Mina Kruseman: Paria's (Tweede Deel) Dordrecht: Revers, 1900
NEGENTIENDE HOOFDSTUK. DE TABLE-D'HôTE.
Twee lange tafels stonden gedekt in een ruime zaal; waarvan de muren versier; waren, met al wat smaak en wansmaak bij elkaar hadden kunnen rapen om het oog te trekken. Schilderijen, borden, platen, beeldjes, draperiën, photografiën, oud en nieuw, rijp en groen, alles dwarrelde door elkaar. Een fijn beeldje van saxsisch porcelein naast een lompe pot van majolica, een half naakte martelaar met bloedend lichaam boven een, fotografie van Capri, rood, groen en geel gekleurde poppetjes, types van Italië, draperiën van zijde stoffen overpropt met portretten van danseuses en beroemde mannen. Hier een theeservies, op een tafeltje, daar een pendule met bronzen coupes, wat verder eenige antieke muntstukken in een kastje dat gesloten was, in een hoek een koperen brasero zonder vuur, kortom het groote ver-
[143:]
trek deed veeleer denken aan een winkel van curiositeiten dan aan een eetzaal in een vreemdelingen-hotel. Het deed dan ook dienst voor beide, want alles was er te koop, zoodat bijna dagelijks het aanzicht veranderde, daar de meubels zoowel als de schilderijen en de ornamenten verkocht werden telkens wanneer de eigenaar er eenige lires op kon winnen. Aan het hooge eind van de tafel zat de eigenares van het hótel, aan het lage eind nam haar zoon plaats, een jong mensch van twee drie-en-twintig jaar, dat bizonder veel praats had en zich vooral liet voorstaan op zijn vaal blond haar, dat vreemd stond bij zijn grijs-gele tint en z'n koolzwarte oogen. Hij heette Bello en niemand kende meer waarde aan zijn naam toe dan hij zelf. Er verscheen een zestigtal personen aan tafel, meest italianen. De overigen waren bijna uitsluitend engelschen en duitschers, de mooie Amazone en haar cavalier waren dc eenige hollanders. Toen Dorbly en Lize binnen kwamen, ging er een gegons van bewondering door de zaal. "Daar heb je dat mooie span!" riep de Amazone. Heb je in het vreemdelingen-boek gekeken?" "Ja, een Engelsche Lord met z'n vrouw, ze komen uit Britsch-Indië." Een knecht schoof twee stoelen achteruit en wees de Dorbly's hun plaatsen aan, naast de hollanders. Lize had gehoord wat ze gezegd hadden, en het was met een glimlach en een halven groet dat zij naast het jonge meisje plaats nam. "Nu kan je haar op je gemak bekijken," sprak de jonge man half fluisterend. "Ze is zoo vriendelijk als ze mooi is" antwoordde het meisje, '"niets engelsch!" "Ze heeft toch engelsch haar." "Hè, Henri! Hoe kan je 't zeggen! Bello heeft engelsch haar! Maar zij? Haar haar is van goud en haar hoofd is van marmer! Ik heb nog nooit zo'n mooi mensch gezien!' "Het is maar goed dat ze je niet verstaat, want ze zou
[144:]
zeker niet gefiatteerd zijn met je vergelijking! Een hoofd van marmer! Ze lacht met de oogen!" "Nu, ik meen ook niet de expressie, ik wilde zeggen de trekken, het profil vooral." "Ja, een mooie camée." "Wat voel je voor de italianen? vroeg Dorbly, "daar zitten er eenigen tegenover je die als types kunnen gelden." "Veel te donker" antwoordde Lize. "De trekken zijn toch mooi?" "Ze kunnen de uitdrukkIng niet goed maken." "Wat heb je tegen de uitdrukking?" "Wreed en kruipend." Dorbly lachte. "Je hebt juist geoordeeld" fluisterde hij. "Ze zijn hier zoo lang verraden en vervolgd geworden... dat maakt achterdochtig en wreed... zeer onderdanig." "Wat spreken ze toch samen?" vroeg Henri. Luister eens... dat is geen engelsch." "Neen, fransch." "Fransch?" "Ja, dat verwondert mij ook. Misschien zijn het geen engelschen en heb je verkeerd gezien." "Neen, neen, er stond Lord en Lady Dorbly en nog een naam dien ik vergeten ben." Lize wendde zich plotsèling om en vroeg in 't fransch: "Wat blieft u?" Amazonetje verschrikte. "Vergeving Mevrouw," antwoordde ze bloozend, "m'n broer heeft uw naam genoemd, omdat hij hem in het vreemdelingen-boek gelezen had. We konden niet gelooven dat u engelschen waart omdat we u franch hoorden spreken." "Och, in dezen tijd spreekt men zoo veel talen door elkaar, dat men eindigt met zoo wat alle talen te verstaan." "Onze taal verstaat u zeker niet, Mevrouw," riep Henri. "Misschien... Wie weet... welke taal is de uwe?" "Hollandsch Mevrouw." "We komen van Java," antwoordde Lize lachend, en ik
[145:]
zou u niet raden geheimen aan elkander mee te deelen in onze tegenwoordigheid." "Van Java? O Mevrouw! hoe aardig!" riep Amazonetje. "Wij zijn ook van Java! Dat is te zeggen Papa en Mama, want wij, kinderen, zijn allen in Holland geboren en opgevoed. Maar Mama is een echte Indiesche." "En u heet?" vroeg Lize. "Jeanne Derban, Mevrouw. Hier m'n broer heet Henri en dan he.bben wc nog drie zusters thuis en één broer. Een groote familie zooals u ziet." "Ja, en een prettige, vroolijke familie zooals ik veronderstel." "Ja. .. maar... Ach, ieder heeft al iets wat hem hindert, niet? . .. En als je met zoo velen bent dan heb je ook zoo veel kanzen van kleine tegenspoeden." "Toch geen ziekten, wel?" "Ik weet het eigenlijk niet. Mama tobt tegenwoordig. Vroeger was ze zóó vroolijk en zoo vol moed... maar sedert eenigen tijd. .. hoest ze telkens en is ze neerslachtig, somber, moedeloos. Soms wordt ze beter en komt ze weer goed bij, doch dan zakt ze weer op eens in elkaar en spreekt ze over sterven alsof de dood een uitkomst voor haar zou wezen. Dat is treurig Mevrouw, heel verdrietig voor ons allen. Mama is zoo goed!" "Ja, als u Mama kende," vervolgde Henri, "zou u van haar houden en meelij met haar hebben, de dokter noemt het une maladie noire, maar wat hij daar eigenlijk mee bedoelt begrijpen we niet." "Mogelijk heeft uw Mama: het heimwee, verlangt zij naar haar heerlijk Indië terug?" "Ik geloof het niet, Mevrouw. Mama is geen heimwee-mensch. Zij denkt nooit aan zich zelve en ze klaagt ook nooit. Maar zij heeft iets wat haar moedeloos maakt. Misschien voelt ze zich ziek en wil ze het voor ons niet weten." "Maar Papa weet het ook niet," zei Jeanne, "hij doet al wat i kan om haar op te vroolijken maar het gelukt hem zelden." "Hoe oud is uw Mama?" "Nog geen twee en veertig jaar."
[146:]
"Dat is nog jong! Te jong om ziek te wezen." "En vooral om te sterven!" riep Henri, terwijl de tranen hem in de oogen sprongen. "U moet haar afleiding bezorgen" hernam Lize, "veel uit laten gaan, in de open lucht, tochtjes maken naar plaatsen in de omstreken. Telkens iets anders laten zien." "Dat is het juist wat we niet gedaan kunnen krijgen! Ze wil niet meer uit, ze wordt menschenschuw Mevrouw. We kunnen haar de deur niet meer uitkrijgen! Als we van een tochtje naar Pompëi of Sorente spremen dan doet ze mee tot alles besteld en gereed is, en, op het oogenblik van vertrekken, zegt ze dat ze moe is, weigert ze mee te gaan en zendt ze ons alleen weg. Dat is geen plaisir, Mevrouw!" "Neen, dat is het zeker niet! En heeft u geen kennissen hier? vrienden of familie, menschen met wie zij gezellig om kan gaan?" "Neen. Niemand. De italianen zijn niet gezellig. Ze hebben geen thuis... Ze leven op straat en in hun équipages en ze ontvangen in hun loges in den opera. Als ze feesten geven verzamelen ze zóóveel menschen als hun salons bevatten kunnen, en als ze thuis blijven lijden ze gebrek... zonder het zelf te begrijpen veronderstel ik." Lize lachte. "U hangt daar een mooi tableau op van het italiaansche leven!" riep zij. "Luister toch Dorbly, jij die van gezelligheid houd!" "Ja, ik heb het gehoord. Buitendien ik ken het italiaansche leven. Ik ben hier vroeger geweest. Gelukkig is de engelsche colonie zoo groot dat wij ons onderling kunnen amuseeren, zonder ons met de inboorlingen in te laten." Een ijswind woei over het gesprek, dat afgebroken werd en niet hervat. Na het eten groetten de Dorbly's de Derban's en keerden zij naar hun kamers terug. "Dat was een aardig meisje," riep Lize,"en de broer was ook een eenvoudige joviale jongen." "Ik was bang dat je weer kennis wilde maken."
[147:]
"Ja, dat was m'n plan ook, maar jij hebt het verijdeld." "Ik? Ik heb niet eens meegesproken, ik heb maar drie woorden gezegd." "Maar ze waren zóó grijs als een afscheidsgroet!" Dorbly antwoordde niet. Hij stak een sigaar op, greep Lize bij de hand en voerde haar mee naar het balcon. "Hier zitten we veel prettiger," riep hij tevreden. "Met ons beidjes alleen! Eindelijk! ja, eindelijk! Lize wierp zich in haar fauteuil en liet haar hand in de zijne rusten.
vorige pagina | inhoud | volgende pagina