, dien elke vrouw steeds zoo ad rem weet te besturen, dien zij altijd in voorraad houdt, en waarmee zij, ook als zij 't grootste ongelijk heeft, 't geschil wint of eindigt, na die woorden hadden zij er geen meer gewisseld. Die woorden hadden hem diep getroffen, zooveel meer, omdat hij wist, dat zij waarheid bevatten. Waarheid, niet alleen wat zijn verleden, maar ook wat zijn tegenwoordige relaties aanging. 't Was waar,
[50:]
dat hij nu, dagelijksch eene vrouw bezocht, die hem, eenige jaren geleden, een onweerstaanbaren hartstocht had ingeboezemd, een hartstocht, waaraan hij noch zij weerstand geboden hadden. De vrouw werd weduwe, en nu, meer dan ooit, werd haar naam in éenen adem met den zijne genoemd. Háar was 't wél; de ongelukkige dacht niet anders, dan dat de eed en van liefde en trouw: "tot in den dood", nu door de wet zouden geheiligd worden. Dán, Gérard, die toen nog "de mooie" was, begreep de zaak zóo niet. Hij was toen eerst twee en dertig jaar, en vooreerst nog niet voornemens zich 't huwelijksjuk op de schouderen te leggen. Bovendien kwam 't hem voor, dat eene vrouw van vijf en twintig jaar te oud was voor hem, niet als minnares, wel te verstaan, maar als echtgenoot. Zoo hij ooit trouwde, - en hij dacht aan die mogelijkheid als aan iets dat nog ver in 't verschiet lag, - zou 't zijn met een onschuldig, onervaren meisje, een kind, als was in zijn ervaren handen, dat het leven, de wereld slechts zou leeren kennen in de verte; een eenvoudig schepseltje; beschaafd, ja! - hoe zou h ij met eene onbeschaafde vrouw kunnen leven? - doch eenvoudig, zijn wil zou hare wet, onder
[51:]
zijn leiding zou zij een willoos werktuig moeten zijn; alleen bestemd, - en tevreden met deze bestemming - om hem een rustig, aangenaam huiselijk leven te verschaffen, en daardoor de gelegenheid, voor een zorgeloozen ouden dag te sparen (Want het leven als jeune homme was op den duur kostbaar, behalve dat hij 't toch niet zou kunnen volhouden tot het einde toe). De schoone weduwe doorzag al spoedig de gedachten van haar beminden Gérard. Zij koos de wijste partij, hield de eer aan zich, en vertrok naar hare geboorteplaats, - een landgoed in 't Oostelijk gedeelte des eilands gelegen en - zette daar haar avontuurlijk leven voort. 't Was niet vele jaren daarna dat Gérard's oog viel op Leonore. In den aanvang van ons verhaal is vermeld hoe beide met elkaar ingenomen waren. Een engel, eene onschuldige duif, een rein, zachtmoedig kind, dat eenmaál eene even reine, zachtmoedige en vooral gehoorzame vrouw zou worden, meende hij in haar te zien. Een held, een bewonderenswaardige, een, dien alle meisjes haar benijden moesten, zoo als zij zelve zei, haar "beau idéal" van een man, vond zij in hém, en dat hij allerlei avonturen had beleefd, - zooals gedienstige vriendinnen niet
[52:]
in gebreke bleven haar aan 't verstand te brengen, - dat verminderde haar ingenomenheid niet; - integendeel. Ze was er trotsch op, dezen held, dezen leeuw te hebben overwonnen Zoo gaat het immers altijd. Sinds eenige weken telde doctor van Kolven éene patiente meer: niemand anders dan de schoone weduwe, die, - plus veuve que jamais, daar haar laatste minnaar haar ook al verlaten had, - eindelijk begon te begrijpen, dat zij niet meer zoo jeugdig was als weleer. 't Was zóo; ze was altijd ver van mager geweest, had altijd even veel te doen gegeven aan hare maag als aan haar hart en had ook altijd beide op onrustbarende wijze geëxploiteerd, vooral eerstgenoemde, zoodat zij nu aan een bedenkelijke maagkwaal leed. Haar weeldrige vormen waren overgegaan in een ontzettende zwaarlijvigheid, en van haar eenmaal zoo geroemde schoonheid, was niets meer gebleven, dan 't prachtvolle haar, de schitterend zwarte oogen en even schitterend witte tanden. Zij leed veel, doch ondanks haar lijden, had zij eene zekere cynische opgeruimdheid behouden, die haar hielp haar lot, zoo niet met geduld, dan toch met kalmte te dragen, en toch had zij 't vooruitzicht dat zij, na veel
[53:]
en zware smart, eigenlijk nog in den bloei harer jaren, - ze was pas twee of drie en dertig, - zou moeten sterven. "Dat bevalt mij niet," zei deze soort philosophe, "ik ben gewoon aan een vroolijk leven; ik ben niet bang voor den dood, (?), doch hij moet niet op deze wijze komen. Dus, allereerst verlichting voor mijn lijden, - zoo mogelijk, genezing gezocht; en daarna? eh bien, dan berust ik er in een oude vrouw te zijn. Als men geld genoeg heeft, levert die positie ook nog wel haar genoegens op." Toen bedacht ze zich niet lang; reisde naar - Batavia - wat was, in háar oog, natuurlijker, dan dat haar gewezen minnaar ontbood, om zich voorloopig onder zijne behandeling te stellen? Immers, wie kende haar gestel beter dan hij? Dit vertelde zij hem met de meeste vrijmoedigheid, maar had toch tact genoeg om verder alle toespelingen op 't verleden te vermijden, en in 't eerst beviel dit den doctor wel. Hoe zou hij ook overigens aan dat verleden hebben kunnen of willen denken, bij deze onooglijke vleeschmassa, die bovendien aan eene kwaal leed, die zelfs eene schoone vrouw onbehaaglijk zou gemaakt hebben? Was dit de moedige amazone, die
[54:]
zoo fier en gracieus haar vurig paard bereed? Waren die, tot een ontzag'lijken omvang gezwollen voeten, - die haar den dienst weigerden en in doeken gehuld op kussens rustten, - de vlugge, nette voetjes die met hem door de danszaal zweefden? Was dit bovenmatig uitgezette lichaam, de prachtige, rijke taille die zijn arm zoo nauw omvatte in den wals? Neen! neen! 't was niet meer de Wilhelma van voor tien jaar, die hij, om hare vermetele, soms ruwe en toen reeds cynieke openhartigheid, en ook om zijne alles behalve zuivere verhouding tot haar een romanesken tint te geven, - "Verite" (de heldin - Tugendheldin -, uit "hoe hij koning werd:" - :"Verite") had genoemd. 't Was een patiente, eene lijdende natuurgenoote, die hij door zijn wetenschap soulaas kon geven; meer niet, meer niet En toch tóch, - soms, als hij haar niet aanzag, als hij even de oogen dichtkneep, en hij hoorde die stem, hij luisterde naar dat boeiende gesprek, die origineele invallen, die eigenaardige, soms grotesque, soms schilderachtig geestige uitdrukkingen naar dat altijd afwisselende, onderhoudende en luchthartige in haar conversatie, dan was 't als trad hij tien jaren
[55:]
terug in zijn leven, dan zou 't hem bijna niet verwonderd hebben, indien hij, de oogen openende, daar voor zich de schoone, wufte levenslustige "Verite" had gezien, in plaats van de lijdende, en alles behalve bekoorlijke zieke. En telkens opnieuw, en telkens sterker werd die indruk, en wanneer de officiëele vragen en antwoorden afgeloopen waren, wanneer de weduwe hem over éen of ander nieuwtje van den dag sprak, dan, hij kon 't niet laten, - dan wendde hij de oogen af, en luisterde, en 't werd hem te moede, alsof tien jaar geleden, g i s t è r e n was, en hij gevoelde, dat schoonheid, jeugd, onervarenheid, en zoo voort - niet het eenige beminlijke waren in eene vrouw; dat geest en verstand ook iets ja, veel beteekenen en nu - de arme Leonore bezat niet veel van die beide laatste hoedanigheden En 's doctors visites werden al langer en veelvuldiger, en hoewel er, als bij stilzwijgende overéenkomst, nimmer gerept werd van "voorheen, "tien jaar geleden," toen zij"Verite" en hij "le beau Gérard" was, toch hadden die gesprekken voor beide, de patiente en den doctor, een onbeschrijflijke aantrek'lijkheid, en 't gebeurde dat de laatste, heengaande, niet onduidelijk prevelde:
[56:]
"Kannst du nicht mehr Geliebte seyn, Sei Freundinn mir sodann; Hat man die Liebe durchgeliebt, Fängt man die Freundschaft an."
