Melati van Java: Orchidée Amsterdam: L.J. Veen, derde dr., z. jr. eerste druk 1905
IV.
"Ik ben een kip als ik me nog met die lui bemoei," had Baudine gezegd, toen zij later met Laura, Maddie, Ben en Jaap hun ontmoeting bespraken. "Je zoudt ook wel mal zijn," riep Maddie verontwaardigd uit, "laat ze hun letters opeten, als ze willen." "Ik heb zoo met dat meisje te doen," zei Laura medelijdend, "zij kan het niet helpen." "Nu ja, zij zelf wil niet met ons meedoen. Zij vindt ons onbeduidende lachebekken, meer niet."
[27:]
"Omdat zij nog geen smaak heeft in een echt jongemeisjesleven, maar wij moeten haar dat leeren." "Om met haar Pa ruzie te krijgen? Morgen brengen!" "Kinderen!" zei Jaap op plechtigen toon, "wij moeten een verbond sluiten - een anti geleerdheidverbond voor jonge meisjes." "Daar doe ik aan mee, riep Maddie, ik houd dol van leeren, maar op school, niet er buiten." "En ik vind niets zoo vervelend dan leeren," verklaarde Baudine. Laura lachte. "Nu, ik ben anders volstrekt niet tegen geleerdheid, maar ik zeg ook, wij zijn nu toch op vacantie, ik doe dus mee voor de jool." "En wat zal die bond bedoelen?" "Wie er lid van wordt, verbindt zich zoolang wij buiten zijn, geen studieboek in te kijken." "Dol, dol!" juichten Baudine en Maddie. "En jij, Laura?" "Nu ja, 't is goed!" "En niet te praten over school, en over leeraren of leeraressen, of juffers of m'sjeus, maar alleen lezen voor plezier en verder pret maken en spelen." "Ja, maar zoo zullen wij Idée er nooit in krijgen, haar bullebak van een vader staat dit niet toe." "Daarvoor is tact noodig, dat gaat niet zoo in eens - want zie je onze bond moet een geheim genootschap blijven. We praten er met haar niet over maar zien haar in ons clubje pret te doen krijgen. Wij moeten ze leeren fietsen en tennissen, al is die eerste les niet goed afgeloopen." "Maar als ze er geen plezier in heeft?" "Dan moet ze er plezier in leeren krijgen, dat is 't 'm juist! Uit eigen beweging moet zij haar Homerus en Tacitus weggooien en met ons mee dollen." "Zou Ma 't goed vinden," vroeg Laura bedachtzaam. "En waarom niet?"
[28:]
"AIs wij eens mot met den ouden heer kregen. Baudine kreeg reeds zoo'n flinken chasse van hem!" "Die boonenstaak." "Hij hoeft er niets van te weten, dat is juist de ui." "Ja, ik zou 't een goede grap vinden als ldée hem ontrouw werd." "Mad, Mad! nu ga je weer te ver! Ik zou 't ook leuk vinden als wij ldée heelemaal in ons clubje kregen maar, maar als haar vader er nu boos door werd en de oude lui er zich mee moesten bemoeien." "En ik," riep Baudine, "ik zeg dat wij haar stil bij haar boeken moeten laten en als het te pas komt, haar beleefd groeten, maar verder geen nieuws. 't Is veel gezelliger zonder die blauwkous, we hebben nu al zulke prettige daagjes doorgebracht. Laten wij ze niet bederven door haar er in te halen, tegen wil en dank." "Ik geloof dat Bau gelijk heeft," zei Ben en Baudine kreeg een kleur van plezier, want zij was zeer gesteld op Bernard's goede meening over haar, "en wij beter deden ons niet met dat meisje in te laten." "Ik vind Idée een snoesje," verzekerde Laura. "En je wil graag vriendin met haar zijn, liever dan met mij," en Baudine's lipje begon te hangen - natuurlijk twee geleerden. "Kinderen, niet kibbelen," riep Jaap, een dikke gezonde jongen, die den naam had liever lui dan moe te zijn, "Bau moet denken: verandering doet leven, zij is al zoo lang vriendin geweest met Lau - 't wordt tijd zij een ander krijgt." "Wees zoo kinderachtig niet," zei Laura, "je weet beter Baudine dat wij altijd vriendinnen blijven en als ik mij dat meisje wil aantrekken dan is het vooral uit medelijden." "Och ja! Jij wil natuurlijk met haar over allerlei geleerdheid praten en weten hoe zij 't heeft aangelegd om studente te worden, en later ga jullie samen studeeren!"
[29:]
"Ik zal haar nooit inhalen," zei Laura treurig." "Zie je wel, zie je wel hoe je in haar doet!" "Och Baudine, wees zoo dwaas niet, zet je die dingen uit het hoofd! Daar is geen sprake van, en als je liever niet hebt dat wij Idée's gezelschap zoeken, dan doen wij 't ook niet." "Ik ben geen pensionnaire van de Kreeft, dus sta ik er eigenlijk buiten. Jullie kunt haar van den morgen tot den avond spreken." "Nou, 't scheelt ook niet veel met jou. Je bent of komt in 't hôtel," flapte Jaap er uit. "Schei toch uit jongen! Ik wil geen spelbreekster zijn en als wij Idée opvoeden, dan is 't mij vooral te doen om mij op haar vader te wreken met zijn pedante wijsheid." "O wraakzucht, uw naam is vrouw!" declameerde Jaap en Maddie danste van pret. "Wij moeten 't haar zoo gemakkelijk mogelijk maken hoor! en als Ludo Zaterdag komt. . . ." "Als je belieft, laat Ludo er buiten," bad Baudine, "die malle jongen bederft alles." "Nu ja, ze zijn toch immers collega's, beide studenten." "Ja Ludo is student, maar Idée studeert." "De grooten moeten ons helpen en Dorette en Jo, juist omdat die niet zoo kinderachtig zijn als wij, wij passen beter bij haar." Zoo werd er dus beraadslaagd; 's middags wilde het gezelschap een groote fietstocht doen naar een dorp aan zee, en na de koffie vroeg Laura aan haar moeder of zij Idée zouden mee vragen. "Maar als zij nu niet fietsen kan?" "U fietst niet en Jo en Dorette gaan mee, die hebben ook geen fietsen. U kan dan misschien samen wandelen." "Wij moeten ons niet opdringen Lau, dat weet je wel, daar hond ik niets van." Laura was een beetje verlegen; zij begreep wel
[30:]
dat als haar moeder eenig vermoeden had van haar gesprek in 't bosch met vader en dochter er van een invitatie om partij te maken geen sprake kon zijn. Toen zij langs het tafeltje kwam, waar mijnheer Sonerius en Idée aan 't kranten lezen waren, maakte mevrouw Van Wegel een opmerking over het prachtige weer en vroeg of zij ook misschien plannen hadden gemaakt voor dien middag. "De dokter heeft mij voorgeschreven rust te nemen, mevrouw." "En uw dochter? Wij gaan gedeeltelijk wandelen en gedeeltelijk fietsen naar Oostdorp, als uw dochter dus in ons gezelschap wil meegaan " Hij zag ldée ondervragend aan en zeide een beetje weifelend: "Ik weet niet hoe ldée er over denkt. Zij is natuurlijk vrij en zal 't zeer waardeeren in uw gezelschap te mogen uitgaan, maar ik weet niet of zij lust heeft." "Och neen vader, ik blijf liever thuis," kwam er onzeker en hakkelend uit. "Best kind! best! Zeer dankbaar voor uw aanbod mevrouw, maar vandaag zullen wij er geen gebruik van maken, 't is misschien ook beter voor ldée dat zij zich niet oververmoeit. Hier heeft ze toch ook frissche lucht." "Zooals u verkiest!" En Mevrouw ging heen, zich vast voornemend nooit meer Idée te vragen iets mee te doen en vol spijt dat zij haar dochter haar zin had gegeven door die vraag. De meisjes vonden het nu ook alles behalve prettig maar toen Baudine en Jo kwamen met Jaap en mevrouw Doreveld, was het spoedig een allervroolijkst gezelschap; de fietsers reden weg, en de andere wandelden door het bosch vroolijk en gezellig pratend. Zij deden nu of zij ldée niet opmerkten, alleen de
[31:]
goedige Laura zond haar nog een vluchtig groetje toe, terwijl zij wegreed. 't Was zoo'n aardig troepje, de meisjes in haar kleurige blouses, met de korte, donkere rokjes, en de fietspetten op de in een vlecht of los neervallende haren, de oogen schitterend, pittig haar karretje trappend, de jongens tusschen hen in, - zoo reden zij den tuin door en het hek uit. Stofwolken wervelden achter hen op den grooten weg en in een oogenblik waren zij uit het oog. De dames Van Wegel, Doreveld met de kleinere kinderen, waarbij zich nog mevrouw Bonten met haar juf en de kleintjes hadden gevoegd, liepen nu het bosch in, waardoor zij veel spoediger naar het dorp konden komen dan de fietsers over den grooten weg. Idée bleef onder de veranda zitten; haar vader was naar boven gegaan en zij had geen ander gezelschap dan haar boeken; zij nam haar cahier en begon een vertaling uit het Grieksch, maar hoe zij ook haar best deed, het wilde niet vlotten. De woorden kwamen haar maar niet te hulp. De zinnen bleven halverwege steken, de beteekenis van de onnoozelste uitdrukking kon zij niet vatten - telkens waren haar gedachten bij die jolige meisjes op hun fietsen, zij hoorden hen lachen en praten, zij zag ze in zee springen en plassen, krijgertje spelen. Had zij daar plezier in? Vond zij het zoo begeerenswaardig, och neen! eigenlijk niet, maar waarom moest zij er dan telkens aan denken? Nooit had zij op een fiets gezeten. Vader vond dat zulke gevaarlijke, onvrouwelijke machines, niets voor haar - maar wat was dan voor haar? Alleen die geleerde dingen van over de duizend jaar oud en niet die mooie zon, die prachtige boom en die bloemen en die vriendinnetjes? Zeker zij was te benijden met haar groot verstand, haar scherpen geest, haar eigenaardige ontwikkeling.
[32:]
Zij mocht geen tijd verloren laten gaan, zij moest werken om vóór Kerstmis haar candidaats te doen - wat zou vader dan gelukkig zijn! Weer verdiepte zij zich in haar werk toen een zalvende stem haar vroeg: "Is u niet met de jonkheid mee?" Zij keek op, 't waren de freules, die met hun handwerk - zij haakten altijd spreien voor liefdadigheidsloterijen - bij haar kwamen zitten - zeker om haar gezelschap te houden. "Neen" antwoordde zij wat kortaf. "En waarom niet? Och, wij hoeven het eigenlijk niet te vragen, wat zal u dat gedoe van die meisjes kinderachtig vinden. Ik kan me best begrijpen dat u zich niet thuis voelt onder hen." "Maar ik zie niet op hen neer, ik vind ze niet kinderachtig, ik ben misschien te ouwelijk." "En te serieus, ja, dat vatten wij weI! Niet waar, Aldegonde?" "Hildegonde, ik ben 't niet met u eens, juffrouw Sonerius, moet zich niet te veel afzonderen. De jeugd wreekt zich vroeg of laat." Idée voelde een onbedwingbaren lust weg te loopen ver van de twee freules, die wel oude tweelingen geleken met precies gelijke toiletten, kapsels, alles even degelijk en ouderwetsch, alleen hun gezichten verschilden wanneer men goed oplette, en terwijl freule Hildegonde een heel hoog scherp stemmetje had, klonk Aldegonde's keelgeluid als een zware, forsche bas. "Zoo bedoel ik het niet, Aldegonda! Niemand meer dan ik weet wat de jeugd toekomt en ik begrijp beter dan iemand dat de boog niet altijd gespannen kan blijven, maar dat juffrouw Sonerius met haar zware, ernstige geleerdbeid geen lust heeft in de beuzelpraatjes van Lau en Mad en Bau en in de kwajongensstreken van Ben en Jaap is mij even duidelijk."
[33:]
"Ik vind ze heel aardig en vriendelijk," stotterde Idée, "zij zijn mij zoo lief tegemoet gekomen." "Maar u kan er niet mee opschieten, daar kan ik heel goed intreden, maar toch is het niet verstandig den heelen middag ingespannen te studeeren en daarom komen wij eens gezellig bij u zitten, want met ons zal u beter kunnen praten als met die bakvischjes." Idée keek radeloos rond; had zij daarom het jolige gezelschap dat haar zoo aantrok laten gaan om nu haar tijd te verspillen met de beide oude tantes? Zij was te beleefd of liever te natuurlijk goedhartig om iets tegen te zeggen; zij vergenoegde zich dus met haar werk weer op te vatten, dat nu nog slechter vlotte dan daar straks, en niet op de lieve uitnoodiging te antwoorden, maar toen de freules weer beurt om beurt begonnen haar te ondervragen, hoe haar moeder heette, of die al lang dood was, of haar vader met verlof of gepensionneerd was, of zij 't hier prettiger vond dan in Indië en meer van dergelijke nieuwsgierige vragen, kon zij 't niet langer uithouden. "Ik moet zien hoe 't met Papa gaat," zeide zij eensklaps, liet haar boeken in den steek en ging naar boven. Den heelen middag bracht zij op haar warm kamertje door met een andere studie, dan die zij zich voorgenomen had te doen, terwijl de freules vergeefs wachtten op haar terugkomst en eindelijk tot de conclusie kwamen dat die juffrouw Sonerius een pedant, onbeleefd nest moest zijn, die hun goedheid niet verdiende en die zij dus voortaan in den steek zouden laten. Zoo had Idée het, zonder iets kwaads te bedoelen, bij jongen en ouden bedorven. Aan het diner zat zij met haar vader nu tamelijk eenzaam; niemand bemoeide zich met hen, de Van Wegeltjes hadden veel te vertellen over alle pret, die zij gehad hadden - 't was erg leuk geweest, en snoezig en gezellig en goddelijk en zalig zonder einde.
[34:]
De freules moesten er het naadje van de kous van weten zelfs mevrouw Bonten sprak veel mee. Niemand scheen te weten dat mijnheer Sonerius en zijn dochter ook aan tafel zaten; hij gaf er niets om en sprak nu en dan fluisterend met haar over eigen zaken, maar Idée vond het recht pijnlijk. Zij voelde zich nu zoo eenzaam en verlaten als nog nooit te voren, zoo buiten gesloten, als de Peri uit het Paradijs en toen ze dat tot zich zelf zeide, kwamen onwillekeurig tranen haar in de oogen.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina