Mina Kruseman: Paria's (Tweede Deel) Dordrecht: Revers, 1900
TWINTIGSTE HOOFDSTUK. BRIEVEN UIT INDIË.
Den volgenden dag ging Dorbly, reeds vroeg in den morgen, naar het postkantoor om te vragen of er ook brieven waren, en kwam hij terug met een dik paket voor Madame Asman. Brieven van Jufvrouw Hanna, van Non en van Rijnsma! Wat hadden ze zich uitgesloofd! Non schreef dat er veel veranderd was sedert Lize's vertrek. Haar Moeder was gestorven, en zij was bij Jufvrouw Hanna gebleven met kleine Marie. Haar broer woonde bij een leeraar van de H. B. school en zij kreeg piano- en zanglessen van groote artisten. "Meneer Rijnsma vroeg eens aan Jufvrouw Hanna: "Is "Nonnie nog altijd zoo dol op zingen?" "Ja, ze zingt als ze gelukkig is, en ze zingt als ze verdriet "heeft ook." "We moesten haar les laten nemen van Mme Dormeuil van de opera. Ik vind dat Non een heerlijke stem heeft en ik geloof dat zingen goed voor haar is."
[148:]
"Toen is de Jufvrouw met mij naar de groote chanteuse "gegaan en heeft zij haar verzocht mij les te geven. Eerst wilde ze niet, ze gaf geen les, daar had ze geen tijd voor. Maar toen ze me gehoord had zei ze dat ik bizonderen aanleg had en dat zij beproeven zou een goed artiste van me te maken. En nu heb ik de rol van Margurite uit Faust onder handen. Het zingen kost me niet veel moeite, dat gaat van zelf als je goed geaccom"pagneerd wordt, maar het spelen vind ik lastiger, ik vergeet mijn kameraden soms en dat gaat toch niet! Mme Darmeuil zegt dat dat komt doordien ik alleen ben, maar dat ik later, op de scène, met de anderen samen daar geen moeite mee zal hebben. Nu heb ik een stoel voor Faust en een kapstok voor Mephisto, "die twee kameraden zijn ook niet heel bewegelijk en vlug, ik moet ze tusschenbeide ergens anders zoeken dan dààr waar ze gebleven zijn. O die lessen zijn zoo prettig, ja, dat zingen heeft me in het leven gehouden! Meneer Rijnsma heeft me weer begrepen! Ik was zóó terneer geslagen na den dood van Mama, ik had zóó veel verdriet gehad dat ik om niets meer gaf en ik het eigenlijk niet de moeite waard vond om te blijven leven. Nu interesseer ik me in het leven van mijn operahelden en heldinnen en leef ik als of ik geen Non de Witte meer was. Dit zal je dwaas van me vinden misschien, maar ik was zóó gewènd voor Mama alleen te leven en met haar te tobben dag in dag uit... toen zij op eens weg was had ik niemand meer. Nu heb ik allerhande menschen om me heen! En Mme Dormeuil beschrijft me hun karakters, leert me hen zóó goed kennen dat 'ik met hen leef alsof ze werkelijk bestonden. .: ' "Meneer Rijnsma spreekt dikwijls over je en zei gisteren: "Hoe jammer dat ik haar niet eerder gekend heb; een aller"intéressantste figuur! Ben je nu niet trotsch? Meneer Rijnsma is niet iedereen, dat weet je, en als hij van iemand houdt moet "die iemand ook waarde hebben... zóó is het met Jufvrouw Hanna ook. "En nn ben ik zóó moe dat ik niet verder kan schrijven; "het is ook al half twee. Ik ben naar den opera geweest met de "Juf vrouw om mijn mooie leermeesteres in de Hugenots te zien.
[149:]
"Die rol moet ik ook leeren... zij zegt dat ze me al haar rollen leeren zal, hoe heerlijk. hè!. .. .. . . Je liefhebbende vriendin NONNIE.