Na zulke bezoeken viel hem Leonore's kostschoolmeisjesachtige conversatie, haar kinderachtig verlangen naar wereldsch genot, (waarvan hij, notabene, den beker tot op den bodem geledigd had), haar onbeduidendheid als vrouw, - hoe schoon ze ook was,- meer en meer op; en al minder behaagde 't hem toe te geven aan haar zucht om uit te gaan en te genieten van 't geen, waarvan hij oververzadigd was. Daarna kwam die scène op den avond toen hij zoo lang op haar wachten moest en, hoewel hij, voor 't tegenwoordige althans, onschuldig was, aan 't geen waarvan ze hem verdacht, hij begreep maar al te wel, dat hij niet zoo geheel schuldeloos zou geweest zijn, ware Verite onveranderd, slechts wat verouderd, teruggekeerd. Maar tóch, Leonore had hem verongelijkt, beleedigd, beschuldigd, hem gelijk gesteld met een schurk als die Robert Vervoorn. Dat was onvergetelijk, onvergeeflijk; en eer zij hem ned'rig excuus vroeg en haar onrecht bekende, zou hij haar geen woord meer toe
[57:]
spreken. Zij, dat jonge ding, dat kind, - zou zóo tegen hém durven opstaan? hem zulke dingen verwijten? Dat begreep hij anders: zij zou hem gehoorzamen en onderdanig zijn, zoo als 't behoorde voor eene wettige vrouw... Hij hield zich aan zijn voornemen: 's morgens was hij reeds op weg eer Leonore hare kamer verliet: hij sprak geen woord als ze tegenover elkaar aan 't middagmaal zaten, - die voorheen zoo gezellige maaltijd. - Zóo hij vroeger dikwijls te laat, of slechts even, in haast neerzat aan de avond tafel, om half acht, nu bleef hij meestal uit, kwam eerst laat in den avond thuis, en dan, of Leonore thuis was, - of zij reeds te bed lag, of zij nog uit en eerst een uur later te verwachten was, hij stoorde zich daaraan niet: hij ging naar zijne studeerkamer, hield zich met zijne boeken of correspondentie bezig, en nam schijnbaar evenmin notitie van zijne vrouw, als bestond zij niet. Een lijdzaam, nederig karakter moge door zulk eene behandeling tot onderwerping gebracht worden; een ongeduldige, fiere en lang niet zachtmoedige aard wordt, ondanks alle andere goede hoedanigheden, verbitterd, stijfhoofdig en eindelijk tot het uiterste gebracht. En Leonore was geduldig noch zacht
[58:]
moedig, noch ook nederig. Men had haar steeds ontzien en gevierd, gevleid en bewonderd om hare schoonheid. Iedereen, de bedienden in huis, de gouvernantes die haar onderwezen, vooral de ouders, die haar als hun oogappel bemind hadden, waren steeds bereid geweest aan hare kinderlijke luimen, en later, als jong meisje, aan hare grillen en invallen toe te geven; en zóo, altijd haar wil doordrijvende zonder de minste moeite, waszij gewoon geworden dien als eene wet te beschouwen voorallen die haar omgaven, Gérard niet uitgezonderd. Ja, was hij niet, in hun engagement en in 't eerste huwelijksjaar, de willigste slaaf zijner blonde "Gretchen" geweest! Doch langsamerhand was hij veranderd: "Gretchen" bleek geen zacht, kneedbaar was, maar wel degelijk metaal of steen te zijn, zoodra zijn wil niet met den haren overeenkwam. Ze bleek geen zachte duif, maar eer een "bijdehand katje" te zijn, dat bij gelegenheid haar scherpe klauwtjes zeer wel wist te gebruiken. Zij was geen "kind zonder wil". doch een zeer eigenwillig, hoofdig vrouwtje. Goedhartig boven alle beschrijving, maar wat hielp dát als ze haar goed hart alleen dan toonde, wanneer alles naar haar zin ging?
