Anna de Savornin Lohman: Liefde uit de gelijknamige bundel, waarin ook opgenomen 'Mara' Amsterdam: L.J. Veen, [1905]
[80:]
Vl.
"'k Begrijp heusch niet, datje je zoo met dat soort Indische menschen encanailleert," - zei, Fanny uit de hoogte, toen "Zus" de Leeuw was weggegaan. . . . . "Zus" is anders een Haagsche van afkomst," antwoordde Liesbeth onverschillig. . . . Fanny zette haar theekopje rinkelend neer, nerveus. - "Je behoeft heusch niet zoo te vitten op mijn woorden. Ik weet ook wel, dat ze haar meisjes-naam kan noemen in onze kringen. Maar ze is zóó verindischt, zoo in-commun. . . ." "Nu dan is verindischen een compliment,
[81:]
als het je maakt van een malle Haagsche-nuf tot zoo'n hartelijke, lieve ziel als "Zus" de Leeuw is. . . . . We mochten allemaal willen, dat we op háár leken. . . ." "Spreek voor je eigen. . . .ik dank" gaf Fanny terug met een airtje. . . . Liesbeth haalde de schouders op. . . . . "Smaken verschillen! Ik beschouw "Zus" als mijn beste vriendin; dat wou ik je maar zeggen. Zoodat. . ." "Zoodat" . . . . "Ik je beleefd verzoek je aanmerkingen op háár vóór je te houden!!" . . . . Ze zei het vinniger, dan ze zelve wilde. - Fanny, triomfantelijk, richtte zich op. . . . "O, ik dàcht wel, ik dácht wel!!" - sarde ze. "Ik dacht wel, dat er dat achter zat. . . . Nu, je moet het natuurlijk zelf weten. . . ."
[82:]
"Lieve God, Fan; wat bedoel je nou weer. . . . . "Wat ik bedoel. . . . Wat ik bedoel. . . . ? Net of iedereen niet raden kon, wáárom je ons Zondags heelemaal verwaarloost, en waarom je ineens koek en ei bent met die de Leeuws, . . .. En wáárom je die ongemanierde kinderen van hen de meest-geschikte conversatie schijnt te vinden voor Helly . . . Enfin, je hebt altijd een hang gehad voor liefdes-affaires, . . . . van ouds. . . ." "Fanny!" - Liesbeth sprong op, de tranen in de oogen van toorn en spijt. - "Fanny hoe kan je zóó gemeen wezen! Denk je dan heusch, dat het mij nog te doen is om een huwelijk, . . . . mij, die Hellmund, mijn man, zóó heb liefgehad!" Zij snikte. . . . "Nu ja, . . . . je bent nog jong. . . . huil
[83:]
nu maar niet. . . . Ik meende 't immers zoo erg niet. " . . . Fanny voelde nu, dat ze, wreed, te ver was gegaan, en kreeg medelijden. . . . "'t Is maar, zie je, we zouden 't zóó jammer vinden, als je nu wèèr zoo'n middelmatige partij deedt. Ook om Hellmund! Bedenk toch!" "Helly zou nooit een beteren stiefvader kunnen krijgen," zei zij met warmte, in een eerlijke behoefte Frits te verdedigen - "Om Helly-juist, zou ik 't kunnen doen. . . . " "Daarmee sluit je zijn carrière; - -" "'t Brengt hem in een heel anderen kring. . ." "Goed. Maar 't zou hem inwendig geven, wat hij nóódig heeft, een steun, een leiding. . . . . O, je weet niet, hoe moeilijk dat is voor een vrouw een jongen goed op te voeden. . . . ." Zij had zich laten gaan. . . . in een impul
[84:]
sie zich te uiten, een verlangen naar medegevoel, naar raad! Maar nu, ineens, zag ze een spottend trekje op het gelaat van Fanny, die met haar theelepeltje roerde in haar kopje; een trekje, dat duidelijk zei: "Je zoekt voor je zelve een mooie reden, een motief, . . . . maar je wilt grààg genoeg. . . ." En ze zweeg! . . . . "God! Wat begrepen de menschen elkaar toch weinig! Wat vatten ze toch heelemaal niet elkaars innerlijk! Dat was nu haar eigen zuster! Met haar samen grootgeworden! Die had beleefd haar huwelijk, en haar strijd om den man, dien zij gevolgd was naar Indië, uit liefde. . . . En die zelfs kon haar zóó verkeerd beoordeelen, kon meenen, dat zij een vrouw was, die zocht te hertrouwen, wie haar weduwschap verveelde, die dáárom vriend
[85:]
schap huichelde voor de zuster van den echtgenoot-in-spe, dien ze wou veroveren. - . . . . "Enfin! Je moet het zelf weten." Fanny rukte zich recht in haar stoel! "Ik wou je eigenlijk vragen of je al zomerplannen hebt. . . . Wij gaan naar Baden-Baden. . . ." . . . ." Ik weet nog niet!" . . .. zei Liesbeth, die dacht aan de zooeven met zooveel vuur herhaalde invitatie van" Zus" de Leeuw:. . .. "Toe kom nu bij ons in het optrekje in Velp. . .. 't Zal voor Helly zoo goed zijn, . . . daarbuiten in Gelderland. . . ." . . .. Ze had nog geweigerd. Ze had er wel lust in, maar ze was bang voor Frits de Leeuw! "Het was misschien beter van me . . . . "Toch. . .. Helly had er zoo'n dollen lust in! De jongens de Leeuw spraken van niets anders dan van het optrekje, van
[86:]
fietsen, varen op den Rijn, pic-nics in de bosschen. . . . En "Oom Frits," - "Oom Dokter" voor Helly, - figureerde steeds in al die verhalen, speelde een hoofdrol in hun plannen. . . . Ze kon 't niet weigeren, om Helly; . . . . toch, heel in een hoekje van haar hart, wist ze, dat ze ook ging om zich zelve; omdat zij óók 't prèttig vond in zijn gezelschap te zijn. Neen, zij was niet verliefd. Zij voelde niets dan kalme vriendschap, maar zij wist, dat die vriendschap een groote factor werd in haar leven, een factor waarmede gerekend moest worden . . .
inhoud | vorige pagina | volgende pagina