"P. S. Ik teeken Nonnie, omdat ik aan jou schrijf, anders "zou ik Mathilde zetten, daar ik tegenwoordig bij mijn ware "naam wordt genoemd. Dat Nonnie vond mijn Voogd te kin- "derachtig, en heeft hij afgeschaft. Ik ken me zelve nog niet "goed als Mathilde. Dat schijnt me een andere ik te zijn. De "oude Non is gestorven met Mama, Kassian! ik hield meer van "Nonnie. Enfin, alles went, zeggen de menschen, en ik krijg nu "zeeveel verschillende namen door m'n rollen, dat die nieuwe "Mathilde er wel bij kan. Meneer Rijnsma vergist zich nooit, de "Jufrouw wel, maar hij houdt zich stipt aan Mathilde. Later zal "hij mogelijk zeggen van Non wat hij nu van jou zegt: "Hoe "jammer dat ik haar niet eerder gekend heb!" Wij, aankomelin- "gen, hadden zoo weinig waarde voor hem... hij zag ons niet "eens! En later?.. Later zal het te laat zijn. De kleine vogeltjes "blijven in 't nestje, de groote vogels vliegen weg! "Nog eens een hartelijken kus van
DE OUDE NON."
Lize vouwde den brief dicht en bleef lang zwijgend voor zich uitstaren. Dorbly sloeg haar angstig gade en vroeg eindelijk: "Wat heb je, kind?.. Toch geen slechte tijding?" "Een brief van de vriendin uit m'n kindschheid, we hebben elkaar lange jaren gekend en zijn samen opgegroeid als zusters, onder de leiding van een europeesche dame, die, uit meelij, de hand naar ons, halve weezen, had uitgestrekt, ze heeft haar moeder verloren en studeert nu voor den opera." '"Alweer een zangeres!" riep Dórbly. "Arme Non! dat is het wat ze schrijft, maar ik lees tusschen de regels door een groot geheim, wat ik reeds half geraden had. Jufvrouw Hanna, onze beschermengel, heeft een commensalenhuis; en bij haar woont, onder anderen een groot advokaat, een vreemd, maar door en door rechtschapen mensch,
[150:]
die toeziende voogd over Mathilde is en dien zij lief heeft als het hoogste wat ze kent... Arm kind, hij denkt niet aan haar!" "Is hij getrouwd?" "Neen." "Welnu, dan.." "Neen. Rijnsma is geen man om te trouwen, ook niet om misbruik van zijn positie tegenover Non te maken. Hij noemt het huwelijk immoreel, dus zou hij er haar nooit toe overhalen. Haar, z'n pupil, de dochter van z'n meest intiemen vriend!... Neen, dat doet hij nooit." "Maar als zij toch van hem houdt... Wat moet er dan van haar worden?" "Dat zal hij zich ook afgevraagd hebben, en daarom studeert ze zeker voor het tooneel, iets waarvan vroeger nooit sprake is geweest." "Is dat de advocaat Rijnsma, over wie je me al eens gesproken hebt, aan wie je een procuratie hebt achter gelaten in blanco?" "Ja. Voor het geval dat de Rank zou willen divorceeren! Hij is ook de exécuteur-testamentair van Tante geweest en heeft me de erfenis bezorgd, die anders in handen van de Rank zou gevallen zijn. Hij heeft me mee gegeven al wat, hij tot geld heeft kunnen maken, maar ik heb nog huizen in Indië en aandeelen in fabrieken, die hij zoo gauw niet heeft kunnen verkoopen, hij is het die dat alles voor me administreert." "Een kundig man?" "Ja." "Jong?" "Een jaar of vijf- zesendertig, denk ik." "Mooi?" "Ja... vreemd." "Ik wou dat je dien man nooit gekend had!" "Hé waarom?" "Omdat ik jaloersch ben van alle menschen gekend hebt." "Arme Edward! Foei hoe kinderachtig!"
[151:]
"Ja, die Rijnsma moet een plaats in je hart bekleeden." "Een groote plaats," antwoordde Lize. "Ik heb hem te laat leeren kennen, anders..." "Anders?" vroeg Dorbly met angst. "Anders was ik nooit getrouwd... dan zou m'n leven heel verschillend geweest zijn van wat het nu geworden is." "Beter?" "Ik zelf zou beter gebleven zijn... dan had ik niet leeren verachten, noch haten. Non is goed gebleven... de mannen zijn nog niets in haar leven geweest Zij heeft Rijnsma alleen gekend." Dorbly wierp een vreemden blik op Lize. "Wat bedoel je, kind?.. Ik begrijp je niet." "Ik bedoel dat ik m'n meest enthousiaste jaren verknoeid heb aan illusies maken over wezens die het aanzien niet waard waren. Non die met haar tooneelhelden leeft, kan ten minste haar verbeelding en haar hart vullen met geheel denkbeeldige wezens, die haar niet vernederen en bezoedelen kunnen... integendeel, die haar de wereld leeren kennen zoo als zij is of à peu près." "Ja, zeker niet meer dan à peu près, want de opgeschroefdheid van het tooneel overtreft nog die van de romans en..." "Waarschuwt!" riep Lize. Ik wist noch van tooneel noch van romans. Ik had geleerd dat een ofcier een man van eer was . .. dat een Notaris het vertrouwen had van alle menschen. . . en dat ik, arm stadskind, me zeer vèreerd moest achten als zulke mannen hun oog wierpen op mij..'.. Ik. heb tegen de mannenwereld opgezien, als tegen een pyramide die eeuwig voor me gesloten zou blijven. Door een mirakel ben ik er binnen getreden en ik heb niets dan skeletten van menschen gevonden, leege doodskoppen en geen enkel hart. Rijnsma had niets met hun pyramide te maken, hij stond er buiten, werd bespot en gevreesd, omdat hij recht maakte wat krom, was en den spot dreef met alle uiterlijke kenteekenen van innerlijke waarde die niet bestond. Hij verachtte een gedécoreerd Europeaan en reikte de hand aan een armen chinees, hij noemde de Rank een schurk en werkte voor liplapjes, die geen Vader kenden. Kortom hij was een mensch,
[152:]
en hij is de eerste man geweest die ik boven me gesteld heb." Lize had al sprekende den brief van Rijnsma opgenomen en geopend. Een stukje papier viel er uit, dat haar purper maakte en daarna kreitwit. "Mijn God, wat heb je nu?.." vroeg Dorbly. "Van hem... de Rank!... Ik durf het niet te lezen... het schrift alleen maakt me al koud. . . wat kan hij schrijven?... Het briefje is aan Rijnsma gericht..." Zij las en vertaalde: Hij spreekt over mij: Noemt divorce "een publiek schandaal" - zegt met Lize den Toom getrouwd te willen blijven tot z'n dood. Als zij kinderen krijgt, zullen dat... mijn kinderen zijn". .. en ik zal ze weten machtig te worden met de wet in de hand, waar ze zich ook bevinden mogen." Dorbly liet zich op een stoel vallen en bedekte zich het gelaat met de handen, groote tranen drupte langs zijn vingers. Lize herlas het papiertje, en riep met groote verontwaardiging; "Daar hebben we dat schurken-wetboek weer! - Hij zal wel gelijk hebben.. . anders zou hij het niet zeggen. . . de Notaris kent de wet!" "ONZE kinderen! - De Rank wettelijk recht op onze kinderen! Mijn God, de maatschappij waarin we leven is waarachtig een groot gekkenhuis... gesloten voor elk natuurlijk recht en geregeerd door de krankzinnigen zelf die alles naar zich toehalen wat ze maar krijgen kunnen, zonder rede, zonder oordeel, zonder eenig begrip van eigendomsrecht! " De Rank de hand leggen op mijn kind! En wat heeft mijn kind met de Rank te maken? Al zeiden alle wetten van de wereld dat het hèm toekwam, dan zouden alle wetten liegen. Want mijn kind behoort mij alleen. Ik de moeder ben de eenige natuurlijke eigenares van mijn kind - alle wetten die het tegendeel beweren zijn dievenwetten - door mannen gemaakt, en mannen-gedachten deugen niet... ze zijn scheef en verwrongen, op vernielen en vernietigen gebazeerd, op rooven en op stelen is de geheele maatschappij geen spotvorm van wat ze wezen moest...
[153:]
"Lize! Lize!" "Je vindt me heftig misschien, omdat ik hardop denken durf! Ja... dàt denken heeft Rijnsma me geleerd!... Hij dacht met Jufvrouw Hanna en zij sprak met ons... Was ik geheel onder hun leiding geweest dan had ik hen begrepen - en was ik nooit het slachtoffer van de Rank geworden. - Nu?... verbiedt de Rank mij moeder te worden! Jullie wetten! - Zij hooren ook in de Pyramides thuis, bij de leege doodshoofden en de uitgedroogde skeletten! De muren opgetrokken zoo hoog mogelijk, aan alle kanten, en volgemetseld de gangep. Weg er mee, weg met jullie vermolmde wetten! Wij, vrouwen, met ons gewoon gezond verstand, ware nooit in staat geweest, zoo veel nonsense bij elkaar te rapen, en het de menschheid aan te bieden in den vorm van bijbels en wetboeken zoo als jullie gedaan hebt! Waar waren jullie hersens toen je die niet-samenhangende monumenten schiep, waar zijn ze nu? dat je nog kleeft aan al dat geraaskal als een oester aan z'n schelp, onbekwaam één stap vooruit te gaan op zedelijk gebied vooral! Jullie bent gemaakt om te hakken en te timmeren en op intellectueel gebied om naar je toe te rekenen, verder kom je niet! Ik haat de mannen!" Lize was heel mooi als ze zich zoo opwond en Dorbly vergat te luisteren naar wat ze zeide zoo geheel ging hij op in de bewondering van haar gloeiende oogen en haar bewegelijke trekken. Het "Ik haat de mannen" had hem toch getroffen en heel zacht vroeg hij: "Mij ook, Lize lief?" Haar élan was gebroken. Ze was zoo ver weg gevlogen met haar gedachten, dat ze hem een oogenblik verstomd aanzag zonder te antwoorden, toen nam zij den tweeden brief van de tafel en opende hem. Het was die van Rijnsma. Zij begon te lezen en vertaalde het volgende: "Jufvrouw Hanna is naar de Rank geweest om over mijn divorce te spreken, zij heeft hem gezegd dat ik naar Amerika vertrokken was, hij heeft eenvoudig geantwoord dat hij me
[154:]
"weer thuis verwachtte zoodra het me daar vervelen zou...intusschen hoopte hij dat ik me goed amuseeren zou. . . "Ellendeling!" Rijnsma heeft hem geld geboden, hij heeft hem zijn toestemming tot divorceeren willen afkoopen... hij is tot "ft 50.000 gegaan; de Rank heeft alles geweigerd. "Ik verkoop mijn vrouw niet,"heeft hij geantwoord. "Hij weet dat u met het bootje van den Chineesch naar Singapore vertrokken is, maar dáár is hij uw spoor kwijt geraakt..Hij weet ook dat u reist ond,er den naam van Asman. Hij scharrelt altijd in de chineeschen kamp rond en daar heeft hij z'n spionnen in beweging gesteld. Maar wij hebben ze gedépisteerd, en dit pakket brieven heeft een van m'n vrienden meegenomen naar Samarang om het daar van daan te verzenden naar Napels. Wij kunnen u dus niet meer schrijven onder den ouden naam en zullen onze volgende brieven richteh aan Mevrouw Alta. Poste restante. Napels. Deze naam heeft onze arme Mathilde verzonnen, zij treurt nog altijd om u, het lieve schepseltje! en ze heeft droeve dagen te doorworstelen gehad.Gelukkig dat Jufvrouw Hanna over haar gewaakt heeft als een "liefdevolle moeder, anders weet ik niet wat er van haar gewor"den zou zijn onder deze treurige omstandigheden. Zij zal u zelf wel over haar studies schrijven, die ze lief begint te krijgen, meer dan we hadden durven hopen. Ja, er moest volstrekt iets gedaan worden om dat liefdevolle hart voedsel te geven, die heerlijk ontwakende natuur te bevredigen en een doel aan te wijzen. Eerst uw vertrek en kort daarop de dood van haar moeder, dat was te veel voor onze arme vriendin. Zij is zwaar ziek geweest, door moreele uitputting vooral, gelukkig heeft het niet lang geduurd, haar jong krachtig lichaam heeft de overwinning behaald en haar levendige fantaisie peeft voldoening "gevonden in de poezie van haar studies. "Misschien is het tooneel niet het ideaal wat zij najaagt, maar niemand zal haar dwingen haar studies tot broodwinning te maken. Jufvrouw Hanna en ik, wij hebben voor haar toekomst gezorgd en zoo veel geld op haar persoonlijk vast gezet dat zij ten minste voor gebrek gevrijwaard is, even als de kleine Marie.
[155:]
"Henri kan voor zich zelven zorgen, hij is nu op de H. B. School en behoeft maar voort-te-glijden, met de groote hoop met dan "is ook zijn toekomst verzekerd. "Maar ik blijf tobben over m'n arme, lieve Mathilde... Ik wilde haar gelukkig zien, maar zoo'n fijne natuur staat zoo hoog,en zij is, in haar reinheid zoo prikkelbaar.:. Enfin, de toewijding die ze nu niet meer plaatsen kan heeft ze omgezet in studie en dat is reeds een groote pas gedaan." Verder liep de brief over zaken, over het verkoopen van huizen en het overmaken van het geld, dat zoo wat twee ton bedragen zou, volgens zijn berekening en hij eindigde met: "Ik verwacht moeielijkheden met de Rank, maar ik weet zóó veel betreffende zijn verleden, dat ik hoop hem in toom te kunnen houden!" Nu den brief van m'n goeie Juffrouw Hanna! riep Lize. "Arme Lize!" Ik vrees dat onze brieven je niet vroolijk zullen stemmen. Het leven is niet altijd te besturen naar welgevallen en we zijn genoodzaakt al heel wat bittere uren te doorworstelen eer we aan het einde zijn. Onze grootste zorg, voor het oogenblik, is onze lieve Non. Ik geloof dat jij, vóor je vertrek, het geheim al geraden had, wat ze te vergeefs voor ons allen zocht te verbergen, en dat haar mogelijk dooden zal. Zij heeft zich aan Rijnsma gehecht met de geheele kracht van haar frissche kinderziel en met al de hartstocht van haar ontwakende vrouwenatuur. Zij leeft voor hem en door'hem en heeft hem zóo ge"weven door haar geheel bestaan, dat ze noch denken noch gevoelen kan buiten hem. Zij zelf heeft me haar liefde bekend. De zoon van onzen Dokter, een jong advokaat, die hier sedert eenige weken bij de rechtbank geplaatst is, had haar ten huwelijk gevraagd, en zonder eenige reden op-te-geven had zij hem eenvoudig haar hand geweigerd. Rijnstrta en ik vonden dit jammer, daar van Kampen een knappe jongen als die een toekomst heeft, en zijn vader bekend staat als een rijk man. Maaar Mathilde wilde an geen huwelijk hooren. "Ik wil niet trouwen," riep ze maar, noch met hem. noch met een ander, met niemand!" "Heb je iets tegen hem?" vroeg haar voogd. "Neen, naar ik wil niet trouwen. "
[156:]
"Ik geloof dat je ongelijk hebt, tracht hem ten minste te leeren kennen, ik heb niet dan goeds van hem gehoord." "Goed of kwaad, wat doet dat! Het zou me niet mogelijk zijn van hem te houden." "Dan heb je gelijk hem af-te-wijzen, en te wachten tot je iemand vinden zult, met wie je volkomen zult sympathiseeren.
"Ik zocht haar te troosten, maar ze schudde wanhopig met het hoofd en riep eindelijk luid snikkend. "Hoe kan ik van een ander houden, ik, die opgevoed werd door Rijnsma! Ik die hem gekend heb van mijn kindscheid af en die hem lief heb als mijn alles... Laat me bij hem blijven! Ik smeek het u. Ik verlang niets van hem, nooit zal hij weten dat ik hem lief. heb zelfs. . .maar ik moet hem zien, ik moet weten dat hij daar is, ik moet z'n stem hooren en z'n hand voelen nu en dan, anders sterf ik! . .. zonder Rijnsma?.. zonder Rijnsma?.. Neen, zonder Rijnsma kan ik niet bestaan!" "Ik gevoelde geen grond meer. m'n hoofd duizelde onder de gloeiende woorden van Non, zij kon niet weten, dat arme kind, hoe haar bekentenis me door de ziel sneed... Rijnsma! Maar Rijnsma en ik... Jij hebt meer begrepen misschien?
"Wat moesten we doen? Wat konden we.. doen voor het arme kind? We hebben gezocht naar afleiding, naar werk voor haar, en we hebben gevonden wat haar intéresseeren kon. Maar nu werkt ze voor hem! En het is zijn goedkeuring alleen die ze beoogt, zijn bewondering die ze zoekt, zijn aanmoediging die haar voortstuwt en doet volhouden! Arme Non! En -zijn nu wij minder ongelukkig? We weten geen raad, we zien geen uitkomst.
"Hoe zal dat alles eindigen? Non moet gered worden, moet leven, moet gelukkig zijn... Wij zijn aansprakelijk voor de toekomst van dat nobele kind. En wat kunnen we doen tegen de omstandigheden? Rijnsma weet wat ik je schrijf. "Vraag Lize om raad!" heeft i gezegd, "zij kan onze toestand begrijpen. Laat zij haar invloed op Mathilde gebruiken om het arme kind vrij te maken . .. als het nog niet te laat is... kan je dat?
[157:]
"Rijnsma kan, noch wil Mathilde trouwen. Och, er is zoo veel, dat heel, heel moeielijk te schrijven is! Als je hier was zou je met een half woord begrijpen. Rijnsma is de jongste van zes broers. Tusschen de twintig en dertig jaar zijn de vijf anderen krankzinnig geworden. Hij alleen bleef tot dusverre gespaard voor de vreeselijke ziekte, die èn in de familie van zijn vader èn in die van z'n moeder was. Is het omdat hij de jongste is of omdat hij naar Indië is gegaan en hier leeft op een wijze zoo als z'n broers niet hebben kunnen doen? Ik kende zijn toestand. Mijn ouders waren bevriend met de zijnen en wisten al de moeielijkheden die de geleerden hadden opgeworpen tegen hun huwelijk. Zij waren neef en nicht, zusters kinderen en de geneesheeren beweerden dat de krankzinnigheid op al hun kinderen zou overslaan. Met de vijf oudsten is dit ook het geval geweest. Ik heb mijn Rijnsma gekend als kind, we waren buren en we zijn, om zoo te zeggen, samen opgegroeid, ik was één jaar ouder dan hij en de confidente van al z'n teleurstellingen, we hielden innig veel van elkaar en waren besloten ons te vereenigen en elkander het leven zoo dragelijk mogelijk te maken, maar we hadden geen van beiden fortuin, en onze ouders, van zijn kant zoowel als van den mijnen, weigerden hun toestemming tot een huwelijk te geven. Ik ben het eerst naar Indië: gegaan als gouvernante, hij is later gekomen als advokaat; toen heb ik een commensalen-huis opgericht om hem bij mij te kunnen nemen en voor hem te kunnen zorgen. Eenige jaren zijn we gelukkig geweest, ons leven ging zoo kalm en zoo onbezorgd voorbij. .. wat hangt ons nu boven het hoofd? . . O, Kindlief, je weet niet hoe ik beef voor de toekomst; met hoeveel angst ik elken dag op morgen wacht, met hoeveel leed wij de arme Non zien wegkwijnen onder de vriendschap van haar voogd die dat jonge leven eerbiedigen wil. "Ik heb het recht niet" antwoordde hij "me gisteren, toen ik van een mogelijk huwelijk sprak. "Ik heb het recht niet, op mijn leeftijd; met mijn ondervinding en met de bijna zekerheid, van eenmaal, evenals al mijn m'n broers,
[158:]
