Louise B.B. : Njootje en Nonnie In: Eigen Haard, 1906
[753:]
5)
Den volgenden morgen stond Marie in haar goedang [Provisiekamer], als een koningin, toeziend op de bedrijvigheid van haar volkje: kokkie, die de kruiden voor de rijsttafel in hoopjes op een ronde teteampah [Platte mans] rangschikte; Karin, die met een klapperdop, in een mand, gaba en dedak afwoog voor de paarden; Myrha, haar lijfmeid, die de strijkijzers vulde met houtskool; Sarieïn, die petroleum overschonk in de lampen; de oude Spen, die met een groot presenteerblad, waarop de suikerschaaltjes, de theebussen, de gembercompôte, de vruchtenschalen, die gevuld moesten worden, de deur in laveerde, en eindelijk de oudste, stemmigste van al haar onderdanen, Djahit, mevrouw's rechterhand, die de goede gaven en medicijnen voor de hulpbehoevende kampongbewoners in ontvangst nam en netjes schikte in haar bakoel [Hooge mand]. "Ik wilde nonja even vertellen," begon de laatste op haar langzame zekere manier, "dat de nènèh, Si Itja's grootmoeder, gisteren van zwakheid ineen is gezakt. Haar beenen kunnen haar niet langer dragen. Zij is niet bepaald ziek, topi tra sampeh koeat [Maar niet sterk genoeg meer]. Zij kan niet meer van haar baleh-baleh opstaan!" Marie knikte, alsof zij dit bericht te eeniger tijd verwachtte, zoover moest het eindelijk komen met de oude zelfmoordenares: "Goed, breng haar dan ook maar wat versterkends,... zoover zij het nog nuttigen kan!" Djahit stond nu op, gereed haar dagelijkschen tocht te aanvaarden. "Djahit!" "Saja, Nonja." "Breng als je terugkomt uit de kampong Nonna Itja mede!" Het was één seconde of de goudgele paddie neerritselde in Karin's mand, of de petroleum ophield te vloeien door den trechter in de lampenpeer, geklemd tusschen Sarieïns knieën, of kokkie het vuurroode bosje Spaansche peper uitdagend ter hemel hief, of al de Inlanders, Marie's gehoorzame onderdanen, den adem inhielden van verrassing in de omkeer der gevoelens van de nonja-besar ten opzichte van het opgejaagde kampongkind. Marie voelde het meer, dan dat zij de verbazing van haar volkje zag. Toen, nog eens met duidelijke stem, herhaalde zij op kalmen toon haar bevel: "Vergeet vooral niet, Djahit, als je terugkomt, Nonna Itja mee te brengen!" Met één woord had de Nonja-tanah der verwaarloosde verworpeling den rang teruggeven, dien ze feitelijk bekleedde onder hen. Niet een der bedienden, niet een der kampongbewoners, die voortaan niet sprak van "Nonna Itja," niet een, die haar anders aansprak dan met "Nonnie!" "Nonnie" kwam, een uur later, gedwee aan de hand gevoerd van deftige Djahit, op blootje voetjes, met haar trippelpasje, parmantig het hek binnengewandeld, op haar kaasbolletje de kruispleister, de nieuwe kleeren aanmerkelijk veel vuiler dan den vorigen ochtend. Nog altijd aan Djahit's hand besteeg zij de achtertrap en zette den eersten voet in de achtergalerij, het verboden dorado van weleer! De kleine regelmatige tandjes in het glunder kijkende gezicht, waren het eenige helder witte aan het smoezelige, doch daarmede niets verlegen persoontje. "Di mana Njootje, Itja maou maïn-maïn sama Njootje!"[Waar is Njootje, Itja wil met Njootje spelen] verkondigde zij aanstonds haar hartewensch. "Myrha!" riep Marie haar lijfmeid en daarop bevelend: "Neem nonnie mee naar de mandiekamar [Badkamer], geef haar een bad, zeep haar daarbij flink in, vooral het hoofd, versta je. Hier, neem dit schoone schortje en broekje van Sinjo mede, trek haar die aan na het bad, wasch haar eigen kleertjes goed schoon, droog ze in de zon en strijk ze vanmiddag op, opdat als Nonnie morgen hier weer met Sinjo komt spelen, ze een schoon stel kleeren heeft om aan te trekken na haar bad!"... Zoo werd "de nieuwe kinderjuf" geïnstalleerd in het groote heerenhuis! En Njootje kraaide schel uit van pleizier, spartelde met armen en beenen, greep zich met beide handen in de krulletjes, toen Nonnie, na haar bad, glimmend van de zeep, krakend van stijve witte helderheid, op hem toevloog en hem met tafelstoel en al, in de armen sloot, gillend van uitbundige blijdschap:
[754:]
"Njootjie... Njootjie... sekarang kita maou maïn-maïn, ja...!"[Nu zullen wij samen spelen] Zij kuste hem herhaaldelijk op Inlandsche manier door mond en neus plat tegen zijn bleeke wangetjes te drukken en hem te beruiken... "Itja... mari sini!"[Kom hier] Heel streng klonk Mevrouw's stem, ze zat rechtop in haar wipstoel, de oogen, stijf op het kind gericht, stonden strak en koel en zij moest haar bevel herhalen toen het kind, plotseling bedaard, de lach verbannen van het angstige gezichtje, schoorvoetend nader trad. Daar was in die sprekende donkere oogen een groot wantrouwen te lezen, in de goede bedoelingen van haar vroegere hardnekkige vijandin. Aarzelend, als had zij lood onder de bloote voetzolen, kwam zij nader. Marie moest zelfs, vooroverbukkend, met een vlugge beweging het kind aan de naar naar zich toetrekken en het vasthouden, want zij voelde hoe het tegenstrevend lichaampje gereed stond tot de vlucht, als die noodig bleek. "Hoort eens, Itja," begon Marie in het Maleisch. "Ben-je nu blij, dat je iederen dag mag komen spelen met Njootje?" De stem klonk zoo streng, de hand hield haar zoo stevig vast, dat het kind van angst snikkend, niets anders vermocht te stamelen dan een zenuwachtig: "Ija!" "Stil dan en luister nu goed... Als je huilt, jaag ik je dadelijk naar de kampong!" Als met tooverslag hield het snikken op, in de oogen, die angstig mevrouw aanstaarden, blonken geen tranen. "Dus je wilt dadelijk met Njootje gaan spelen, en morgen en iedere dag..." "Ija!" "Luister dan goed! Je mag geen Maleisch met Njootje spreken, dat wil ik niet hebben! Njootje kan nog niet spreken, daarom mag hij maar één taal horen, het Hollandsch. Heb-je mij goed begrepen? Als je Maleisch met hem blijft spreken, mag je niet meer met hem spelen." "Akoe maou adjar!" [Ik wil leeren] antwoordde het kind met zulk een ernstig vastbesloten gezicht, dat Marie heel eventjes over zoo groote intelligentie en ijver bij een kind, feitelijk jonger dan haar eigen, de oude jalouzie voelde steken: "Goed" zei ze: "Ik zal zien wat je doet! Ga naar hem toe en zeg: "Willen wij nu samen spelen?" Lettergreep voor lettergreep spelde zij het zinnetje voor aan het kind, dat in haar ijver de armpjes steunde op Marie's knie en haar de woorden van den mond las. Toen snelde zij als een pijl uit den boog naar Njootje en zonder aarzelen maar met een sterk Indisch accent stootte zij uit: "Njootje..., willèn wij samèn spelèn?...!" En keerde zich naar dit kunststukje met triomfantelijk lachend gezicht naar Marie. "Apa bai begitoe?" [Is het zoo goed] vroeg zij met een kleur van verwachting. Marie schonk haar heur eerste glimlach: "Je moet vragen: "Is het zóó goed?" Maar nu scheen, door sommige klinkers, dit eenvoudige zinnetje grooter moeielijkheden voor de uitspraak op te leveren dan de vorige, die toch langer was. Marie moest de woorden nog eenige malen herhalen eer het kind, nu bedachtzamer durfde na te spellen: "Is get zoo hoed!" Een oogenblik later liep het kind met een der blokjes naar Marie en vroeg uit zich zelve: "Watte ditte?" "Een blok!" antwoordde Marie. Het kind bleef een oogenblik