doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mina Kruseman: Paria's (Tweede Deel)
Dordrecht: Revers, 1900


VIJFDE GEDEELTE.

HOE ZIJ WORDEN ZAL.

P A R I A

[133:]

ACHTTIENDE HOOFDSTUK.

DORBLY EN LIZE LEEREN ELKANDER KENNEN.

Aan de Douanen te Napels stonden Dorbly en Lize plotseling als vreemden tegenover elkander.
Zijn bagage bestond uitsluitend uit kleeren en wapenen.
Een prachtige collectie revolvers en buksen, zwaarden, degens en sabels van alle modellen, lanzen, pieken, pijlen, bogen, schilden, enz. enz.
Lize staarde dat alles aan zonder eenige belangstelling.
Hij vertoonde zijn papieren, greep de hand van den douanier, die hem hielp en ging door.
Toen kwamen haar koffers aan de beurt. Eerst het linnengoed en de toiletten en toen het kistje met het zilver en de byouteriën van Tante.
Alle douaniers kwamen aangevlogen en omsingelden de uitheemsche schatten, die ze takseerden ver boven de waarde en wilden aanhouden als koopwaar.
Lize kon haar bezittingen niet verdedigen. Zij kende geen italiaansch, en zocht in het fransch steun. bij de douaniers zelf, die zich hielden alsof ze haar niet verstonden.
Eindelijk zag zij er één naderen, die hooger in rang scheen te zijn, dan de anderen, die allen voor hem uit den weg gingen.
Dórbly fluisterde haar snel toe "koop hem om met een byou."
Lize liep recht op hem af, stopte hem een ring met een kostbaren steen in de hand en zei overluid:
"Ik ben Lady Letchfort Dorbly, de echtgenoote van den Kaptein, wil u zoo goed wezen mijn byouteriën door te laten?"
"Eigen gebruik?" vroeg de man.
"Natuurlijk!"

[134:]

Hij verschoof de pakjes en doosjes byouteriën van rechts naar links en weer van links naar rechts, wierp er de watten over heen, sloot het kistje, gaf Lize den sleutel terug en zette zijn merk op het deksel.
"Welke kisten zijn nog meer van u?"
"Hier m'n koffers met kleeren, drie, en m'n valiesje."
De douanier merkte alles, groette en verdween.
Lize was gered en kon vertrekken met haar bagage.
Dorbly liet twee groote rijtuigen halen en daar gingen ze, elk afzonderlijk met hun bagage naar een groot hotel op de Rivïera di Chiaia, dat hun gerécommandeerd was geworden door den Commandant van de Marseille.
Ze namen een slaapkamer met een salon en lieten hun bagage boyen brengen. Maar toen de fachini al hun koffers en kisten geplaatst hadden, en vertrokken waren, bleven zij plotseling elkander aanstaren met een uitdrukking die geen van beide ooit op het gelaat van de uitverkorene gezien had.
In Dorbly's oogen lag een uitdrukking die naar walging zweemde.
In Lize's blos lag een verontwaardiging die scheen te zeggen:
"vertrek !"
Beiden gevoelden zich plotseling als gescheiden voor eeuwig.
Hun oogen bleven aan elkander gesmeed door verbazing en teleurstelling.
Dorbly kon geen woorden vinden.
Lize wachtte.
Hoe lang duurde dat pijnlijk zwijgen?
Zou het hun liefde dooden? Hun vereeniging verbreken? Hun toekomst verscheuren?.. Alles, alles met één slag vernietigen? . . .. .
Eindelijk vroeg Dorbly, nauw hoorbaar:
"Lize. .. wat heb je gedaan?"
"Ja. Wat. heb. ik. gedaan?" En Lize herhaalde luid:
"De Rank..."
"De Rank?.. Spreek... Waarom noem jij den naam van dien schurk?"

[135:]

"Dat alles..."
"Welnu?"
"Moet hèm behooren."
"Neen."
"De gehuwde vrouw bezit niets."
"Volgens jullie egoistische wetten, misschien!"
"Natuurlijk. Volgens de wet..."
"Maar ik! - Ik heb niets met jullie wetten te maken."
"Lize!"
"Ik hebt ze gemaakt, noch goedgekeurd en onttrek er me dus aan. - Jullie wetten! - Hebben die me nog geen kwaad genoeg gedaan?.. Zou ik me hier bevinden als ik me aan je wetten had gehouden? En met jou? vreemdeling!"
"Lize ... Lize... zwijg..."
"De Rank! Jij hebt de Rank genoemd! Jij! Jij die hem z'n vrouw hebt afgenomen... en je beschuldigt mij.. "
Dorbly duizelde, hij greep zich aan de tafel vast en zonk in een fauteuil.
"Ja, je beschuldigt mij van diefstal! Is het niet? Omdat je gezien hebt dat ik niet naakt als een wurm een nieuwen meester ben nagekropen wiens strop, eenmaal om m'n hals geworpen, m'n keel zou kunnen dichtsnoeren zoo dra hij het zou goedvinden. . . Je verwijt mij de vrijheid, waaraan jij zelf me te danken hebt! M'n opstand tegen de wet, waarvan jij zelf de voordeelen genoten hebt!"
"Lize. .. Lize... genoeg... Ik smeek je. . ."
"Neen, niet genoeg! Weet, eens en voor al, dat ik vrij ben, en dat ik vrij wil blijven, tot mijn dood. Dacht je dat ik me aan jou had overgeleverd uit armoe of noodzakelijkheid? Om onder dak te zijn? Om te buigen onder het juk van den vrijen man, zooals ik eenmaàl had moeten buigen onder dat van mijn wettelijke echtgenoot? Neen, ik ben je vrijwillig gevolgd uit sympathie alleen; en je zult nooit meer recht op me hebben dan ik zelf je zal toekennen.
De vrije vrouw heeft lief -,- de getrouwde vrouw moet doen

[136:]

alsof ze lief had. De vrije vrouw is oprecht, de getrouwde moet oprechtheid veinzen. Ik ben vrij en vrij zal ik blijven, - ook tegenover jou, vooral tegenover jou."
Lize wachtte even, maar Dorbly liet zijn hoofd in de handen zinken zonder te antwoorden. Hij scheen overwonnen te zijn, gebroken en vernietigd.
Lize zag het.
"Wij zijn nu ruim zes weken samen geweest," hernam ze zachter, "en je hebt me in Indië zien leven, zien beslissen over m'n eigen lot, ken je me nu nog niet? - Ik veins toch niet, ik intrigeer niet, ik buig niet... Ik leef oprecht en helder in krachtigen, openlijken opstand tegen al wat ik afkeur... Dàt hebben jullie schijnheilig verpletterende wetten me geleerd! Ik heb m'n huwelijk vertrapt om vrij te zijn, dit weet je: m'n land en m'n vrienden verlaten, m'n wereld den rug toe gekeerd, m'n naam te grabbelen gegooid... En ik heb jou liefde aangenomen voor den tijd dat ze duren zou..."
"Lady Dorbly!... Vergeet niet dat je mijn naam draagt," fluisterde hij snikkend.
"Dien ik zal blijven dragen zoo lang ik met je samen zal zij. .. Tot?.. Beslis."
Dorbly bleef zwijgen.
Lize greep zijn beide handen tusschen haar koude vingers en trok ze van z'n gezicht af.  Groote tranen gleden langs z'n wangen... Lize gevoelde zich zwak worden. Maar ze vertrouwde geen mannen meer. Zij had ze bestudeerd, op haar Vader die streng was, op Meijer die lichtzinnig was, op de Rank die slecht was... En tegenover Dorbly bleef ze aarzelen, wachten op de geheele ontsluiering van dit nieuwe karakter, wat ze, tot dus verre beschouwd had als een verward mengelmoes van trotschen zwakheid, van edelmoedigheid en harteloosheid.
"Beslis!" herhaalde zij zachter.
"Heb meelij?" fluisterde Dorbly snikkend, verlaat me niet... Ik kan niet meer leven zonder mijn lieveling!"
Hij drukte z'n hoofd tegen haar borst handen met kussen.

[137:]

Een vreemd gevoel van meerderheid en te gelijker tijd van minderheid maakte zich van Lize meester. Zij gevoelde zich de sterkste, maar niet de grootste. Wel had zij getriomfeerd maar hij had haar triomf gewild en dat niet uit berekening, niet uit goedkeuring neen, uit liefde alleen. . . uit alles-absorbeerende, hartstochtelijke, zelfverloochenende-afhankelijke liefde... Zóó had niemand haar nog lief gehad. Een oogenblik was ze trotsch op haar macht. Toch kon die liefde alleen haar geen voldoening geven. Zij verlangde meer, op dat meerdere meende zij recht te hebben... Ze wilde vertrouwd worden door hem... En hij vertrouwde haar niet meer, hier was ze zeker van. Hij had haar lief buiten z'n wil, ja, tegen z'n wil in zelfs, geheel inconscient, zooals een hond z'n meester lief heeft, omdat i z'n meester is... zonder goedkeuring, zonder achting zonder hoogschatting, uit noodzakelijkheid, uit afhankelijkheid uit instinkt alleen. Ware zij een man geweest dan had hij hem de deur uitgejaagd, nu?... Het was haar vrouwschap alleen wat getriomfeerd had over zijn physique zwakheid, over zijn minderheid als man.
"Edward" vroeg ze op eens. "Ik zal je eenige papieren geven. Wil je die naar den Consul van Nederland brengen en hem verzoeken ze te laten vertalen in het fransch of engelsch? Ik heb die stukken noodig."
Als ijs vielen de woorden van Lize in de gloeiende ziel van Dorbly. "Had ze die stukken noodig om hem te verlaten?"
"Geen papieren Lize!" riep hij sidderend. Blijf, blijf smeek ik je blijf... Ik kan niet. buiten je... Je heengaan moet me dooden!... Er bestaat niets meer voor me buiten mijn Lize.
Buiten de geliefde vrouw die ik recht heb gegeven op m'n naam, op m'n toekomst, op m'n leven. Gebied, Kind, en ik zal je gehoorzamen in alles, alles,  alles! Doe met me wat je wilt... vertrap me, verneder me, maar verlaat me niet!... Ik wil niet meer denken, niet meer vragen naar wat verleden is ik neem onze toekomst aan, hoe ze ook wezen moge, zonder..."
"Neen. dit is het juist wat ik niet wil. Je hebt me van diefstal verdacht en ik zal je bewijzen dat ik niets gestolen heb."

[138:]

"Gestolen!. .. Maar Lize lief! waar denk je aan? Heb ik gesproken..."
"Ik heb het testament van m'n Tante bij me" vervolgde Lize alsof ze hem niet gehoord had "daaruit zal je zien dat ik, Lize den Toom haar eenige erfgename ben geweest en van haar gekregen heb al wat ik bij me heb. Buiten weten van de Rank... van hem heb ik niets meegenomen, zelfs mijn trouwring niet, welke ik als afscheidsgroet aan zijn maitresse heb gezonden."
Dorbly greep naar z'n voorhoofd en vroeg verward:
"Waar heb je het over? Ik begrijp je niet. Laat toch rusten het verledene... Vergeef me, Lize, vergeef me Engel als ik je gekwetst heb door een woord of een blik die ik niet heb kunnen meenen. Ik heb je lief als het leven. Ik kan niet buiten je, ik ben krankzinnig geweest... ik heb gedroomd. ik weet niet wat me overkomen is dat ik een slechte gedachte heb kunnen veronderstellen een onreine handeling van het heerlijke wezen wat ik aanbid.
Ik ben onedelmoedig geweest, onrechtvaardig... ik ben krankzinnig! Heb meelij... vergeving liefste... Ik ben niets meer, niets..."
"Geloof je me?"
"Ja, ik geloof je."
"Vertrouw je me?"
"Volkomen."
"Zeg niet ja als er een zweem van wantrouwen in je ziel gebleven is."
"Ik heb je lief, Engel! Ik heb je lief als God zelf! Ja, meer dan Hemel!"
Hij schrok van zijn eigen woorden:
"Dat mag niet... ik weet het... maar het is... God zij me genadig!"
Lize greep zijn hoofd tusschen haar beide handen en zag hem recht in de oogen. Toen sprak ze zacht, maar op een toon die geen tegenspraak duldde:

[139:]

"Ik ben Lize den Toom, een wees, geheel vrij, alleen, zelfstandig en onafhankelijk, gebonden aan niemand. Dat wil ik blijven. Lady Dorbly bestaat voor de wereld alleen, zoodra onze liefde versleten zal zijn zullen twee menschelijke wezens hun weg afzonderlijk vervolgen en geheel los van elkaar hun leven verder leiden zooals ieder het goed zal vinden. We zullen elkaar verlaten vóór dat we elkander zullen hebben leeren verachten of haten. Beloof me dit?"
Dorbly's lippen bewogen even.
"En ik zat je dankbaar blijven voor de dagen van geluk die je aan Lady Dorbly zult geschonken hebben."
Zij drukte hem een kus op het voorhoofd en begaf zich naar de andere kamer.
Dorbly snikte als een kind. Hij kon niet spreken, hij kon niet in woorden brengen al wat er hotste en botste in z'n gloeiend brein, al wat er weggevallen was van zekerheid en hoop, al wat er geknakt was en gebroken, vernietigt in een toekomst waarvan hij zich meester had gewaand.
Lize, de uitverkorene, de eerste, de eenige vrouw in wie hij een gelijke ja, zelfs een meerdere had gezien, de vrouw aan wie hij z'n liefde en zijn vertrouwen had, geschonken met z'n naam en den titel van z'n voorvaderen, de vrouw, welke hij beloofd had te huwen voor de wet onder den zegen van den Almachtigen Vader. Lize met wie hij zich vereenigd achtte voor eeuwig. ..
Waar was die Lize nu?::. En wie was die andere vrouw, die daar vóór hem gestaan had in haar schier bovenmenschelijke schoonheid en hem bevolen had haar vrij te laten?.. Vrij?..
Lady Dorbly bestond dus niet meer?... Had nooit bestaan? . ., Hij die haar in zijn gebeden genoemd had in ééne gedachte met zijn moeder... Hij die zijn zoon verlangd had te zien in de armen van zijn Lize... Vrij?.. Zij wilde vrij zijn!... En ze was vrij.
Hij snikte als een kind. Met de ellebogen op tafel en het hoofd in de handen, zat hij daar te strijden tegen de werkelijkheid; te treuren over de illussies die hem gelukkig hadden gemaakt over de fikties van z'n eigen verbeelding die hem meester

[140:]

over Lize handen gemaakt... Lize de Rank? De vrouw van den Notaris? Verbonden door de wet, verbonden door de kerk aan een anderen man?... Maar zij had dien man verlaten om hèm te volgen, dus behoorde zij nu... Neen, Zij had haar vrijheid terug genomen om vrij te zijn... en... nu wás zij vrij... Verbonden voor geheel hun leven door de wet... voor hun volgend leven door de kerk... Neen, ze was niet vrij! Ze behoorde aan dien anderen man daar ginds, in het verre Indië... hij kon haar opeischen, laten terugvoeren onder zijn dak... hij was haar wettelijke meester...
"Lize!" riep Dorbly op eens, "kom even, ik kan niet meer denken!"
Lize kreeg een steek door haar hart, het was een physike pijn ze dacht neer te slaan.
"Wat heb je?" vroeg ze zacht, ze knielde naast hem en sloeg haar armen om zijn hals. "Ben je moe? Zeg, Lieveling?"
"Ik kan niet meer denken," herhaalde hij. "Spreek tegen me . .. Blijf bij me... Zóó, ja, zóó. Laat ik je zien, je voelen, het geluid hooren van je lieve stem. De stem van vroeger. . .de stem van mijn Lize... De Lize die mij alleen behoort."
"Ja, van jou Lize... want ik ben jou Lize alleen. Voor altijd, en tegen alle omstandigheden in die ons zouden kunnen scheiden, ja tegen alle wetten in. Ik heb je lief boven alles, arme Edward! En Lady Dorbly zal Lady Dorbly blijven voor jou en voor zich zelve, voor de eenigen die het aangaat. - Want wat bestaat er buiten onze liefde? Niets. En wat kunnen ons de menschen schelen? Niets. Alles is niets... onze liefde alléen is. En we zullen haar in eere houden als de kroon van ons leven. .
niet? - De vrije vrouw geeft zich geheel zoo als de vrije man zich geeft. Niets bindt ons dan onze oprechte, grenzeloozeliefde - niets kan ons scheiden dan de dood van ons hart. En ons hart kan niet sterven zoo lang we vertrouwen stellen in elkaar en leven van elkander's geluk..."
"Dank je Kind... mijn Lize! de mijne uitsluitend, de mijne geheel!. .. Toen je weg was, daareven voelde ik je heengaan... ver... ver van me... je ziel had me verlaten. . . je wil, je kracht,

[141:]

je alles voedende sympathie... Ik voelde me verloren gaan. Ik zag Illa voor me... Arme Illa! ze wenkte me... ze trok me aan met de kracht van den zelfmoord... Toen ben ik bang geworden... en ik heb jou geroepen. . . Als je niet gekomen was...
"Edward! Edward! - We missen hier zon en lucht! Wacht ik zal de balcon-deuren openslaan. Kijk hoe beelderig!" Zij greep Dorbly bij de hand en trok hem mee naar het balcon.
"O wat prachtige paarden hebben ze hier!"
"Ja, prachtig," herhaalde hij verward. Hij kon zoo gauw niet overgaan van de eene stemming in de andere.
"En wat rijke équipages! Nu, Napels is mooi van de zee  gezien, maar deze plaats, met haar groen en haar beelden, is ook prachtig! En zie hoe aardig die bloemenverkoopsters dáár bij dat boschje ... en dat estradetje dáár aan den overkant, wat ze schijnen gemaakt te hebben voor de te paard stijgenden... O de beelderige Amazone!"
Lize werd geheel meegesleept door de vroolijke beweging aan haar voeten. Dorbly glimlachte gelukkig met z'n hoofd op haar schouder.
De Amazone zag op en riep in het hollandsch "Henri, kijk die mooie Amoureux daar boven!"
"Nieuwe buren aan tafel!" antwoordde de cavelier en ze reden verder.
Lize lachte en vertaalde voor Dorbly.
Maar hij verschrikte. "Alweer nieuwe kennissen in het verschiet! Zou dat leven in publiek dan nooit tot een einde komen!"
Een home, een eigen gesloten home! vroeg zijn geheele ziel. "Hoe verder van de menschen, hoe liever! In het gebergte van Schotland als het kon, hoog in de lucht, met de wolken aan hun voeten. In een verIaten  kasteel, een halve ruïne, op mijlen afstand van de naastbij gelegen stad; dáar wilde hij zijn chatelaine heen voeren... in de oude ridderzalen zou hij haar dienen, haar...

[142:]

"O, de mooie kinderen, die dáar uit onze deur komen," riep Lize. "Kijk toch! Kijk toch!"
En Dorbly zag een geheele bende jong goedje die springend en lachend de Villa in vloog.
De Amazone zag om, en groette met de karwats; de anderen antwoordden met hun hoepels en zweepen, en in het heldere zonlicht schitterde de rijke groep van levenslust en genot.
Dat deed Lize goed, ze werd de oude Lize weer, het kind van het oogenblik, dat meeging met haar omgeving en leefde van het leven dat haar omringde.
Dorbly volgde haar blikken, bewonderde haar bewegelijkheid en ging eindelijk weer geheel op in zijn betooverende Lize.
Zóó waren ze gelukkig, en bleven ze tot etenstijd op het balcon zitten.


vorige pagina | inhoud | volgende pagina