doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Anna de Savornin Lohman: Liefde
uit de gelijknamige bundel, waarin ook opgenomen 'Mara'
Amsterdam: L.J. Veen, [1905]


[68:]

V.

Hij had gevraagd of hij haar thuis-brengen mocht dien avond; 't was zulk mooi, zacht voorjaarsweer, dat ze geen rijtuig had willen nemen. . . . .
En zij liep, met Hellmund aan haar hand naast hem, en verwonderde zichzelve erover wáárom ze niet van hem houden kon, zóó als ze wist dat hij 't zoo graag zou hebben gewild. "Heeft "Zus" U over mijn plan gesproken"? - zei hij, na een stilzwijgen, een beetje onzeker "Neen: . . . Ik weet ten minste niet "
"Zus" zal van 't zomer een optrekje huren

[69:]

in Velp, voor haar en de kinderen". . . . . We kunnen elkaar dan véél zien . . ."
Hij zweeg. Alsof dat alles was. Maar Liesbeth raadde uit zijn abrupt stilzwijgen, dat hij de hoofdzaak niet zegde; dat wat hem 't meest op 't harte lag, . .
"En?" . ., vroeg ze om hem aan te moedigen. . ..
. . . . "En". . ., Hij streek verlegen met de hand over zijn knevel, zei toen ineens. . . .
"Ik had gedacht, dat het goed zou zijn voor U en voor Helly om óók daar te komen, bij "Zus" - Velp is gezond, . . ."
Zij glimlachte in de duisternis; onwillekeurig. Zij begreep zijn taktiek. . . . .
"Ik weet niet. . . . Waarom eigenlijk?", zei ze, in een behoefte vrij uit te spreken, tot een einde te komen, door hem nu te dwingen tot verder gaan. . . . .

[70:]

Zij stonden bij haar voordeur. De meid deed open. Werktuigelijk schoof hij Hellmund naar binnen, zei kortaf "Ga even dóór met me. . . . "
Toen, terwijl de deur dichtviel achter hen, en ze alleen stonden buiten in de doodstille straat, stootte hij 't er uit: "Je moet toch wel gemerkt hebben... allang gemerkt hebben, dat ik van je houd, . . . . van je houd. . . ."
"Ja," zei ze eerlijk, "Dat heb ik ook. . .. Maar het kan niet. . . ."
"Waarom niet. . .. Omdat je niet houd. . . . .van mij?. . ..
"Niet zóó . . . ten minste. . . ."
"Ik weet.. . . . Ik weet" zei hij dof "Ik heb 't wel gezien aan je houden van Helly, dat je in hem je man nog liefhebt. . .. 't Is juist omdat je zóó

[71:]

bent, zóó vóór alles opgaat in hem, in je kind, dat ik van je ben gaan houden. . . . Jij bent geen egolst, wuft-wereld-vrouwtje meer, die weer aast op nieuw geluk. Jij gaat op in je kind; in 't verleden, dóór hem. . . . Omdat ik dat in je gevoeld heb, kreeg ik je zoo lief: Je zocht mij niet, en je keek niet naar mij, je leeft alleen maar voor 't kind. . . . En ik weet wel, dat je hem altijd liever zult hebben dan mij, maar ik ben tevreden als je mij wilt toestaan jou lief te hebben. Dan zal ik je leeren het mij te doen. . . ."
Zij kreeg de tranen in de oogen. Zij voelde, dat hij haar méér waardig was dan de ander, die eigenlijk altijd zichzelf 't liefst had gehad. Maar tegelijk óók voelde zij, hoe lief die ander haar nog steeds was, zóó lief als deze 't nooit haar worden kon. . . .

[72:]

En ze zei aarzelend "Ik heb je niet lief. . . . ik kan niet de vrouw worden van een ander. . . . met zijn beeld voor oogen". . . . "
Toen greep hij heftig haar pols, drukte die hartstochtelijk met zijn vingers, en zei: "Ik kan wachten Liesbeth. . . . ik zal wachten, totdat je misschien kunt besluiten. . .. mag ik je blijven zien?. . . . .
"Neen. . . . waartoe. . . . Laat het uit zijn nu. . . . Ik doe je verdriet aan. Ik wek een hoop in je, die niet is te verwezenlijken . . . . . . Het spijt me zoo, dat je nu niet meer hier komt. . . ."
"Liesbeth, méén je 't. . . . Houdt je dan niets van me. . .. niets?"
"Jawel," - zei ze, - en weer schoten haar oogen vol tranen. "Dat is het immers juist. . . . Juist daarom wil ik je gèèn

[73:]

verdriet doen Ik hou van je, Frits, zooals van een vriend. . . . . Anders dan zóó kan ik nooit meer houden van een man. . . . Geloof me . . . ."
"Laat ons dan vrienden zijn. . . ."
"Het is niet goèd" . . . . aarzelde zij . . . .
Zij stonden voor de tweede maal op de stoep. Haastig trok ze aan de schel. - Ze wou 't afscheid bekorten. . . . . . De meid deed open; - en ze gleed naar binnen, bijna zonder te weten of hij iets gezegd had van heengaan voor goed, of niet.
Maar toen hij na een paar dagen niet kwam, voelde ze een leegte. . . . Hij was toch iets geworden in haar leven, zonder dat ze 't zelf wist. Ze miste hem. Ze wou zich 't niet bekennen. Maar ze wist voor zichzelf, dat het wààr was: ze miste hem. - In haar kalme, stille, rus

[74:]

tige eenzaamheid van weduwe-moeder was hij het element, dat haar bond aan de buitenwereld, de bemiddeling met de belangen van de maatschappij, die háár koud lieten in haar egoïst-met-het-leven-hebben-afgerekend, maar waarin ze belangstelde om haar kind; omdat hij, haar jongen, wèl te rekenen had met die maatschappij en met die. vreemde menschen . . . .
En ze voelde 't, als ze spraken over de school, over Helly's toekomst, over de jongens aan wien hij zich hechtte, dat hij, als man, dit alles beter begreep, juister beoordeelde dan zij. . . .
Ze wilde 't zichzelf niet bekennen.
Maar, heel in een hoekje van haar hart, hoorde ze een stem fluisteren: "Helly heeft een vader nóódig. Geef 't kind een vader. . . ."

[75:]

En haar moeder-liefde en moeder-egoisme verzetten zich er tegen. "Was zij haar jongen niet genoeg? Zij, die hem zoo liefhad? Wijdde ze niet heel haar leven aan haar jongen? En zou nu een vreemde man noodig zijn, om in te grijpen, te leiden, hem te regeeren? Neen, neen!"
Maar de stem was sterker dan haar egoïsme, de stem der liefde, die zei:
"Geef hem een vader!" . . . . .
En het was Helly-zelf, die 't haar op een dag snikkend had toegeschreeuwd, toen ze hem verbood te gaan fietsen, verwege alleen met een schoolkameraadje, dien zij niet kende. . . ."
"Ik mag nooit eens iets, zooals ándere jongens. Waarom heb ik ook geen vader? Wat heb je nu alleen aan een moeder?"
Het was zijn wreedheid van kinder

[76:]

egoïsme, dat hem niet letten deed op haar opkomende tranen. " Het is zóó vervelend alleen met U, altijd alleen met een vrouw"; klaagde hij in ontwakende jongens-meerderheid over haar vrouw-zijn. . . .
Ze liet hem gaan, ondanks haar angst voor een fietsongeluk. En dien heelen middag zat ze stil, met de handen in den schoot, starend op het handwerk, waaraan zij niet vorderde; en zichzelf pijnigend met de vraag: "Ben ik niet voldoende voor mijn kind? Zal hij mij ontsnappen? . . . En worden dan als zijn vader. . . . .?
"O neen, neen! Niet dat driftige, ontembare, ongebreidelde, dat haar ongeluk was geweest in. haar huwelijk. Ze wist het wel, dat Helly juist dat van haar man

[77:]

geërfd had. Het straalde uit van zijn wezen, schitterde in zijn levendige, diep-blauwe oogen! En ze was er bang voor; bang omdat het worden zou dat andere straks, dat andere, dat hem maken zou tot den charmeur en tot den verleider van vrouwen, dat andere, dat zij had liefgehad in haar man en gehaat . . . ."
"O, een man, een man-alleen kon hem daarin leiden, den weg wijzen!"
"Zij zou zwak zijn. Dat voelde ze! Met lieve, teere woordjes zou hij háár om den tuin leiden, overhalen, tot zwijgen weten te brengen. . . . . Zij zou hem liefhebben. . . . en zwijgen Zooals zij zijn vader had liefgehad. . . . en gezwegen. . . ."
"Waarom komt oom-Dokter niet. . . .?" zei Helly, nadat hij er niet geweest was in die week, na dien Zondag.

[78:]

Ze wist niet dadelijk, wat ze moest antwoorden, zocht een uitvlucht van "Zeker-druk-hebben," verwarde zich toen in haar eigen woorden. . . . .
En Helly, ongeduldig, morde. . . . " Wat hebt U toch ineens met oom-Dokter? Nadat U Zondag zoo Iaat samen gepraat hebt, is er ruzie. . . . Ik heb 't wel gemerkt. . . . "
"Mis je hem dan zòò? . . . ."
"Ja, ik wou, dat U hem vroeg terug te komen". . . . .!
"Maar vent, we hebben niet gekibbeld". . . .
Hij zweeg, trommelde tegen de ruiten, zich vervelend. En zij, met een plotseling besluiten: - " Weet je wat je doen moest Hell? . . . . Je moest zelf schrijven aan oom-Dokter, dat je naar hem verlangt, en of hij a. s. Zondag met je wil gaan fietsen?"

[79:]

Dien avond verzond zijzelf het kinderbriefje, legde er een visite-kaartje in van haar-zelve, waarop zij schreef: "Om den jongen vráág ik je terug te komen, en te wezen als van ouds. Wij willen vrienden zijn!!. . . . "


inhoud | vorige pagina | volgende pagina