Melati van Java: Orchidée Amsterdam: L.J. Veen, derde dr., z. jr. eerste druk 1905
XX.
De heer Sonerius kwam zoo gauw niet thuis. De veertien dagen werden drie weken en nu waren zij nog maar eenige dagen van den 1en Mei af. Josephine had alles geregeld voor haar vertrek, dat haar hoe langer hoe zwaarder scheen te vallen. Idée had goede vorderingen gemaakt en verheugde zich er op den 1en Mei de teugels in handen te kunnen nemen.
[145:]
Onwillekeurig was er tusschen haar en Josephine een gedwongen stijve houding ontstaan. 't Lag niet aan Idée, die altijd even vriendelijk en voorkomend bleef, maar wel aan Josephine. Zij was niet altijd even vriendelijk, gaf stugge, korte antwoorden en 't scheen haar moeite te kosten Idée goede wenken of raad te geven. Toen het bericht kwam van den terugkeer van den heer des huizes, zeide zij tamelijk koel: "Nu vind ik 't beter dat jij eerst een paar dagen alleen 't huishouden doet met Liesje vóór dat je vader terugkomt, dan ben je er meer in. Mij komt het ook beter uit dadelijk heen te gaan." "Maar juffrouw, dat is u toch niet meenens, waarom heeft u zoo'n haast? Ik denk niet dat Papa het goed zal vinden als hij u niet meer hier ziet." "Hij zal 't best vinden. 't Spreekt vanzelf dat ik mijn salaris alleen tot den dag van vertrek uitbetaald krijg." "O foei!" riep Idée verwijtend uit, "hoe kan u zoo iets leelijks zeggen." Josephine voelde dat zij te ver was gegaan. Zij keerde zich om en Idée merkte, hoe zij haar best deed haar snikken in te houden. Zij sloeg den arm om haar hals en zeide hartelijk: "Maar lieve juffrouw Josephine, waarom vertrekt u toch, als het u zoo na aan 't hart gaat?" "'t Gaat mij niet na aan 't hart, ik ben blij dat ik vertrek, anders zou ik mijn tijd wel uitblijven." "O dat is wat anders!" En zij trok zich een beetje teleurgesteld terug. "Ik wil u niet met geweld hier houden." "Je ziet mij gaarne gaan." "Volstrekt niet. Ik ben u zooveel dank verschuldigd. U heeft ons tot menschen gemaakt en ons huis dat een ijskelder was, tot een gezellig nestje." "En nu kun je mij missen. Ik heb mijn taak vol
[146:]
bracht; en je bent blij weer alleen te zijn met je vader zonder een vreemde er tusschen." "Neen, gelooft u dat niet!" Maar in haar hart dacht Idée: "Zij heeft gelijk, 't is misschien heel ondankbaar van mij, maar ik verheug er mij zoo op nu alleen voor mijn vader te kunnen zorgen en ik wed, dat hij 't ook prettig zal vinden zoo knusjes met ons tweeën alleen en alles toch even gezellig als toen Josephine er was." Josephine maakte met zwaar hart haar toebereidselen; nu eerst voelde zij, hoe gaarne zij hier was geweest en hoe zij haar hart aan dezen werkkring had gegeven. Zij pakte haar kleederen in, nam al haar portretjes van den muur, plakte adressen op de koffers en onder al haar gedoe, moest zij telkens haar oogen afvegen of heel diep zuchten. "Heb je al een betrekking?" vroeg Ludo. "Ik ga voorloopig bij Tante in het gesticht logeeren en dan ben ik in besprek met een paar lui, o.a. met die freules Hildegonde en Aldegonde, je weet wel, uit de Kreeft!" "Die twee boogschutters, maar kind! hoe verzin je het? Je zult het nooit bij hen uithouden, die hoogadelijke dames met haar ellenlange familieverhalen." "Wat komt het er op aan? Daar of ergens anders! Ik zal zoo gek niet zijn mij ooit weer aan iemand te hechten, of iets met warmte op mij te nemen. Ik heb leergeld genoeg betaald." "Omdat jij 't betalen wil. Wie heeft je . . ." "'t Kon niet anders. Praat er maar niet meer over; 't is zoo het beste. Ik kom wel ergens terecht." En Idée zeide aan Ludo heel vertrouwelijk: "Zeg eens Ludo, zou je niet denken dat Josephine woorden met Pa gehad heeft? Me dunkt zij is kwaad
[147:]
op mijn vadertje. Ik geloof niet dat hij haar goed kan uitstaan en zij hem ook niet." "Daar kon je wel gelijk aan hebben," antwoordde Ludo, zijn knevel haast stuk bijtend van het lachen, en 't meisje ging naief voort: "Ik begrijp 't niet. Ik mag juffrouw Kleiberg wel; ik vind ze heel aardig en gezellig, maar toch kan ik niet zeggen dat haar vertrek mij verdriet doet, misschien omdat ik nu mijn nieuwe kunst ga beproeven. Maar ik hield honderd maal meer van Baboe, dat scheelt zoo veel." "Gelukkig voor je!" "'t Kan me toch spijten dat zij Vader niet genoeg waardeert en omgekeerd ook. O ik verlang mijn Paatje zoo te zien en wat zal hij er van zeggen dat alles op deze manier geregeld is." "Weet hij er iets van?" "Neen,'t is een verrassing. Ik heb alleen geschreven dat juffrouw Josephine ons verlaat, vroeger dan zij eigenlijk moest, maar ik verzeker u dat zij goed vervangen is. U moet maar niets vragen, als u thuis komt zal u 't zien." Haar mooie oogen schitterden en Ludo dacht dat zij 't laatste jaar verbazend opgeknapt was, vooral omdat zij zich nu ook veel beter kleedde. Den volgenden morgen vertrok Josephine. Idée bracht haar weg naar het station, waar Ludo ook heengegaan was om voor haar bagage te zorgen en haar een laatsten handdruk te geven. Josephine deed haar uiterste best zich goed te houden en gewoon over onverschillige dingen te praten, maar toen zij een oogenblik met Ludo alleen was, zeide zij: "Ik moet mij geweld aan doen vriendelijk en lief tegen dat kind te zijn." "Zij kan 't toch niet helpen?" "Dat weet ik wel. 't Is heel onverstandig van mij
[148:]
en ik doe mijn best het te overwinnen, maar telkens moet ik denken: Hoe heel anders zou het zijn zonder dat meisje." "Je moet geen spijt hebben over je edelmoedigheid. Een goede daad is gauw gedaan, maar in de vereischte stemming te blijven, is moeielijker." "Ach ja! Dat ondervind ik maar al te goed." Het afscheid tusschen beide meisjes was tamelijk hartelijk en Josephine beval Idée nog het een en ander aan, waarvoor zij zorgen moest of waaraan zij te denken had. "Ze is toch wel goed die juffrouw Josephine," sprak ze tot Ludo, nadat zij haar zoolang mogelijk hadden toegewuifd. "Ja zeker, is ze goed. Jij weet het niet half hoe goed en edel zij is." "En toch spijt het mij niets dat zij weg is. Ik vind het erg leelijk van mij, maar ik kan er niets aan doen. Nu ga ik hard aan het werk." "Hoofd of hand?" "Allebei, ik mag niets verzuimen. Dag!" Ludo zag haar lief tenger figuurtje in bet donkerblauwe voorjaarscostuum balf bewonderend, half medelijdend na. "Wat is ze toch allerliefst dom met al haar geleerdheid, zoo'n echt gansje," noemde hij haar in den geest. "Die oude quibus is 't werkelijk niet waard dat twee zulke vrouwen als Josephine en Idée zich zoo vóór hem opofferen, want hij is de echte man, zooals de moderne dametjes ons noemen, door en door egoist. Ik ben benieuwd wie 't bij hem zal winnen." En zoo soezend ging bij naar zijn kamer en zocht zijn boeken weer op.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina