doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mevrouw J.Kloppenburg-Versteegh: Het leven van de Europeesche vrouw in Indië
Deventer: Charles Dixon,1913 (met drie patronen)


De Koetsier.

Heeft men meer dan twee paarden, zoo is het de gewoonte, dat er ook een staljongen in dienst wordt genomen.
De koetsier onderhoudt de paarden, maakt den stal schoon alsook de goten bij den stal, poetst het tuig, hakt het gras fijn en zorgt voor het voer.
Tweemaal per dag moet het gras gehakt en gewasschen worden; dit gras wordt vermengd met gabah, dedek, rijst, veekoeken of djagoeng (mais); 's middags om 4 uur en 's morgens heel vroeg bij daglicht, krijgen de paarden dit voer; het voer

[89:]

voor den volgende dag wordt veelal den avond te voren uitgegeven.
Week het veevoeder b.v. gabah of djagoeng: wilt ge dit niet doen, omdat ge denkt dat ongeweekt beter is, zoo geef het voer 's morgens om zes uur uit en vermeng het direct met het gehakte gras.
Er zijn ook menschen die aan de paarden gemalen djagoeng of roode rijst geven die niet wordt geweekt; men moet er echter goed op letten dat de paarden dit voer krijgen, want de koetsier kan de rijst ook zelf eten; het overige wordt dan verkocht aan de wagenverhuurders.
Het gras moet ook onderzocht worden; of het gewicht en de kwaliteit goed is ; laat dit nooit aan uw koetsier over; zie vooral toe, dat tusschen het gras niet veel onkruid, dorre bladeren of stukken klei zitten.
Roempoet grienting is de beste soort. Men kan dit gras niet altijd krijgen, maar moet het toch zooveel mogelijk laten brengen.
Uw grasleverancier moet ook gedroogde alang-alang, dat is ligstroo voor uw paarden brengen; dit betaalt men afzonderlijk en contant; het gras echter per maand.
Betaal uw grasleverancier zelf; laat dit niet aan den knecht of koetsier over, daar hij dan niet het volle bedrag ontvangt.
Zie ook toe, dat uw paarden op den gezetten tijd hun gras krijgen en dat niet met het oude gras van den vorigen dag geknoeid wordt, door het tusschen het versche te doen.

[90:]

Oefen ook controle, of ge iederen dag wel versch gras krijgt ; het bediendenvolk hangt van knoeierij aan elkaar.
Laat uw arme beesten hier niet de dupe van worden en behandel een en ander persoonlijk.
Is er een achterdeur aan uw erf, laat deze afsluiten en bewaar zelf den sleutel.
Wanneer de stal wordt schoongemaakt moet men toezien, dat tonnen, emmers en ruiven goed schoon gemaakt worden; eerstgenoemde moeten iederen dag geschuurd worden, daar men anders verzuurd voer krijgt.
Geeft men de paarden zout- of veekoeken, meng ze zelf door het gras.
Zijt ge gesteld op gezonde paarden, zoo geve men ze eens per week wat papajabladeren, telkens ongeveer vijf groote bladeren te eten; dit verwijdert de maden, werkt laxeerend en wekt den eetlust op.
Men moet vooral ook toezien op de hoeven der paarden; kijk ze eiken morgen zelf na; laat men het aan koetsier en staljongen over, zoo zullen de hoeven spoedig bederven en rotten.
Een slechte gewoonte van hen is ook, de hoeven te wasschen en wel iederen dag; laat dit niet toe; alleen als de paarden gebaad worden, dat is eens of tweemaal 's weeks, mogen de hoeven nat worden; iederen dag moeten ze onder de hoeven der paarden goed kijken naar het vuil dat zich hier gevormd heeft en dit goed wegkrabben; de hoeven moeten bovenop droog gewreven worden, met olie vermengd met roet als het zwarte hoeven zijn.

[91:]

Men zorge voorts, dat de paarden goed geroskamd en geborsteld worden; let op, dat ze geen schurft krijgen,
Vooral de Australische paarden hebben dit veel. Indien ge merkt, dat een paard er mede behebt is, zoo wasch het flink met verdunde lysol of creoline; daarna moet ge de plekken goed inwrijven met gestampte ketepeng-tjino en sirihkalk; dit twee maal dagelijks versch er op, en met een zorgvuldige behandeling zullen uw paarden na acht dagen van dezen huiduitslag genezen zijn.
In de west-moesson zal nu en dan deze schurft eens weer te voorschijn treden; men herhale dan de behandeling.
Het wasschen met lerakpitjes verdient aanbeveling omdat dit het ongedierte verjaagt; men zorge echter dat men de oogen niet raakt, omdat lerak prikkelend, pijnlijk werkt.
Verbied den koetsier om middelen te gebruiken welke gij niet kent, om uw paarden vurig te maken; dit is het bederf voor uw rossen.
De Indische koetsiers zijn er zeer bedreven in; zie toe, dat hardbekkige paarden niet gekweld worden, door bij de stang spijkers aan te brengen, laat niet toe wat ze met luie paarden gewoonlijk doen, n.l. hun een stuk leer met spijkers onder den staart binden; dreig hen met ontslag, wanneer ze zoo iets doen.
Als de paarden gebruikt zijn, moeten ze dadelijk afgedroogd worden en late men nazien of er ook kiezelsteentjes onder in de hoeven zitten.

[92:]

Zorg altijd, dat het ligstroo voor de paarden 's morgens dadelijk gedroogd wordt, en de mest verwijderd wordt.
Neem steeds ligstroo in voorraad; laat de paarden nooit op vochtig of nat stroo liggen.
Wanneer het regenachtig weer is, en de paarden buiten moeten wachten, dek ze goed toe met dekens.
Geef de paarden liever geen rijst te eten, omdat er dikwijls ketan doorgemengd is; hierdoor krijgen de paarden koliek.
In geval van ziekten (koliek) en zoo er op de plaats niet direct een veearts te krijgen, zoo geef hun wat sterke warme koffie in vermengd met een theekopje brandewijn, tezamen een oerblandaflesch vol; wrijf de buik tevens met kajapoetih-olie.
Is het een koliek, waardoor de paarden niet kunnen wateren en ook geen afgang hebben, neem dan een handvol sambadjo-bast, kook dit op twee wijnflesschen water en net zoolang, dat er nog één flesch over blijft; geef het zieke paard dit lauw inééns in.
Laat het paard flink rondloopen en laat het nu en dan versche paardenmest ruiken; hoe ongelooflijk dit ook moge klinken, toch bevordert dit den afgang.
Voor den hoest en droes der paarden is niets beter, dan tamarindewater.
Een flinke bal tamarinde van 1 / pond, met ja-

[93:]

vaansche suiker en dit aangelengd met een oerblanda- flesch water, goed gezeefd, zal, 's morgens ingegeven, de slijm oplossen.
Magere paarden geeft men poelébast in; zie hier voor mijn werk: „Wenken en Raadgevingen."

[93:]

Wil men dat de paarden er glanzig en rond uit zullen zien, geef dan om de zes weken lempoejang van eenige vingers lengte en temoeiring van één vinger lengte in, als volgt: rasp beide knollen , doe er een kopje water bij, giet dit door een doek; doe er vervolgens nog wat zout bij, en geef dit het paard in.
Dit is voor de paarden een reinigingskuur, die hen voor ziekten vrijwaart .
Moet de koetsier uitgaan, zorg dan voor een net pak, bestaande uit broek en jasje; enkelen prefereeren de ouderwetsche toro; dit is echter niet aan te raden, daar dit kleedingstuk hem dikwijls belemmert in zijn werk.
Eens per week moet de koetsier schoon goed ontvangen.
Zie het rijtuig voor het gebruik even na, of het wel goed schoon gemaakt is; laat nooit de kap met olie of vet inwrijven.
Bij goed weer moet ge zorg dragen, dat zeilen, matten, karpetten enz. buiten goed gelucht en uitgeklopt worden; let er ook op, dat de wielen goed gesmeerd worden met olie, dat de leertjes aan de wielen niet versleten zijn en de bussen enz. goed aangedraaid zijn; 't is in uw eigen belang , dit goed na te zien, want de Indische koetsier verkoopt al wat hij machtig kan worden; hij vertelt u dat het er onder 't rijden afgevallen is, of wel, hij zet aan uw wielen oude bussen, welke hij ingeruild heeft bij wagenverhuurders .
Eveneens gaat het met de leertjes, welke binnen in de wielen zitten, let ge ook hier niet op, zoo kunt ge aan 't koopen blijven.

[94:]

De stangen, tuigen enz. alles moet goed onderhouden worden.
Zeer goed is het, op de tuigen van uw paarden uw naam te doen plaatsen; het klinkt misschien ongelooflijk, doch wellicht zouden ze dit ook stelen of verruilen.
Een prachtig tuig werd mij ontstolen; eenige weken later vond de politie het tuig bij een clandestine wagenverhuurderij, het werd bij mij gebracht en ik herkende het als mijn tuig; de eigenaar der wagenverhuurderij zwoer bij alles wat hem lief was, dat het zijn eigendom was.
Ik maakte den schout er attent op, dat het tuig bij het hoofdstel ergens ingedrukt was en mijn koetsier dit ook wel wist; het gaf echter allemaal niets; mijn tuig was ik kwijt.
Hebt ge een koetsier, die slechts voor één paard te zorgen heeft, dan moet gij bij zijn indiensttreden conditioneeren, dat hij u ook helpt met andere huishoudelijke bezigheden enz.
Ge behoeft niet bang te zijn, dat hij te veel werk doet; bedenk wel, „luiheid is des duivels oorkussen" en onze koetsiers zijn liever lui dan moe.
De Javanen houdt men goed door ze flink te laten werken.



vorige pagina | inhoud | volgende pagina