[59:]
Reeds meer dan eens hadden de scherpe hoeken in 't karakter van man en vrouw onaangename botsingen veroorzaakt in 't huiselijke leven; doch nog nooit in zóo hooge mate als toen, op dien avond. Hij had haar reeds moeten berispen over verkwisting, zorgeloosheid, onhuiselijkheid, doch noch nooit over 't geen hij haar dien avond verweet, lichtzinnigheid. Dit zou zij hem niet vergeven; nimmer; neen, nimmer! Wat? mocht zij geen genoegen vinden in 't gezelschap van vroolijke, "onbevooroordeelde" menschen, in 't geestige gesprek van een anderen man? En Robert wás geestig, tot haar ongeluk was dát waar; mocht zij niet de meest alledaagsche oplettendheid aannemen; zonder dat hij, haar eigen man, die haar toch beter kennen moest (!) haar van slechtheid, van onzuivere bedoelingen verdacht! Hoe schandelijk! Neen, ze zou 't hem niet vergeven, nooit - of - ja, hij moest, hij zóu, (zoo als weleer, in hun engagement, en in 't eerste jaar) op zijn knieën om vergeving smeeken. Eer zou zij geen woord met hem wisselen, neen, geen woord, al lag zij op haar sterf bed! Hoe? de man, die haar vergood, die haar aangebeden, die zoo duizendmaal bezworen had dat hij zonder haar niet kón leven, dat zij zijne
[60:]
zon, zijne maan, zijne ster, zijn hemelrijk was, en wat niet al - hij zou haar zóo durven beleedigen, zóo onverdiend, omdat zij nu zijne vrouw, in zijne macht was Dát zou ze hem eens afleeren; en ze vermeed hem, ze sprak niet, wanneer ze elkaar aan tafel zagen, zelfs niet pour sauver les apparences voor de bedienden, die natuurlijk er alles van wisten en nóg veel meer, en waarschijnlijk bij zich zelven dachten, dat het al heel onnoodig was, zich tot zulke onaangename bijeenkomsten te dwingen Zoo waren veertien lange, loodzware dagen verloopen. Loodzwaar, voor hém, die zich zijn illusiën omtrent huiselijk geluk zoo zag ontnemen, die de jonge vrouw met het trotsche, vergramde, ongenaakbare gelaat niet kon aanzien, zonder aan 't schoone, onschuldige, blonde kind te denken, ja, zijn idéaal van vrouwelijke lieftalligheid was geweest. Loodzwaar ook voor haar, die, met al haar gebreken, toch een gevoelig hart bezat en noode haar tranen inhield, wanneer zij haar held, haar "beau idéal" zoo dag aan dag, met gefronsd voorhoofd, met koele blikken, met saamgeperste lippen zag thuis komen. Want menigmaal, zonder dat iemand het wist, stond Leonore uren lang
[61:]
door de jaloezieën te gluren, uitziende naar hem, om te bespieden of er niet een zweem van verandering, een enkele trek, die van verteedering, van toenadering sprak, op dat ernstige, strenge gelaat zou te lezen staan. Maar niets van dit alles. Als een beeld, zoo koud en onbeweeglijk zat hij tegenover haar aan 't ontbijt, en wierp zelfs geen vluchtigen blik naar hare zijde. Ze nam het kind op den schoot; zou hij, zooals voorheen, eer hij uitging, het kindje en de moeder niet in éene omhelzing sluiten? Hij had het kind ten minste lief, zoo hij haar al niet meer liefhad! - Ook dát niet. De trotsche man ging bedaard, zonder om te zien, zijns weegs. - Zelfs zijn kind deelde in de ongenade. Weinig wist Leonore, wie 's nachts wanneer zij reeds lang sliep, op de bloote voeten in hare kamer sloop, om het kind in haar wiegje te beschouwen, zacht te kussen, soms met de tranen in de oogen, oogen, die haar, de moeder, zoo koud of in 't geheel niet aanzagen. Weinig wist zij, want baboe was 't stilzwijgen ten strengste opgelegd, dat de vader des avonds, als zijne vrouw uitging - (want hare genoegens
[62:]
wilde Leonore om hém niet opgeven) - uren lang met het kind speelde en dartelde en 't wichtje zelf in't bedje lei; wie voor de kleine zong en beproefde, haar 't kinderlijk gebedje te leeren, dat zijne moeder hem eens leerde, en hoe een blijde lach dat strenge gelaat verhelderde, wanneer de lippen van 't tweejarige kindje een enkel woord duidelijk nalispten "Niet toegeven," was de leus van beiden; en ze gaven niet toe. Hard en onverbiddelijk bleef de man; stijfhoofdig, hardnekkig, hoe zeer 't haar ook deed in 't hart, bleef de jonge vrouw, en toen, toen kwam er opnieuw een onweer, namelijk, het meer vermelde bal masqué.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina