Melati van Java: Orchidée Amsterdam: L.J. Veen, derde dr., z. jr. eerste druk 1905
[149:]
XXI.
Idée werkte met opgewektheid en succes in de dagen, welke de komst van haar vader voorafgingen, en toen eindelijk die dag aangebroken was, scheen het zonnetje in vollen gloed door haar hart. 't Was aardig haar in bedrijvigheid te zien; met het kleine dagmeisje bracht zij alles in orde. Reeds vroeg was zij opgestaan om haar huishoudentje te regelen. "Een lekker menu moeten wij vanmiddag hebben, hoor Lies!" zeide zij, waar houdt Vader het meeste van? Erwtesoep?" "O juffrouw, daar is het nu te laat voor." "Te laat waarom?" "Wel erwtesoep is winterkost en wij zijn nu reeds in Mei." "O ja, dat is waar ook. Weet je wat, dan nemen wij schildpadsoep. Ik zal het eens in het keukenboek nakijken 't recept." "Dan moet u een blikje van Hoogenstraaten nemen, dat deed de Juffrouw ook." Om het andere woord zei Lies dat de juffrouw het zus of zóó deed. Idée vond het wel wat vervelend telkens aan haar meesteres te worden herinnerd, want zij voelde zich reeds volleerd, toch was zij te verstandig om iets juist niet te doen, omdat de juffrouw het wel deed. 't Menu werd opgemaakt en alles besteld. Met angstvallige zorg stofte Idée alle meubels af; hier en daar vergat zij wel een streek te geven, maar dat kwam er minder op aan. "Bloemen moet ik hebben, bloemen, overal bloemen om onzen lieven reiziger te vieren." Zij ging uit en kwam met een vracht hyacinthen, tulpen en narcissen terug; daarmede wilde zij de kamer mooi maken.
[150:]
Lise moest haar helpen, en deze vond dit natuurlijk vrij wat leuker dan haar gewoon werk. Overal moesten er bloemen zijn, om den spiegel, de schilderijen, in de vazen en zelfs de stoel van haar vader werd versierd. "Dat deed ik in Indië ook altijd met Pa's verjaardag," vertelde Idée aan Liesje, die bewonderend naar al die mooie "roosjes" keek. "Hier had ik er geen lust meer in, maar voortaan zal ik 't weer doen." "O juffrouw, maar ons vleesch!" Lies vloog weg en Idée haar achterna, ja, aan het eten hadden zij heel niet meer gedacht. Met hun beiden en het kookboek brachten zij het diner zoo goed mogelijk in orde. Een echte huisvrouw had zeker op 't klaarmaken een en ander kunnen aanmerken, maar over het geheel was het toch voldoende. Idée wilde haar vader maar niet afhalen, trouwens wist zij 't juiste uur ook niet, maar toen het zoowat tegen vijf uur aanliep, keek zij telkens naar buiten door het spion en hielp iniusschen de tafel dekken. 't Zag er keurig uit en Idée's oogen straalden van blijdschap; dat had ze toch alles heelemaal alleen gedaan. Zij proefde nog eens van de spijzen; een tikje zout in de soep - O ja! wat hoorde er ook in, zei Lies, een glaasje madera - "wij hebben het niet in huis. Loop maar gauw, aan den overkant een fleschje halen." "Nou dat had de vorige juffrouw," dacht het meisje, haastig een schoone schort voorbindend en de trap afvliegend, "nooit laten doen, zoo vlak voor het eten nog een boodschap." Het vleesch was misschien iets te gaai, maar Vader hield niet van rauw en de erwtjes uit de bus. . . . Heerlijk, zoo zoet en fijn. Ze had van alles het beste genomen. Nu naar de kamer.
[151:]
Het was er wat benauwd van de bloemen, maar de tafel zag er smakelijk uit, voor hun tweetjes gedekt. Het zilver glom en het glaswerk schitterde evenals het witte servies; een flesch wijn tintelde vuurrood in de stralen van de lentezon, de mooiste bloemen stonden in een groote vaas, midden op tafel. Als Ludo 't eens zag, wat een verschil met het vorige jaar, toen zij hier zoo ellendig zat, verkleumd van kou en honger, zoo echt armoedig met hun natuurleefwijze. Goeie Ludo, aan hem had zij eigenlijk alles te danken, dat comfort, die omgeving, haar nieuwe kennis. Had hij zich niet over haar ontfermd, had hij Josphine niet naar hen gezonden, hoe anders zou 't nu zijn. Wannneer hij met hen at vanavond, zou zij het niet naar vinden, meende zij, geen vervelende vreemde tusschen hen, maar neen! nu vandaag moesten zij maar met hun tweeën blijven. "Wat zal mijnheer blij zijn, juffrouw! En dan zoo prettig voor u, uwes Pa zoo heelemaal alleen te hebben. Wij zullen 't mijnheer zoo prettig maken dat hij juf niet mist." Liesje was bijzonder met de verandering ingenomen. Josephine keek haar veel meer op de vingers dan Idée het ooit zoo doen. "Ja, maar dan moet je heel goed je best doen hoor Lies! en niet denken 't komt er minder op aan, de juffrouw heeft er toch zoo veel verstand niet van." "O neen juffrouw, dat zal ik nooit denken. Ik ben zoo blij nu met u saampjes alles te kunnen doen. Juf kon zoo vitten." "Dan verdiende jij 't zeker wel. Neen, je moet geen kwaad van de juffrouw zeggen. Zij is wat goed voor ons geweest en heeft mij heel veel geleerd." "Een knap mensch is 't wel, maar bij de hand. Juffrouw mag blij zijn dat ze uwes Ma niet wordt." "Mijn Ma! Kind, hoe kom je er bij?"
[152:]
"Zij had 't wat graag gedaan." "Denk je er aan de borden goed warm binnen te brengen, en kijk maar eens of het vleesch soms niet te hard braadt." Idée deed haar best Liesje gewichtig op haar plaats te zetten, maar inwendig moest zij er om lachen, die meiden toch ook, altijd dadelijk denken aan trouwen. Dat was nog nooit bij haar opgekomen. Haar pa hertrouwen! Onzin! Nog eens alles nakijken! Ja 't was alles perfect in orde, er mankeerde niets aan. Jammer, dacht ze weer dat Ludo het niet zag en Josephine, wat 'n eer zou die beleven van haar leerling! Hoe laat was het, half vijf, over een kwartier kon Vader hier zijn; hoe zou zij dat kwartier nog doorkomen? Zij ging voor 't raam zitten en keek naar buiten, maar dat verveelde haar spoedig, neen, dan nog liever de huiskamer bewonderen met al haar schat van bloemen. Wat verlangde zij toch haar vader te zien; zij hield haar oogen toe, hoe zag hij er ook uit? Ja, nu zag zij hem duidelijk, zij had nooit geweten dat zij zooveel van hem hield. Verleden herfst had hij haar wel eens verveeld, neen! vermoeid met zijn jagen naar 't college en aansporingen tot studie, maar nadat zij candidaat was, liet Vader haar meer over aan zichzelf. In den laatsten tijd zelfs scheen 't hem onverschillig of zij leerde of niet. Zij wou graag doorstudeeren, maar zich niet zoo haasten, zij was nog zoo jong, pas achttien. Gek van die Lize, zij wilde het Vader vertellen en wat zouden zij samen om dat praatje lachen. Luid werd gescheld. "Dat is hij, dat is bij! Blijf maar Lize!" Zij holde de trap af na eerst de deur te hebben opengetrokken en viel hem juichend om den hals.
[153:]
"O Paatjeliefl Ik ben zoo blij dat Paatje terug is. Zoo lang heb ik u nooit niet gezien." "Bedaard kind, bedaard!" En de heer Sonerius weerde haar al te stormachtige liefkoozingen af. "Wees toch zoo opgewonden niet." "Geeft u het koffertje hier en de parapluie en de tasch!" "Draag jij 't niet naar boven, Liesje kan het wel halen." Hij ging met zwaren tred de trap op en Idée hem na met blij kloppend hart. Zij droeg zijn tasch en parapluie toch maar. Op het portaal hing de heer Sonerius hoed en overjas op. Idée had haast geen rust te wachten tot hij gedaan had; met tintelende oogen keek zij hem aan, toen wierp zij de deur open en bleef aan den ingang staan om zijn indruk te genieten van de feestelijke kamer. De heer Sonerius keek verrast rond; hij scheen niets opgewekt, de reis had hem blijkbaar geen goed gedaan, want hij zag er ouder en somberder uit dan vóór zijn vertrek. "Wat beteekent dat? Hè, wat 'n benauwde lucht! Ik heb al hoofdpijn genoeg. Gooi die rommel maar dadelijk weg. Ik begrijp niet wat je verzint hier zoo'n kraam te maken van stinkende bloemen." Idée staarde hem aan in niet begrijpen. Zij meende te droomen. Haar vader ging niet op den versierden stoel zitten maar op den hare en liet het hoofd in de handen vallen. "Neen, ik houd het niet uit", riep hij heftig, "doe ze weg, ik ga naar de voorkamer." "Heeft Pa zoo'n hoofdpijn?" vroeg Idée's teer stemmetje bedroefd. "Om te barsten." "Ach! wat spijt het mij!"
[154:]
Haastig verwijderde zij al de bloemen, en riep Lize om haar te helpen. "Vond meneer 't niet mooi?" vroeg het kind bijna even teleurgesteld als zij. "Och, 't is zonde van de mooie bloemetjes en van de moeite, die de juffrouw er mee had." "Doe 't eten maar gauw op!" Zij ging naar de voorkamer, nam haar vaders hoofd liefdevol in de armen en liet het aan haar borst rusten. "Och kind!" en hij maakte zich los, "laat mij toch begaan, je weet niet wat 'n pijn je mij doet." "Zullen wij gaan eten, Vader?" "Ik kan geen eten zien." "Zal ik wat eau de cologne halen? Wil u geen antipyrinepoeier?" "Nee, nee! Laat mij met rust!" Lize bracht de soepterrine binnen. "Dus wil Paatje nog niet dadelijk eten?" "Kind, wat zeur je toch! Kun je mij nu niet een oogenblikje met rust laten?" "Lize, wacht maar een oogenblik met opdoen. Vader wil nog even rusten." Hij stond driftig op. "Nu ja, dat gezanik. Ik zal er wel bij zitten." Zwijgend zette Idée zich aan tafel neer, en begon de soep te scheppen; haar vader bleef zitten, altijd met de handen onder het hoofd. Na een heele poos begon hij wat soep te lepelen. "Bah foei! wat is het zout!" ldée had er niets van gemerkt. "Oneetbaar!" Hij schoof het bord weg en ging weer in zijn vorige houding zitten. De soep ging bijna onaangeroerd heen en nu kwam het vleesch met de doperwtjes. Anders sneed de heer Sonerius het steeds vóór.
[155:]
Nu moest Idée zoo goed zij kon er mee aan het werk gaan; het had veel van hakken. "Je maakt mij ziek met dat gemartel. Ik belief toch geen vleesch; 't is veel te gaar. Dat zie ik al, en die aardappelen deugen ook niet." "Ik heb toch zoo mijn best gedaan." "'t Is jou werk immers niet, blijf bij je boeken. Je bent nu eenmaal geen gewoon meisje en dat huishouden geeft knoeien, niets anders. Wij moeten naar een pension uitzien. Daar staat niets anders op." Idée's hart wrong zich ineen; 't mistte haar voor de oogen. "Een pension? Och vadertje! kan u dan niet eerst probeeren óf ik 't niet kan? Ik heb zoo vlijtig geleerd bij juffrouw Josephine. U kan er niet over oordeelen, u is pas een half uur thuis - ik zal zoo mijn best doen." "Maar dat wil ik niet. Je hoeft geen huismusch te worden, daar deug je toch niet voor. Je hebt je studie er door verwaarloosd en moet het inhalen." "Ik kan toch best dit kleine huishoudentje doen en tevens voortstudeeren." "Dat kan niet. Wij breken 't huishouden op." "Och Vader! Ik had me juist zoo voorgesteld hoe heerlijk 't zou zijn zoo met ons tweetjes alleen, geen vreemde tusschen ons. Als u maar een beetje geduld wil hebben in den eersten tijd. Ik had mij zoo verheugd op uw terugkeer omdat ik u zou verrassen, maar dat u nu juist zoo'n hoofdpijn hebben moet. Gaat u wat rusten!" "Zeur zoo niet en nu wil ik het je ook ronduit zeggen dat ik 't alles behalve fijngevoelig van je vind, zoo blij de vlag uit te steken, na het verlies dat wij hebben geleden door 't vertrek van onze lieve huisgenoote." Idée zag hem verbaasd aan. "O zeker Vader, dat spijt me ook, maar er was niets aan te doen. De juffrouw moest weg. . ."
[156:]
"En waarom moest ze weg? Is dat een reden voor jou om er feest van te maken? Begrijp je dan niet hoe hard, hoe vreeselijk hard 't mij moest vallen, eerst haar hier niet te vinden en alles bovendien in de bloemen en in gala om haar heengaan te vieren?" "O Vader, dat bedoelde ik niet. Ik was zoo blij dat u thuis kwam en dat ik nu voortaan alleen voor u zorgen kon." "Dat kun je niet, dat kon alleen zij en om jou, jou alleen ging zij weg en ik. . ." En toen begon hij luid te snikken. Idée voelde zich van binnen stijf en koud worden; nooit had zij zoo'n uitbarsting van droefheid bij haar vader gezien en eensklaps begreep zij het en werd haar alles duidelijk. Haar vader had Josephine lief, hij had haar willen trouwen en Josephine had geweigerd om haar, om niet tusschen vader en dochter te treden. "Is het dat? Is het dat? o ik wist het niet!" kwam met moeite van haar lippen. De heer Sonerius stond op en onderdrukte zijn verdriet. Hij ging bij het raam staan tot hij kalmer kon spreken en toen zeide hij hortend: "Ik had het je ook niet willen zeggen, maar 't is mij - ontsnapt. - Ik hoopte mij goed te kunnen houden - maar - die bloemen - dat feestelijk aanzien terwijl mijn hart - zoo innig bedroefd is - dat was mij te veel - Jij kunt het niet helpen. . . . maar - ik weet zeker - als jij er niet was. . . dan - dan. . . had ze wel ja gezegd. . . dan was zij niet vertrokken -- om in die akelige, eenzame wereld . .. rond te zwerven - in plaats van hier haar plaats in te nemen als mijn vrouw en jou moeder." Hij droogde zijn oogen af, en smoorde een snik. Idée stond aan tafel diep ongelukkig, wit en koud, rillend over al haar leden. "Ik beb haar zoo lief gekregen; die goeie, flinke
[157:]
Josephine - wij hebben haar zooveel te danken - zij heeft mijn leven zoo licht en mooi gemaakt - en nu moest ze weg - zij kon hier niet blijven ik heb getracht afleiding te zoeken - maar 't hielp niets - en nu ik thuis kom - vind ik haar niet, maar alleen jou vreugde, jou triomf, begrijp je nu hoe vreeselijk mij dat trof? Jij zegt dat je er niets van vermoedde. Ik hoop het want anders had je niet harteloozer kunnen doen dan door dat vertoon van blijheid." "Neen, ik wist er niets van - Lize zei zoo iets daar straks, ik lachte er om, aan dat kon ik niet denken." "'t Pleit niet voor je verstand." "Wil u in de voorkamer gaan, dan zal ik maar laten afnemen." En toen hij weg was, begon zij zelf alles naar de keuken te dragen. "En de pudding en 't dessert juffrouw?" "'t Hoeft niet Lize, mijnheer heeft geen trek en ik ook niet."
inhoud | vorige pagina | volgende pagina