Mina Kruseman: Paria's (Tweede Deel) Dordrecht: Revers, 1900
VEERTIENDE HOOFDSTUK. DE ACTRICE.
Elmire klopte aan de deur van de commandant's-hut maar kreeg geen antwoord. De Dokter zat te lezen aan de groote eettafel en vroeg opziende: "Wilde u den Commandant spreken, Mevrouw?"
[103:]
"Ja Dokter, maar hij schijnt niet in z'n hut te zijn." "Ja wel, hij is er zoo pas binnen gegaan," en confidentieel vervolgde hij: "Na een hevige scène met den ofcier van de wacht, die op dek was op het oogenblik dat we gestooten zijn." "En hoe is die scène geëindigd?" "De ofcier heeft acht dagen arrest gekregen." "Is het die zwarte met z'n kroeshaar?" "Ja." "Was hij dronken? zooals meer gebeurt?" "Half. Niet zóó dat hij niet wist wat i deed." "Wat heeft hij gezegd?" ' "Den Commandant verweten dat hij zwak was geweest en z'n mannen opgeofferd had, aan de poltronnerie van de passagiers. Hij had een rapport opgemaakt, wat i hem heeft voorgelezen. Infaam! beneden alles!" "En wat heeft de commandant gedaan?" "Hij heeft hem geheel laten uitpraten en toen heeft hij den 1sten ofcier geroepen om hem in arrest te nemen." "Hij is dààr in zijn hut... En al de andere hutten die verzegeld zijn!.. Dat zal wat geven als we in Frankrijk komen!" "Wij weten toch hoe:de zaken zich hebben toegedragen, dan moeten wij den Commandant yerdedigen." "Ik zou je danken. ik weet niets!" "Wat?" "Neen waarachtig niet! God weet wat er van de sloepen terecht komt!" "Al vergingen ze alle drie." "Neen, neen, ik heb niets gezien en niets gehoord. Ik weet niets. Van deze laatste scène weet ik niets en wat er van komen wil komt er van. Ik smeek u, zeg aan niemand dat ik u iets verteld heb." "Maar u heeft het me toch verteld anders kon ik niets weten." "In het geheim, ja, Aan u alleen, omdat ik u vertrouw, maar. . . ." "Als ik het toch aan iemand vertelde?"
[104:]
"Zou ik u openlijk tegenspreken! "Dan moet ik zwijgen, natuurlijk,!" riep Elmire, en zij ging naar dek terug, om Lize te roepen. "U moet me helpen, Mevrouw, er broeit iets leelijks en Lady Dorbly heeft meer kracht van spreken dan ik, arme actrice." "Wat kan ik voor u doen?" En Lize lei haar arm in dien van Elmire en ging met haar het dek op en neer wandelen. "Verbeeld u wat er gebeurd is," begon Elmire "ze willen den commandant aanklagen bij de compagnie, omdat hij toegestemd heeft in de vlucht van de passagiers en z'n sloepen met de bemanning aan hun poltronnerie heeft opgeofferd. Een ofcier heeft een rapport opgemaakt, waarin hij alles op de schouders van den Commandant laadt en hem de schuld geeft - niet alleen van hetgeen er aan boord gebeurd is, maar ook nog van hetgeen er gebeuren kan met de sloepen die ons verlaten hebben. En hij was op wacht van nacht, toen... "Maar dat is infaam! Dan moeten wij..." "Den Commandant de hand boven het hoofd houden, niet waar?" "Natuurlijk! Wacht daar zal ik voor zorgen, kom mee." En Lize, in haar voortvarendheid, trok Elmire mee en.ging naar voren bij de matrozen. "Mannen!" riep ze opgewonden, "komt allen hier, ik heb je iets te zeggen." In een oogwenk waren de dames omringd van grof volk, matrozen, passagiers van de laagste klasse, rapatrieerende soldaten, koks enz. enz. "Wij weten," begon ze, "hoe jullie allen als één man je nobelen Commandant gesteund hebt, in de oogenblikken van gevaar die we doorworsteld hebben. En jullie weet, zoo goed als wij, dat de passagiers die gevlucht zijn, half krankzinnig waren van angst en den Commandant genoodzaakt hebben de sloepen te laten strijken, waarmee zij vertrokken zijn, onder toezicht van je dappere kameraden, die vrijwillig hun leven hebben willen wagen, om dat van hun medemenschen te redden. Is dit zóo, of niet?"
[105:]
Een algemeene kreet van instemming antwoordde. "Welnu, er zijn menschen aan boord die niets weten te waardeeren,. noch moed, noch koelbloedigheid, noch zelfopoffering. Zij hebben een rapport opgemaakt, gericht aan de compagnie, om onzen Commandant aan te klagen en te beschuldigen van.. ." "Dat mag niet! Dat zal niet! Sluipmoordenaars! Ellendelingen!" riepen verscheiden stemmen in een oorverdoovende verwarring. Lize wenkte met de hand. Alles zweeg. "Het is aan ons," vervolgde zij, "om de waarheid te zeggen en openlijk op te komen voor den man, die zijn plicht gedaan heeft, en niet aan ons verdiend heeft, dat we hem laf en flauw in den steek laten, als i verradelijk wordt aangevallen en belasterd, door intriganten en ellendelingen!" Een oorverdoovend applaudissement was het antwoord en een lange kreet van "Leve de Commandant! Leve Mevrouw Dorbly! Leve de Dames!" volgde. Alle passagiers kwamen naar voren gesneld om te zien wat er gebeurde; de ofcieren, de Dokter en eindelijk ook de Commandant volgden. Ze zagen Lize en Elmire, die papieren vast hielden op de kap van een kippenhok en al de mannen van vooruit, die met hun pet in de hand één voor één naderden om te teekenen. "Wat, in hemels naam voeren ze toch uit?" vroeg de Commandant. De Priester antwoordde: "Ze doen zeker een goed werk, Commandant, want twee groote vrouwen dirigeeren het." Een oogenblik later.herhaalde zich het geschreeuw en toen kwamen Lize en Elmire triomfintelijk aangeloopen met de volbeschreven papieren. "Lees! lees!" riep Lize "jij hebt het geschreven!" En Elmire las, bevend van ontroering: "Wij, bemanning en passagiers: van de Marseille, betuigen onze bewondering en onzen dank aan onzen moedigen Commandant, voor zijn koelbloedig en verstandig gedrag gedurende den verloopen nacht.
[106:]
"Lang leve Commandant de la Guerry!" Ook de deftige passagiers herhaalden den kreet en teekenden zonder aarzelen. De Commandant verroerde zich niet. Hij stond geleund tegen de verschansing en beet zich op z'n snor. Groote tranen blonken in z'n oogen. Lize en Elmire hadden eindelijk haar ronde gedaan en brachten hem de lijsten. "Hier Commandant," riep Lize met haar tooverlach, "hier heeft u de namen van menschen die u nooit vergeten zullen." "En die u trouw zullen blijven; op land zoowel als aan boord," vervolgde Elmire. De commandant begreep de reden, die niemand hem gezegd had, en vroeg zacht: "Heb ik wel mijn geheele plicht gedaan?" "Dat zullen de dooden getuigen!" antwoordde Elmire. "Twee slachtoffers van den paniek kunnen niet opkomen tegen u! Het jonge meisje dat vermoord werd en kolonel Lyons die ze verdronken hebben!" Elmire's oogen schitterden, een hoog roode kleur steeg haar tot aan het voorhoofd. Zij gevoelde zich weer als in een rol op het tooneel, het publiek hing aan haar lippen en ze moest triompheeren, geheel, over allen zonder onderscheid het moest. "Waar is de lafaard?" riep ze met haar klankvolle stem, "de eenige onder ons, god dank! die in oogenblikken als dezen schuld zoekt en aanklaagt? Waar is i? We missen hem, want we wilden allen tegen hem opkomen en hem ellendeling noemen. Is hij dronken? is i slecht? is i gek? Wat is i? Dokter, antwoord, hij behoort tot uwe patiënten, u moet weten wat hem scheelt. Spreek, bid ik u?" De Dokter voelde alle oogen op hem rusten en wilde een ontwijkend antwoord zoeken, maar EIInire begreep hem en riep hem uitdagend toe: "Ge hebt geteekend, even als wij, ge behoort dus tot de onzen, spreek..." "Hij is geconsigneerd in z'n hut, wegens dronkenschap...
[107:]
hij is niet aansprakelijk voor z'n daden," antwoordde de Dokter met bevende stem. "Des te beter!" riep Elmire, "dan kunnen we hem beklagen zonder meer... En schouderophalend wierp ze een van haar tooneelblikken vol verachting op den Dokter en keerde hem den rug toe. Een daverend applaudissement, ook van het volk, dat nader was gekomen om te luisteren, begroette haar triomf. Zij had, zooals ze het later noemde, elk op z'n plaats gezet.. en den Commandant een piéddestal bezorgd, waar niemand hem meer af zou halen. De Commandant drukte haar met warmte de hand, evenals hij het Lize deed en toen volgden al de passagiers, die één voor één den Commandant de verzekering van hun dankbaarheid en van hun gehechtheid kwamen geven.
vorige pagina | inhoud | volgende pagina