Nji Sri: Een liefde in de binnenlanden Amsterdam: H.J.W. Becht, 1903
[70:]
Toen ze de trap opklom, ontwaarde ze half boos en toch met een onderdrukten glimlach, dat ze niet alleen was geweest. Zacht schoof iets achter haar aan. Het was de aap. Ze bukte zich, tilde den kleinen ondeugd omhoog, hield het schuw afgekeerde menschengezicht onder de lamp. "Ben je weer ongehoorzaam geweest, Djiwa?" Een enkele gluiperige blik in hare lachende oogen overtuigde hem, dat zijne zonde vergeven was en ongemerkt vleide hij zich een oogenblik later in een hoekje van den divan neer, vlak achter haar. Want sedert zij het gewonde dier mee naar huis had genomen, had hij zich langzaam met hartstochtelijke liefde aan zijne redster gehecht. Hij raakte geen korrel rijst aan, geen stukje pisang, als de vrouw het hem niet aanbood. Dengkil haatte hij met het instinct der jaloezie. Een was hij tandblikkende met onheilspellend geknor op het met een gil achteruitspringende kind aangevlogen. Marcella was toegesneld, en had hem met een rottankje een gevoeligen slag gegeven en hem tot straf in een hoekje der pendopo gezet. Daar bleef hij den heelen dag roerloos zitten, treurig als een mensch. Hij weigerde spijs en drank. Den kleinen kop tusschen de schonders verzonken, bleef hij stil ineengedoken op dezelfde plaats. 's Avonds nam Marcella hem op, sprak hem, eerst berispend, dan zacht vleiend toe. Hij keek droevig tot haar op, en at toen langzaam als plichtmatig den voor-
[71:]
gehouden pisang, tot groot vermaak van Oena die dit schouwspel van verre gadesloeg. De Poeassa liep haast ten einde. De passer was druk bezocht. De uitstallingen van gebatikte en chitsen kleedingstukken, van gouden en zilveren sieraden, namen haast nog meer plaats in, dan de te koop geboden levensmiddelen. Iedereen wilde feestelijk getooid zijn op den dag der Lebàran. Als Marcella 's morgens in den tuin met haar bloemen bezig was, zag ze metselaars, timmerlieden en witters achter de muren der kaboepatèn verdwijnen. Alles werd daar voor den grooten dag opgeknapt. En terwijl de adellijke vrouwen in den Dalem met Arabische goud- en julweelenhandelaars en Solo'sche of Palembangsche sarongventers handelden, besteeg de Regent kwaad geluimd, wee van 't lange vasten en vermoeid van de gedwongen middernachtelijke maaltijden, den wagen, om gezamenlijk met den Assistent het groote werk aan de westgren der afdeeling te inspecteeren. Het nieuwe bestuurshoofd verstond het, partij te trekken van de lnlandsche ambtenaren. De Regent die tot dusver slechts van de rechten en voordeelen, aan zijn hooge waardigheid verbonden, had geprofiteerd, wist nu, dat hij een ambt bekleedde. Zijn gezag over den minderen man, dat hij vroeger bij feestelijke gelegenheden of op zijne pleizierreizen vertoonde als een pronkend sieraad, moest nu elk oogenblik practische diensten bewijzen
[72:]
Ondanks de weinige animo in den vastentijd, om te werken, krioelde het ginds van arbeiders. Voor het invallen der Westmousson moest de streek tegen de jaarlijks terugkeerende bandjirs beschermd zijn. Er moesten dijken opgericht, afvoerkanalen gegraven worden. Uit de officieele stukken in het archief bleek, dat herhaaldelijk om hulp van den Waterstaat was aangedrongen, doch te vergeefs. De opzichter miste de bevoegdheid, om zonder uitdrukkelijken last zijner superieuren de noodige stappen te doen. Taets van Hoorne had na kort beraad de zaak ter hand genomen. Alles beredderde hij zelf en toen de plannen uitgewerkt waren ontving de opzichter het bevel om als deskundige het werk te surveilleeren. De Resident werd voor een fait accompli gesteld. Wel ontving hij het in klare duidelijke lijnen uitgevoerd plan, benevens eene copie van alle sedert jaren ingezonden aanvragen om verbetering in dezen wanhopigen toestand, zooals ook de smeekbrieven der dessahoofden, wier districten door dezen vreeselijken watervloed geteisterd en verarmd waren. Doch de hooge heer zat met de handen in 't haar. Hij wist het, de gevolgen van deze eigendunkelijke handelwijze zouden op zijn hoofd neerkomen. Wat moest hij doen? De zaak in 's vredes naam op zijn beloop laten! Hij vlaste op een verhooging in rang en hij was zoo goed op weg geweest, spoedig dien wensch vervuld te zien. Alles was tot nu toe al van een leien dakje gegaan. Nooit waren er perkara's noch con-
[73:]
flicten te vermelden, de bevolking was tevreden, de welvaart nam van dag tot dag toe, de koffie-opbrengst steeg voortdurend. Deze hoofdambtenaar bezat het talent, den bloei van zijn gewest in 't rooskleurigst licht voor te tellen. En wat hem vooral tot eer strekte zijn beheer was goedkoop, al zijn vermelde verbeteringen kostten het Gouvernement geen cent. Al 't werk moest in heerendiensten geschieden, daar kraaide geen haan naar. O 't was om uit 't vel te springen! Welk een soesah haalde die onbeschaamde hem nu op den hals! En om de maat van zijn ongeluk vol te maken, eischte hij voor alle dessalui, die bij 't werk aangesteld waren, een dagloon van vijf-en-twintig cents! Toch moest men den man ontzien. Men sprak er algemeen over, dat hem na afloop van dien proeftijd een schitterende rehabilitatie wachtte, dat hij eene eervolle carrière te gemoet ging.
Het was in de laatste week voor de sluiting der vasten. Elken avond zweefden zachte gamelangklanken over de alloon-alloon. Op een avond talmde Dengkil een weinig voor 't naar huis gaan. "Heb je nog iets, lieveling?" "Ja, vader laat vragen, of u lust hebt van avond naar het tandakken te komen kijken?" Marcella beloofde te zullen komen. Tegen negen uur werd ze per rijtuig afgehaald. Aan
[74:]
de poort werd ze opgewacht door Karta Winata's oudsten zoon, Wedana van Passir Kidang, die juist op bezoek was. Hij verzocht haar, in vloeiend Hollandsch, met hem mee te gaan naar de pendopo. Langs een langen zuilengang kwamen ze in het achterhuis. Het was een grootsche vorstelijke hal, de vloer met marmersteenen belegd. Dichtbij de geopende vleugeldeuren, die naar de binnenvertrekken leidden, zaten een zestal voorname Inlandsche vrouwen op een rij. De Rhadenajoe kwam uit hun midden de bezoekster te gemoet en verwelkomde haar vriendelijk. De verlichting was mat aan deze zijde. Aan 't uiterste einde brandde aan weerszijden der zuilen een zevenarmige ouderwetsche kandelaar van massief zilver, die de tandaksters in een fantastischen rossigen gloed hulde. Deze meisjes, nauwelijks den kinderleeftijd ontgroeid zaten, allen slechts met een sarong bekleed, die onder de armen bevestigd, de tengere buste omsloot, op eene languit gespreidde mat onbeweeglijk met neergeslagen oogen. Rechts, niet ver van hen verwijderd, zat de Regent, gehurkt op een roodzijden divan. Nauwelijks kreeg hij Marcella's lichte gestalte in 't oog, of hij gleed op den grond neer, en doorschreed de wijde ruimte, om zijn kompliment af te steken. Al de Rhadenajoes werden aan de nieuwaangekomene voorgesteld, het waren allen familieleden, 't was onmogelijk al die Inlandsche namen te onthouden, van
[75:]
deze geureuka's, soedaras en poetras, die allen in de ruime Kaboepatèn en zijn doolhof van bijgebouwen gehuisvest waren. Onder al de vrouwen, die van hun stoelen waren verrezen en Marcella met nieuwsgierige blikken opnamen, ontwaarde ze slechts één bekend gezicht, dat haar in blijdschap tegenstraalde, dat van Rhadenajoe Anom. "Wat hebt u mij van morgen kostelijke djamboe gezonden," fluisterde het meisje haar toe. "Ik dank u zeer." "Neen, u moet ik danken! U hebt Dengkil het vasten verboden! Verleden jaar is zij ziek geworden, omdat ze de Poeassa hield. U weet, kinderen stellen er een eer in, om de grooten na te bootsen." Nog een kort vlug handdrukje -- de oudste Rhadenajoe had al eene wijle wachtende op zijde gestaan, om Marcella de eereplaat aan hare rechter aan te bieden. "Ik ben zoo vrij geweest mijn schetsboek mee te brengen!" zoo wendde de jonge dame zich tot de gastvrouw. "Ik heb mij voorgesteld, dat het de moeite waard zou zijn die dansmeisjes uit te teekenen." Terwijl ze met de Rhadenajoe allerlei beleefdheidsfrases wisselde, spiedde ze met scherpen blik in de verte naar de schilderachtige in rossig licht gedompelde dan. eressen, die op een teeken wachtten, om haar kunst te vertoonen. Alleen de onrustige achtergrond hinderde haar. De naburige boomen en struiken bewogen zich in den nachtwind, nu en dan sloop eene donkere ge
[76:]
daante voorbij en een flauw blauwachtig weerlicht dat bij tusschenpoozen plotseling door de duisternis sneed, vermengd met den rooden kaarsen gloed, schiep een valsche verlichting. "Wij krijgen onweer vanavond!" zei de Rhadenajoe en wenkte een der bedienden om de lajars langs de achterzijde te laten zakken. Een magang presenteerde koffie en thee met gebak. Een oogenblik later verscheen de kontroleur. Hij was den dag te voren van Radjalengka teruggekeerd. Zijne vrouw had hem een stamhouder geschonken. Juist gaf de Regent het sein aan de gamelangspeler, om te beginnen. Zacht en droomerig klonken hun klare tonen door de ruimte, toen aller oogen zich ineens naar de breede zijtrap wendden. "Kandjeng toewan Assistèn!" ging het fluisterend door de rij der Rhadenajoes. De gastvrouw was opgestaan, om hem te begroeten. Hij boog koel beleefd voor de anderen en keek om naar den Regent. Deze had den onverwachten gast reeds ontwaard en kwam hem haastig te gemoet. Beiden hadden het druk met elkaar. Den bestuursambtenaar zag men met een gedecideerd ongeduldig gebaar redeneeren. Eindelijk scheen de kwestie afgedaan. Met eene uitnoodigende handbeweging wees de gastheer op de dansmeisjes, dan op de toeschouwers. Eerst scheen de
[77:]
andere zich te bedenken, doch na korte aarzeling legde hij zijne dienstpet op een zijtafeltje. Dan trad hij op den kontroleur toe en reikte hem ter gelukwensching de hand. De spottende trek om den mond bewees echter, hoe weinig hij den huwelijkszegen van den jongen echtgenoot beaamde. De dans was begonnen. De rongeng, die het eerst optrad, was een lieflijke verschijning, een in den Dalem opgevoed meisje van adellijke afkomst, voor allen vermoeienden arbeid, voor hitte en stormweer angstvallig beschut. Alles aan haar was teer en ongerept, de fijn gevormde hals, het ovale gezichtje met de donkere verwonderd kijkende oogen. Het maagdelijke tengere lijf teekende zich plastisch af door den fijngeweven trak gespannen sarong heen, bevallig los hing een slendang van souple zijde van den teeren schouder. Marcella wa één en al vuur. In haar aangeboren zelfbewustzijn, waardoor de wereld rondom hààr ten dienste stond, sprong ze schielijk van haar stoel op, greep naar schetsboek en teekenpotlood, onbekommerd, of de etiquette der Inlandsche hofhouding zulk een inbreuk op de trenge vormen der eentonige wijze van ontvangst wel goedkeurde. Die pose moest vastgebonden worden! Ze was eenig! Vlug het boek geopend, het potlood ter hand! Juist stond de slanke gestalte in 't front, langzaam, haast onmerkbaar vooruitschuivende, met uitgespreide
[78:]
armen los den golvenden slendang houdende, het hoofd zacht naar achteren geneigd, het bevallige profiel met het stompe neusje, het teere ovaal der wang door den rooden lichtschijn hel beschenen. Met vliegenden adem, een hoogen blos op de wangen zat Marcella voor een klein Japansch tafeltje, dat zij een weinig naar 't midden had geschoven. De stift was geen oogenblik in rust, telkens vloog haar blik met halfdichtgeknepen oogen naar de gracieuse gestalte heen, dan zonk haar hoofd weer op 't boek terug. Ziezoo! De schets tond op 't papier. Nog juist bij tijds! Zacht achteruit wippende in rythmische kadans op de kort afgestooten klanken der gamelang was de jonge bajadere weer naar haar zitplaats teruggekeerd. Nu de losheengeworpen lijnen gefixeerd, eenige karakteristieke punten scherper uitgewerkt. Met een zucht van behagen leunde MarcelIa achterover en hield het blad op eenigen afstand kritiseerend omhoog. Daar naderden stappen. Met eene diepe buiging stond de kontroleur vóór haar. Marcella feliciteerde hem met zijne nieuwe waardigheid. "Is Lien wel?" informeerde ze belangstellend. "Dank u! 't Gaat uitstekend! We hebben 't in 't begin zwaar ingezien. De dokter dacht, dat we op tweelingen moesten rekenen. Lien was zoo zwaar en alle verschijnselen .... " Marcella beet zich op de lippen en trommelde zenuwachtig op de zijleuningen van haar stoel.
[79:]
"Ja, ze had een verbazenden omvang," herhaalde hij en verduidelijkte zijn relaas met het noodige handgebaar. "En dan de verschijnselen! Weet u, wat nu de kwestie was?" MarcelIa was opgestaan. "Pardon, Mijnheer Van den Heuvel. U maait uwe vrouw het gras voor de voeten weg. Zulke détails vertelt de kraamvrouw liever zelf." Ze keerde zich om. Haar blik viel op den Assistent die, het hoofd achterover tegen een der pilaren geleund, waarschijnlijk al dien tijd daar had gestaan, schijnbaar verdiept in de tandakbewegingen van den Adipati. Zijne cliscipel had klaarblijkelijk toch een fout begaan en hij trachtte haar deze nu aan te toonen. Plotseling richtte de stille toeschouwer zich in zijne volle lengte op en met een onuitsprekelijk ironische uitdrukking op zijn gezicht keek hij den verbouwereerden kontroleur in de oogen. Hij was nader getreden. "Mag ik mij even voorstellen, freule? Taets van Hoorne. Ik heb, meen ik, al vroeger de eer gehad, u te ontmoeten." "Ja, in de passanggrahan van Telaga perak!" antwoordde ze effen. "Ik geloof, dat u op 't punt stond, voor mij te vluchten!" ging hij glimlachend voort. "Ik had kassian met u en ruimde het veld." "Dat was zeer edelmoedig!" Ze keek even op met eene snelle booze oogflikkering.
[80:]
"Niet waar? Doch later had ik spijt over mijne meegaandheid. Had ik geweten, dat wij zoo sympathiseerden, dan had ik u een accoord voorgesteld." "Uwe veronderstelling is misschien zeer flatteus voormij, Mijnheer, doch ik begrijp waarlijk niet, hoe u .... " "Wel, als ik zulk eene alleen rondtrekkende schoone ontmoet, dan vrees ik altijd, dat ze iets in 't schild voert. Ik had een massa werk, ik was er op gesteld ongestoord te zijn. En dan aangeklampt te worden door zulk eene romantische dame. . . . Brr!" Marcella keek hem toornig in de oogen. "Nu heb ik een beter idee van u!" vergoelijkte hij. Zij boog spottend en ging een paar stappen terug naar hare vroegere zitplaats. Nu werden wijn, limonade en gebak rondgediend. Buiten scheen het onweer op 't punt om los te barsten. De lichten vlamden hel op, de gordijnen wapperden, de houten tangen der lajars klepperden tegen de pilaren aan. Nog een wijle had Marcella plaats genomen. De Rhadenajoe had er vriendelijk op aangedrongen dat ze iets gebruiken zou. Doch ze had geen rust meer om langer te blijven. Oena was misschien uitgegaan, het huis stond open, het kon inregenen. Ze stond op, groette en vertrok. Ze had zich onnoodig bezorgd gemaakt. Alles was in orde. Oena lag, ondanks het oorverdoovend geraas
[81:]
buiten, rustig in de binnengalerij op den grond te slapen. Marcella wierp een los negligé over en maakte het haar los. De meid was intusschen ontwaakt en kon zich nu naar hare kamer in de bijgebouwen terugtrekken. Buiten sloeg het elf uur. Marcella voelde zich door eene vreemde onrust bevangen. Ze had onmogelijk kunnen slapen. In de pendòpò brandde licht. Ze zou de schets gaan uitwerken. Alles lag haar nog vers in 't geheugen. Daar herinnerde ze zich ineens met schrik, dat ze haar schetsboek vergeten had. Dat was een fatale geschiedenis. Ontstemd wierp ze zich met een boek op den divan neer. Doch 't was vergeefsche moeite, haar gedachten te verzamelen, telkens dwaalden ze naar de Kaboepatèn terug. Ze prong op en liep naar de voorgalIerij. 't Was er pikdonker, buiten woedde de donder en kletterde de regen. Ze stond bewegingloos tegen een pilaar geleund en staarde vol bewondering naar den in vuurgloed gedoopten hemel. Het angstig zich aan haar vastklampende aapje zat bibberend op haar schouder. Wat was dat! Een wagen hield voor den tuiningang stil! Eene manlijke gestalte eh reed haastig ondanks den neergutsenden regen door den kleinen voortuin. In trippelende pasje volgde een Inlander, die een wijduitstaanden pajong boven des anderen hoofd hield.
[82:]
Juist doorkliefde een blauwwitte straal de lucht en verlichtte het gelaat van Marcella's overbuur. Hij klom de trap op en overhandigde haar het achtergelaten schetsboek. "Ik heb het voor elken onbescheiden blik bewaard!U zei hij met een eigenaardigen glimlach. "In dat weer bent u gekomen!" riep ze met een toon van leedwezen in hare stem. "Ik ben u zeer verplicht." En toen hij in den drup op de trap bleef staan, noodigde ze hem uit, half in gedachten, om toch iets beleefds te zeggen, om even binnen te komen. "Zeg den koetsier, dat hij naar huis rijdt!" beval hij den looper, die den pajong hield. Hij trad een stap nader. Zij stond eenigszins verlegen tegenover hem. Ze wilde niet onheusch zijn tegenover hem, hij had haar inderdaad een dienst bewezen, want er stonden verscheidene karikaturen van Soekawana'sche ingezetenen in haar schetsboek. "Ik zou u verzoeken plaats te nemen," stotterde ze,"doch 't is zoo laat .... " Hij stond nog steeds zwijgend op de trap. "Ik zal even de lamp opsteken .... " Ze grabbelde in 't donker naar lucifers. "O, doe geen moeite!" kwam hij tusschenbeide. "Hier achter hebt u immers licht! Als 't niet indiscreet is .... " Hij trad in de binnendeur. Nu vond ze hem bepaald opdringerig, doch ze had al hare kalmte herwonnen. Hij was toch een gentleman, dat stond vast en hij wist wie hij vóór zich had. Zou zij nu de preutsche willen spelen? Haar vrouwzijn op den voorgrond willen stellen? Nog stond hij met vragend-gebiedenden blik in de binnengallerij en hield galant de portière omhoog. Ze ging voorop, hij volgde. Een oogenblik sloot hij de oogen verblind door het plotselinge licht. "Hoe warm en gezellig is 't hier!" zuchtte hij dan en keek het smaakvol met planten, draperiën, beelden en Japansche waaiers gedecoreerde vertrek rond. Daar in den hoek wierp de met mat rose kap behangen lamp haar zachten schijn op den met lichtbloemig katoen overtrokken divan. De bewoonster had hier pas liggen droomen, de kussen lagen ingedeukt, een boek er naast. "Mag ik?" vroeg hij en nam plaats op een nabijstaanden stoel. "O, hier wordt men weer mensch na al de kilheid en proza van ons armzalig bestaan!" "U zult zeker spoedig meer gezelligheid in huis hebben, als Mevrouw terug is! Verwacht u haar gauw?" Hij leunde achterover en lachte. "Dus u vindt, dat eene vrouw tot onze gezelligheid noodig is?" Nu richtte hij zich op in zijn behagelijk laiser-aller en keek haar scherp in de oogen.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina