doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Louise B.B. : Njootje en Nonnie
In: Eigen Haard, 1906


[721:]

3).

En nu, sinds enkele weken, gebeurde er dagelijks iets, dat nieuw voedsel gaf aan Marie's afkeer van die kleine verworpeling. Zoolang Si-Itja ravotte en rondbuitelde met de andere kampongkinderen, kon dit Marie's afkeer opwekken, maar het kon haar niet persoonlijk deeren. Sinds eenigen tijd echter, had Si-Itja zich de onuitstaanbare hebbelijkheid aangewend, een voorliefde op te vatten om in Njootje's nabijheid te komen. Was het een nieuwe gril, snakte zij naar een andere speelkameraad, of was het werkelijk - hetgeen Willem beweerde - het Hollandsch bloed dat spreken ging? Hoe het zij, zij scheidde zich af van haar rumoerig, ravottend kampongtroepje en kwam onophoudelijk, dralend, glurend en loerend, in de nabijheid van Njootje en daardoor ook van Marie, die zelden haar kind overdag alleen liet. Want om Njootje was het dit kind te doen, dat bemerkte Marie spoedig. Njootje, die nu bijna vier jaar oud werd en in lichamelijke en in geestelijke ontwikkeling in de hoogste mate achterlijk bleef, nog niet praten noch iets begrijpen zelfs, nog niet kruipen, laat staan loopen kon, die nog altijd even teer en ziekelijk bleef, - een wonder dat niet een der kinderziekten, die bij hem altijd zulk een hoogst ernstig karakter aannamen, zijn broos leventje reeds lang had afgesneden.
En altijd, als Marie met haar kind buiten kwam, of in voor- of achtergalerij zat te lezen of te werken, Njootje in zijn hoogen tafelstoel vlak bij de tafel naast haar geschoven, kon zij er verzekerd van zijn, het andere kind in den een of anderen schui;hoek, een struik of een boom, een pilaar of een afdak, te betrappen op gluren naar Njootje, al naderbij sluipend, met een hongerig verlangen in de oogen, die Marie in de ngrond van haar hart roerden, maar daarom juist haar dest te heviger in drift ded uitvallen tegen de indringster. En eindelijk, als Marie haar aanriep, om haar te toonen dat zij haar gezien had, maar daarbij nooit Si-Itja's naam noemde, haar altijd aansprak met: "Hei... loe!" en het kind dan te voorschijn trad uit haar schuilhoek, vuil, nederig, maar toch met iets vastberadens over zich., dan joeg Marie haar weg met een bedreiging en harde woorden. En dan altijd weer, maakte Marie zich driftiger, omdat het kind nooit dadelijk zich liet wegjagen, maar eerst nog een poosje staan bleef, koppig zwijgend, de dondere verlangende oogen niet van Njootje af. Willem, die eens zulk een scène bijwoonde, noemde dien blik: "Het instinctmatige heimwee naar het verloren paradijs!" En voor zijn vrouw het verhoeden kon, wierp hij het kind een tros ramboetan [Een soort ooft] toe. Een opmerking en een handeling die Marie's boos humeur tegen hem deed keeren. Toen was het ook de eerste maal, dat zij opvloog en dreigend liep naar het kind, roepend dat zij het wilde slaan, als het niet dadelijk wegging. En de eerste maal ook, dat het kind, de booze vrouw nog tartend, haar tot vlak bij naderen liet, en toen eerst, schreeuwend, alsof zij werkelijk geslagen was, wegliep.
"Ha, ha, ha," lachte Wim: "De kostelijke leerschool bij die engel van een grootmoeder, zij ziet jou voor net zoo'n lieverdje aan...!"
Maar veel meer dan over het plagen van haar man, ergerde Marie zich over de voorliefde die Njootje voor het vuile kampongkind liet blijken. Njootje, die zelden of nooit voor iets ter wereld eenige belangstelling toonde, die nooit lette op het komen en gaan der menschen om hem heen, Njootje scheen uit zijn sufheid wakker te worden, zoodra hij maar een tipje van het gore baadje gewaar werd. Meer, hij scheen instinctmatig te voelen als Si-Itja in zijn nabijheid kwam, dan was het alsof hij werkelijk eenigszins opleefde, of er een lichtje van gewoon begrijpen kwam in de glazige blauwe oogen en zoodra hij haar werkelijk zag, begroette hij haar met een schellen kraaienden kreet. Het was dat kraaien, dat Marie gewoonlijk op het spoor bracht van het loerende kind. Dan spartelde Njootje vroolijk met de armen en beenen, reikte met zijn armpje zoo ver mogelijk voorover uit zijn stoel en stootte dan den kreet uit: "Eh... eh... eh...!"
De eenige klanken, het eenige gebaar, waarop hij, en

[722:]

dan nog bij hooge uitzondering, zijn verlangen kon kenbaar maken. En dan moest men nog altijd raden naar zijn wensch, terwijl dezen keer zijn verlangen al heel duidelijk bleek: hij riep als het waren, het nieuwe speelmakkertje tot zich...


inhoud | vorige pagina | volgende pagina