nadenkend voor Marie staan, de donkere oogen verborgen achter de half neergeslagen oogleden, omzoomd door de zware franje van zwarte wimpers. Toen helderde haar gezichtje op en en Njootje toeloopend zeide zij op blijden toon: "Njootjie met Ita speel - speel met blok - blok!" De ijver en de goede wil en zelfs de volharding waren er, maar de praktijk liet nog alles te wensen over. Marie mocht geen betere resultaten van haar eerste lesje in Itja's vadertaal verwachten. En tusschen de twee kinderen herhaalde zich hetzelfde spelletje van den vorigen ochtend, maar nu openlijk onder de wijd opengeslagen oplettende oogen van de moeder. Itja was het, die eigenlijk speelde, Njootje door haar spel bezighield, het ventje speelde als toeschouwer, maar hij zat er niet, als meestentijds bij zijn moeder, suf bij, maar toonde zich met hart en ziel in het spel. Het was dan ook een veel geanimeerder spelletje dan met zijn moeder. De torentjes werden onder de grootste animo opgebouwd, het omverwerpen ging gepaard met schreeuwende en dansende pret. Weldra vertoonde zich de afgezette kleurtjes op de waswitte wangen van het teere ventje, dadelijk moe van de geringste inspanning. Mare riep toen de levendige onvermoeide Itja tot zich, beval haar al de blokjes bij een te zoeken en die haar te brengen. En nu ontving Itja haar eerste les in het Hollandsch. Een voor een nam Marie een blokje van verschillende kleur in handen, Itja noemde zonder zich een keer te vergissen de kleur in het Maleisch, Marie herhaalde dan het woord in het Hollandsch, en liet het kind een paar maal he twoord uitspreken, schudde daarna al de blokken dooreen, nam er een in de hand en vroeg vlug: "Welke kleur?" "Blauw!" antwoordde het kind zonder aarzelen en zij miste geen der andere kleurnamen. Marie, gewend aan den slapenden geest van haar eigen kindje, stond versteld over zooveel bevattelijke vlugheid. Op den gewonen tijd werd Njootje naar de achtergalerij gedragen, baboe bracht zijn pap en begon hem te voeren. Maar het ventje had weer weinig eetlust en hield het eten dat hem half met geweld in den mond werd geduwd doelloos tegen het verhemelte geplakt. Itja stond aan den anderen kant van zijn stoel met verbazing naar dit voor haar zoo vreemde doen te aanschouwen. Plotseling greep zij op heerschzuchtige manier, baboe's hand waarin de volle paplepel: "Njootjie kijken naar Nonnie," riep zij den boordevollen lepel naar haar eigen gragen mond brengende. Reeds wilde Marie het driftig verbieden, maar zij weerhield zich nog bij tijds, onderwijl hapte Itja den lepen schoon leeg, slikte en opende daarna wijd den mond om te toonen dat die weer leeg was. "Noi Njootjie!" beval zij weer, baboe's hand met den gevulden lepel vast grijpend en die nu voerend naar Njootje's mond. En, o wonder, hij aapte de gebaren die zij hem onvermoeid voor deed van mond openen, happen en slikken na, en toonde ook daarna zijn leegen mond. Itja juichte en klapte in de handen van de pret. Nu richtte Itja de lepel in baboe's hand weer naar haar mond, en daarna weer naar die van Njootje, trouw om de beurt en telkens werden onder groot gejuich elkaar de leege mondjes vertoond. Van het zoo hatelijke voeren werd een vroolijk spelletje gemaakt. En Marie zag het zwijgend aan, zij was tevreden, wat nog nooit gebeurde, de timpot werd schoon leeg gegeten, Njootje ontving zijn gewone portie en Itja verdiende haar deel even eerlijk. Toch vond Willem geen vroolijk vrouwtje op hem wachten, een uur later, toen zijn bendy stilheid voor de voorgalerij. "Wel, hoe is het gegaan met de nieuwe kinderjuf?" "O, wel goed, wat dat betreft," antwoordde Marie, maar toen plotseling met een verkropten snik viel zij uit: "Dat nare kind, krijgt op één dag meer gedaan, dan ik in de
[755:]
vier jaar van zijn leven! En ik deed toch zoo mijn best!" "Kom, kom, geloof dat nu ook niet! Weet je wat ik denk, het zijn twee hummels bij elkaar, zij zien elkaar recht in de oogen, daardoor begrijpen zij elkaar beter. Het zijn twee aapjes, ze doen elkaar de gebaren na...!" Dag aan dag verscheen nu de nieuwe "kinderjuf" op de morgenuren in het groote huis. Maar altijd, voor zij tot het heiligdom, waarin de blonde reine Njootje het middelpunt vormde, werd toegelaten, moest zij een zelf-loutering ondergaan in de mandiekamer onder de vlugge, bekwame, maar onverbiddelijke handen van Si-Myrha. Zij wist het zoo goed, dat de wet: "eerst baden, anders kom je niet met Njootje in aanraking," onherroepelijk was, dat zij, nooit meer wachtend tot Djahit haar in de kampong kwam halen, maar al tijden te voren geduldig op den drempel van de badkamer neerhurkend, wachtte op haar bad. Glimmend en blozend van de afwassching, opvallend door het verblindende wit harer schoone kleeren, vloog zij dan door het huis naar voren, Njootje met allerlei lieve woordjes in de armen knellend. Njootje, die zoodra hij de vlugge trippelpasjes al van verre hoorde naderen, de armpjes uitstak in de richting vanwaar zij komen moest en met de eenige klanken die hij vermocht uit te stooten zijn lieveling tot zichriep: "Eh..., eh..., eh...!" Het was iederen dag op nieuw een aandoenlijk teedere begroeting tusschen de twee "aapjes", zooals Willem het spannetje noemde, liefkozingen en zoete naampjes waarin Nonnie het demonsratief aandeel nam, maar waaraan Njootje zich met passief welgevallen onderwierp. En altijd speelden de kinderen onder Marie's toezicht, die er bijzat met haar werk of haar boek en al meer "de nieuwe kinderjuf" de vrije hand liet, terwijl Itja een heerschzuchtigen aard toonde als het op de keuze en de regeling van het spel aankwam, maar gedwee en geduldig als een slavinnetje, Njootje's stompheid of nukken verdroeg, zijn hebbelijkheid om als uiting op het gezicht te stompen. Uren kon zij over den grond kruipen, om altijd maar weer, de blokjes vastgeklemd tusschen haar lipjes, Njootje als een hondje te apporteeren, het liefste spelletje van Njootje. En op een morgen, terwijl Itja op handen en voeten over het roode fluweelen karpet kroop, begon Njootje plotseling driftig te gillen en te schreeuwen, aldoor naar den grond wijzen: "Eh... eh... eh..." Itja richtte zich uit haar gebogen houding van den grond op, bleef op haar knieën liggen, angstig zagen haar donkere oogen naar Marie, die deze plotselinge kribbigheid van haar jongen niet begreep en het andere kind streng afvroeg: "Is er soms een blokje op den grond gevallen dat hij wil hebben en dat jij niet vinden kunt? heb je ze wel allen teruggebracht?" Itja knikte toestemmend, maar met een angstig gezicht. Er was, hoe goed zij ook opschoot met Njootje, en ofschoon Marie haar nooit meer één stroobreed in den weg legde, toch altijd een groote schroom gebleven in haar houding tegenover haar gastvrouw, een gevoel dat zeker nog dagteekende uit den tijd, dat deze dame haar met zweep of slof weerde uit Njootje's heilig-reine nabijheid. Haar kinderlijk instinct zeide het, dat zij bij de nonja-besar, hoe goed deze haar ook tegenwoordig behandelde, nog altijd geen persona grata was. En inderdaad, nog nooit had Marie haar één woord van lof, één liefkozing geschonken. Zij zorgde voor voldoende reinheid op lichaam en kleeding, voor voldoende voedsel, zelfs werd de schamele hut, waarin Itja woonde bij haar grootmoeder, die den ganschen dag hokte op haar baleh-baleh, zorgvuldig het amfioen pijpje verbergend onder haar hoofdpeluw, op Marie's bevel, door Djahit's zorgen in netten staat gehouden; zelfs onderrichtte Marie haar elken dag weer in het Hollandsch spreken... maar alles geschiedde uit een gevoel van plicht, zonder eenige vriendelijkheid in stem en in gebaar, geheel om dat ééne motief: de ontwikkeling van haar eigen lieveling. Het eerste woord van hartelijkheid over de toewijding, van tevredenheid over den ijver, waarmede het kind Hollandsch leerde spreken, moest Itja nog te hooren krijgen. Ook nu klonk de vraag over Njootje's plotselinge drift koel en streng: "Je hebt hem toch geen pijn gedaan!" "Neen!" schudde Itja nadrukkelijk het hoofd, starend naar Njootje, die hoe langer hoe driftiger naar den grond wees: "Eh... eh... eh...!" Plotseling wendde Itja haar gezichtje stralend naar Marie: "Njootje wil als ikke, kruip-kruip over de grond!" "Och kom, hij kan immers nog niet eens kruipen!" Maar Itja hield hardnekkig vol: "Njootje wil als ikke!" Totdat Marie toegaf en het weeke slappe kind uit zijn tafelstoel lichtte en naast Itja op den grond zette, op het karpet, waar de tegenstelling tusschen dit bleek-blanke kind, zoo zwak en achterlijk, een scherp contrast vormde met het bruine, stevige woelwatertje, dat met de vlugheid van een aapje om hem heen begon te kruipen, hem aldoor aanmoedigend met haar hoog kinderstemmetje: "Kom dan, Njootjie, ajo, kom nou Njoo, nou wij gaan saam-saam wandelen, ja!" Njootje, in een tevreden gegrinnik, aapte haar na, zette de handen op den grond, boog zich voorover... maar tot een voortschuiven kwam het niet dien dag. Hij liet zich na een paar vergeefsche pogingen op zijn zijde vallen en bleef toen stil liggen op het roode karpet, uitgeput, hijgend. Marie tot in de ziel geroerd door zijn goeden wil en ijver, met daaraan gepaard gaande onmacht en hulpeloosheid, schoot toe, tilde hem op van de grond, nam hem liefderijk sussend in haar armen: "Mijn kleine zoete vent... kom jij maar bij mammie! Och... gaapt hij nu van moeheid! Kom, mammie zal je in haar armen in slaap zingen, mijn klein arm diertje...!" En wiegend op haar wipstoel zacht neuriend het Maleische slaapliedje: Nina, nina bobo...! zong zij haar ongelukkig kindje in slaap. Daarna stond zij op en droeg het kind naar binnen, naar zijn bedje in haar slaapkamer. Toen Marie weer in de voorgalerij terugkeerde, zat Itja op den grond te spelen met Njootjes blokkendoos; zij liet het kind stil begaan, want zij had het hart niet het weg te zenden voor het eerst te eten had gehad en het etensuurtje sloeg eerst een half uur later. Marie zette zich weer in haar wipstel, opende den leestrommel en ging in allen ernst zitten lezen. Eerst geruimen tijd later werd zij van haar lectuur afgeleid door een zachte neuriënde kinderstem... Marie zag verrast op. Si-Itja had zich moede gespeeld, om haar heen lagen de kleurige blokken wijd verspreid. Droomerig met half geloken oogen, hangerig ineengezakt - Marie kòn zich niet vergissen: Njoote's vermoeide houding nabootsend - zat zij op den grond, de rug geleund tegen de dikke pilaar waachter zij zich vroeger zoo dikwijls had verscholen. Met het fijne muzikale gehoor, haar ras eigen, neuriede zij zacht het wijsje na, waarmee Marie haar moede kind in slaap had gesust. En nog altijd met die half geloken oogen, draaide zij zich om, sloeg de armpjes om de stroeve, ronde pilaar... drukte er zich geheel tegen aan; de houding van een kindje in zijn moeder´s armen nabootsend. Zoo bleef zij doodstil liggen, de zangwijze zweeg en nu begon zij te prevelen, zachte, innig gefluisterde klanken, waarin Marie haar eigen woordjes van zooeven herkende, maar met dit
[756:]
onderscheid in plaats van Njootje's naam nu haar eigen gebruikte. "Stil maar... is Nonnie dan zoo moe... wil Nonnie bij mammie zijn... zal mammie voor Nonnie zingen." En dan begon weer het zacht sleepende: "Nina... nina bobo...!" Het gezichtje me tdie uitdrukking van nameloos verlangen in de gesloten oogen drong zich dichter tegen het grauw-witte kille pleister, de armpjes in behoegte naar omhelzing, omsloten vaster nog den harden steen... Het dappere, kleine, pintere kampongkind, dat arm wezenloos Njootje nog benijdde...! Daar werd voor Marie veel helder op dat oogenblik, al het vroegere geloer en gesluip kreeg een geheel andere beteekenis! Nu toch ontwaakte een groot medelijden voor deze kleine paria in haar. Itja zat met gesloten oogen gehel gedoken tegen een pilaar, zij was in slaap gevallen. Marie stond behoedzaam op, een drang tot troosten dreef haar naar binnen, naar Njootje's welvoorziene speelgoedkast. Hij bezat schatten waarmede hij toch niet verstond te spelen. Een naakt roze badpopje van celluloïd kwam haar in handen. Zij koos het uit, juist speelgoed voor een meisje dat graag plaste in den regen en elken dag baadde. In de voorgalerij teruggekomen vond zij Si-Itja, ontwaakt uit haar gemijmer of haar slaapje, voorover op den grond, bezig zwemmanoeuvres uittevoeren; telkens met de tanden raapte zij een der verspreid liggende blokjes op om die dan met een korten zwaai van het hoofd, regelrecht te mikken in de houten doos waarin zij bewaard werden. Het behoorde tot den dagelijkschen plicht van de "kleine Juf" het speelgoed netjes op te ruimen na speeltijd, vóór dien geen eten! Zij deed haar plicht van daag op de haar eigen origineele manier. Toen zij Marie in de voorgalerij zag komen, richtte zij zich dadelijk op, een ander knagend gevoel had de sentimentaliteit van zooeven verdreven: "Apa makanan klar," [is het eten klaar] vroeg zij, in haar gretigheid het Nederlandsch vergetend: "Non lapar!" [Honger] Marie hurkte bij haar ner en dezen keer het streng verboden Maleisch negeerend, zeide zij vriendelijk: "Dadelijk zal-je eten krijgen. Maar kijk eerst eens hier, wat heb ik hier voor je! Dit popje is nu voor Itja!" Het kind kleurde van blijde verrassing, hield in al te groote en onverwachte blijdschap, even de nadem in, zuchtte diep, voor zij zich overgaf aan luidruchtige opgetogenheid. Eindelijk barstte zij uit in rad Maleisch: "O, kijk, kijk toch, dit is een kindje, net als Itja..., twee oogjes heeft het als Itja..., een neusje... een mondje...!" En toen stralend, alsof de laatste ontdekking de verrassendste was: "en... een badan [Lichaam] ook al!" En telkens wees zij het genoemde lichaamsdeel met haar vingertje aan. Marie knikte haar vriendelijk toe: "En zeg-je mij nu geen dankje...," zei ze, het kind naar zich toehalend om het te liefkozen, toen dacht zij aan den Inlandschen "ruikzoen" van Si-Itja, en de lust tot kussen van dit kind verging haar. "Kom mee," zei ze opstaande en het bij de hand nemend, "Nu zullen wij achter zien of het eten al klaar is, misschien heeft baboe Njootje al naar de achtergalerij gebracht!" Maar Njootje's tafelstoel in de achtergalerij stond nog leeg, Marie liet Itja los en ging naar hare slaapkamer. Daar vond zij baboe-njo als een trouwe hond voor het bedje van Njootje gezeten, die nog altijd sliep als een roos. Marie wenkte baboe dat zij het kind stil moest laten slapen, en