"krankzinnig te worden, het lot van dat arme kind aan het mijne te verbinden, zelfs al was ik geheel vrij, dan zou dit nog misbruik maken zijn van mijn macht over haar... het zou een misdaad wezen." "Non denkt dat hij niet van haar houdt, dat ze hem zelfs niet sympathiek is. "Hij is mijn voogd," zei ze gisteren, "als "hij dat niet was, zou hij zelfs nooit naar me omzien." "En Rijnsma? Hoe zou het mogelijk zijn dat hij ongevoelig bleef voor de gloeiende liefde van zoo'n nobel, enthou "siast kind, dat geheel opgaat in haar gehechtheid aan hem?" "Een reis naar Europa? Daar hebben we dikwijls aan gedacht. Of hij alleen naar Europa?.. Zonder iemand om voor "hem te zorgen en de moeielijkheden uit den weg te ruimen die hem te hevig konden schokken?.. dan zagen we hem nooit weer. .. Nonnie naar een conservatoire zenden, te Parijs of te Berlijn? Zou het daarvoor niet te laat zijn, nu? "We weten geen raad! We leven van den eenen dag op den anderen, we voelen het ongeluk naderen, onvermijdelijk, zeker, en we kunnen niets doen om het te ontgaan. .. we wachten. . ." Lize liet den brief op tafel vallen en staarde voor zich uit als in een droom. Zij had Jufvrouw Hanna's brief gelezen met de oogen alleen, zonder hem te vertalen. Dorbly zag haar medelijdend aan en vroeg zacht: "Weer slecht nieuws?" "Ja, heel slecht. Maar ik weet niet of ik het je mee mag deelen. .. dat zijn de geheimen van mijn vrienden. "Arme, arme menschen!" riep ze als wanhopig, "ze zijn allen zoo edel, zoo zelfopofferend en goed en het fatum schijnt hun allen in één vuistgreep te willen vermorzelen! Allen! AIlen!" "En kan jij niets voor hun doen?" "Dat vraagt Juffrouw Hanna." "Zijn ze arm?" "Neen, o neen, geldquesties zijn het niet. Het is onze arme Mathilde die wegkwijnt omdat ze van een man houdt die haar,
[159:]
om verschillende redenen, niet trouwen kan. .. en ze woont met hem in hetzelfde huis, ze ziet en spreekt hem dagelijks, hij is haar voogd." "Rijnsma?" "Ja." "En wat kan jij voor haar doen?" "Ze moesten gescheiden worden, dat zou naar mijn idée het beste zijn." "Laten we haar bij ons nemen, je arme vriendin." Lize sprong op. "Bij ons nemen!" riep zij met tranen in de stem "bij ons nemen! En dat stel jij voor! Jij die niets van vreemden wilt weten! Je bent een edelmoedig schepsel! Dank je Edward! Daar heb je een zoen voor verdiend, mijn Engel! Ja, bij ons nemen. Als dàt kon, zou alles gevonden zijn. Want ze hield van mij, die arme Non, en bij ons zou ze tenminste niet onder vreemden zijn... hier zou ze ook haar studies kunnen vervolgen. Ja, dat is een idée uit duizenden! Dat is.. ." Plotseling bleef zij Dorbly aanstaren met een uitdrukking van ontsteltenis, die alle beschrijving te boven ging. "Nu? vroeg hij verbaasd, wat heb je?" "Niemand weet dat jij bestaat... dat we samen zijn." "Schrijf het hun dan weten ze het," antwoordde Dorbly eenvoudig. En Lize was zóó gelukkig, dat alle geheimen wegvielen en zij den geheelen brief van juffrouw Hanna voor hem vertaalde. "Wil ik haar dadelijk reis duurt zoo lang!" "Kunnen we niet telegrafeeren?" "Onder welken naam?" "Onder je nieuwen naam: Alta." "Ja, ja, dat is goed. - Hoe? Wacht zóó:" "Madame Alta wacht Mathilde te Napels voor haar studies. Dat is genoeg, niet?" "Ja, uitstekend. Geef, weten ze nog niet dat ik besta!"
[160:]
"Dan zóó: Heer en Mevrouw Alta wachten Mathilde te Napels voor haar studies." "Dan komt ze niet! Die Heer zal haar aan het schrikken maken!" "Hoe dan? - Zet: Brief volgt, dan weten ze toch iets en kunnen ze zich vast prepareeren. Zóó hebben ze zes weken om te begrijpen en zich klaar te maken." "Ja, dat is goed" Dorbly greep z'n hoed en ging naar het telegraafkantoor.-
vorige pagina | inhoud | volgende pagina