Louise B.B. : Njootje en Nonnie In: Eigen Haard, 1906
Willem haalde mokkend de schouders op, als zijn vrouw aan kwam met allerlei gevoelsredenen tot argument, was er toch geen tegenspreken aan. "Enfin, je moet het zelve weten!" zeide hij boos, keerde zich om en zette zich aan de rijsttafel in het midden van de achtergalerij. Hij schreeuwde naar de keuken, dat men het eten moest brengen. Willem Oudelink was geërgerd, kwaad op zijn vrouw, die, koppig als een muildier, onverstandige dingen doordreef en ter wille van dat zieke kind uit de kampong hem ongezellig alleen liet eten, maar hij was een man in de kracht van zijn leven, hij had van den vroegen ochtend gewerkt op het land en ofschoon hij met donkere blikken keek, van de ledige plaats over hem aan tafel, naar de vrouw die aldoor doende bleef om de divan, tastte hij toch zonder aarzelen toe van al de schotels, die Spen en Sarieën hem beurtelings kwamen aanbieden. En Marie hield den strijd, eens begonnen, dapper vol. Zij had zich ten doel gesteld voor het kind, haar eenige, dat haar ontnomen was, dit eene leventje terug te winnen, en dat doel staalde haar krachten. Njootje's ledekantje werd weer uit de rommelkamer gehaald en geplaatst, niet in de slaapkamer, dat kon zij niet over zich verkrijgen, maar in de kleedkamer vlak er naast. En weer doorleefde Marie een zelfde zorgenvolle slapelooze dag en nacht als drie weken geleden, met minder emotie misschien, maar met dezelfde krachtsinspanning, en nog den ganschen langen dag daarop. Marie kwam niet uit de kleeren, haastig gebruikte zij het voedsel, dat Willem haar dwong tot zich te nemen. Hij vond haar altijd naast het kinderledekantje, waarin, inplaats van hun eigen zwakke blonde kind, nu het donkere meisje lag, maar in haar bewusteloosheid, wezensloos als Njootje eens. En toch weer anders, want op uren van doffe inzinking volgde een koortsaanval, waarin zij schreeuwde en opvloog, zoodat Marie, geholpen door Djahit, alle moeite had haar in bed te houden en dan woelde zij rusteloos, kreunend van pijn. Zij ijlde voortdurend en het waren aldoor fragmenten uit haar leventje van ellende, die haar koortsfantasieën nog kwamen beangstigen: "Djangan hantem... djangan hantem... minta ampon nènnèh...!" [Sla niet, vergeef, grootmoeder!:]
[804:]
Kreten van angst en droefheid, die Marie een brok naar de keel joegen. Eindelijk begreep zij het geheel, welk een paradijs de bezoeken bij Njootje op het heerenhuis, voor dit arme mishandelde kind gweest waren! Op den avond van den tweeden dag, verhelderde de schijn van een glimlach het vertrokken opgezet gezichtje, de witte tandjes vertoonden zich weer: "Kijk Njootjie..., dees is een blokkie, een hroen blokkie, weet Njootjie wel...? En nu wij haan speel - speel saam - saam met die mooie blokjes, ja Njootjie...!" Kort daarom werd zij rustiger, slaperiger en kon Marie aan Willem's drang toegeven en gaan slapen, de waaknacht overlatend aan Djahit. Den volgende morgen constateerde de dokter dat de koorts geweken en de beterschap was ingetreden, maar een beterschap die even veel voorzichtigheid en zorgen eischte als de ziekte zelf, want nu de koortsopwinding voorbij was, lag het kind, tot op het been vermagerd, doodsbleek, uitgeput op den rug, te zwak om de oogen op te slaan, een vingertje te bewegen. Op den dag dat Si-Itja voor het eerst op een bultzakje naar de achtergalerij gedragen en voorzichtig op de divan werd neergelegd en de zwakke oogleedjes zich nog pijnlijk sloten voor het volle licht, vertelde Willem zijn vrouw dat dringende zaken betreffende overname Tanah-Kaja, hem naar Batavia riepen. Marie, bleek en mager van doorgestane vermoeienis en zorgen, nonchalant gekleed, niet gekapt, zag hem aan als kwam hij uit een andere wereld: "Moet-je zoo ver weg, helemaal naar Batavia..., waarvoor?" "Wel, ik zei je toch... om Tanah-Kaja..., dat aanbod van die Bataviasche firma...!" "O, ja, dat is waar ook!" "Nu, de zaak marcheert prachtig! Voor de definitieve regeling moet ik nu zelf met de firma gaan onderhandelen. Zeg..., ik heb gewacht je dit te vertellen totdat het kind aan de beterhand was. Zou-je de oppassing verder niet aan Djahit kunnen overlaten, het mensch is trouw en zorgvuldig... Dan neem ik je mee naar Batavia, - een heele afleiding voor iemand die veertien jaar aan één stuk in de binnenlanden heeft gezeten! En het uitstapje zal je zoo'n goed doen, zeg, Marie!" "Zeker," antwoordde Marie bedaard: "Maar ik kan nu niet weg, Wim, het kind eischt nog te veel zorgen, je weet wat de dokter heeft gezegd, de eerste periode van beterschap is, door de uitputting waarin de ziekte de patiëntjes gebracht heeft, haast nog gevaarlijker dan de ziekte zelf. Als ik nu wegging zou dat half werk afleveren zijn... Ga jij maar alléén, Wim!"
inhoud | vorige pagina | volgende pagina