ging weer terug naar de achtergalerij om voor het andere kind te zorgen. Maar op den drempel van de dubbele deur bleef zij plotseling stilstaan, onaangenaam getroffen. Op de middentafel stond op een helder servet gespreid, het middagmaal van Njootje, de tassie tim, voor zijn tafelstoel zijn zilveren bordje, zijn zilveren lepel en kroes. Maar de tafelstoel daar achter stond niet meer ledig. Si-Itja het wachten en den honger moede, had aan de verzoeking geen weerstand kunnen bieden, was in den hoogen stoel gekropen, had zich Njootje's morsservetje voorgebonden, de pappot naar zich toegetrokken en tastte nu, bord en lepel versmadend, duchtig toe met beide handjes in de zachte rijst. Toen Marie de achtergalerij binnentrad, vischte zij juist de groote gaargekookte kippenkluif op uit den pot en bracht die met beide handen gretig aan den met pap besmeurden mond. In een paar rukken en happen had zij met de scherpe stevige tandjes, het vleesch van het been getrokken... Marie, stom van verbazing, stond een oogenblik aan te zien hoe dat kampongkind, waarvoor zij nog een oogemblik te voren zulk een sterk medelijden had gevoeld, daar als een brutale indringster, troonde in het midden van de achtergalerij. De herinnering vaan Nootje's fijn blond persoontje op diezelfde plaats, zijn sierlijk eetgerij, schoon als weggeschoven, opgeslokt, door het stevige, donkere, bazige kind dat zich zoo gulzig te goed deed ten koste van een ander. Alle medelijden, alle zachtere gevoelens, een oogenblik te vooren opgewekt, verdwenen als weggevaagd en de oude afkeer en haat herleefden... "Tuig..., tuig toch..., dat brutale kamponggoed...!" kwam het Marie sissend van de lippen en toen, door haar verontwaardiging overmand, liep zij op het kind toe, rukte Si-Itja uit den tafelstoel, zette haar neer op den grond, tilde het baadje op, greep de slof van haar voet en diende de kleine boosdoenster een flink pak klappen toe: "Dáár..., dáár..., dat zal je leeren voor het vervolg!" Toen duwde zij het hevig schreeuwende kind naar Djahit, die al op het spektakel kwam toegeloopen. "Daar Djahit, neem dat kind mee, dat niet kan wachten op haar eigen eten, maar een ander's eten verslindt! Neem het mee naar de kampong, ik wil haar niet meer zien, nooit meer, zij is te korang adjar...!" [onbeschoft] Twee volle dagen bleef Si-Itja verbannen uit het heerenhuis. Maar daar Njootje al die dagen zich weer even suf en wezenloos toonde, alsof er nooit een "Nonnie" bestaan had, die hem tot meerdere levendigheid prikkelde, werd de ban den derden dag, om zijnentwil en noode door Marie, opgeheven. Djahit had Itja maar weer meegebracht des morgens uit de kampong en het schreiende kind moest netjes om ampon [vergiffenis] vragen, wat ze al snikkende deed en toen werd de kleine zondares weer in genade aangenomen en ontving haar reinigingsbad in de mandiekamer. Van de nassie-tim snoepte zij nooit weer, maar wachtte geduldig op het bordje rijst met wat bouillon en vleeschresten, dat haar uit de keuken werd gebracht. Dan mocht zij dat eten, op de tikar zittend bij Djahit, het bord op haar schoot, en zij leerde heel netjes lepel en vork hanteeren. In een oogwenk was haar bordje leeg en haar oogen glansden van pret, de witte tandjes schitterden tusschen de roode lippjes, als baboe-njo, op een wenk van mevrouw, de nassie-tim, die Njootje haast iederen dag overliet, op haar leeg bordje overgoot, vooral als de kippenkluif daarbij was en gelukkig voor het altijd grage kind, versmaadde landerig Njootje heel dikwijls dat lekkere hapje.
(Wordt vervolgd.)
inhoud | vorige pagina | volgende pagina