Mina Kruseman: Paria's (Tweede Deel) Dordrecht: Revers, 1900
VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK: EN GRAND SEIGNEUR.
"We moeten er straks op uit om een piano voor haar te bestellen," zei Dorbly. "Ja, direct na het déjéuner als je wilt." "Goed."
[175:]
Lize ging zich kleeden en Dorbly haalde zijn portefeuille om een brief te schrijven. Lize vroeg niet "aan wie schrijf je?" of "wat schrijf je?" en de brief werd verzonden buiten haar om. Dorbly wreef zich in de handen toen i weg was en scheen schik te hebben over de correspondentie. Lize wilde een piano huren. Hij wilde er een koopen. "Maar wij hebben geen verstand van piano's." "Dat doet er niet toe, we nemen den mooiste, en als i later blijken mocht niet goed genoeg te zijn dan ruilen we hem tegen een beteren, Mathilde moet haar eigen piano hebben." Lize lachte. "Jij behandelt de zaken en grand Seigneur!" riep ze vroolijk. "Hoe heerlijk als je dat doen kunt!" En na het déjéuner gingen zij naar de beste piano-fabriek van Napels en kochten voor Mathilde een prachtig meubel dat in haar salon werd geplaatst. "Wat zal ze gelukkig zijn met dat caudeau!" riep Lize. "O, je weet niet hoe dol ze op muziek was, die arme Non, die haast nooit tijd kon vinden om te spelen! Ze was altijd in-de eene of andere ziekekamer bezig en haar oude piano bleef gesloten. Bij Jufvrouw Hanna alleen kwam ze eIken dag een uurtje studeeren, onder toezicht van de Jufvrouw, die haar les gaf. . . En ze speelde .oo beelderig! Niet heel sterk misschien, maar met zoo veel gevoel dat het was alsof ze, spril-k. Rijnsma kon uren naar haar zitten luisteren, als ze een enkelen avond vrij was en bij de Jufvrouw kwam om muziek te maken en meer dan eens heb ik zijn oogen vochtig zien worden als Non vergat op haar muziek te kijken, en als haar dunne vingertjes over het klavier gleden, klagend en zacht als fluweel, of sprongen en trippelden, sloegen als ijzeren hamers, die het instrument deden bulderen en brullen alsof er een orkaan door de lucht vloog die alles dreigde te verpletteren en te verwoesten. Ik heb Non nooit opgowonden of driftig gekend als wanneer ze haar piano onder handen had!" "Een echte artistennatuur?"
[176:]
"Ja, dat zie ik er nu in. Och, in Indië gaan zoo veel fijne naturen verloren! Hier ook misschien, maar hier kunnen ze ten minste tot ontwikkeling komen, dáár is het nog niet mogelijk. Sedert onze kennismaking met Elmire Rémy heb ik veel geleerd. Vroeger had ik weinig begrip van kunst. Wij, arme indische kinderen, worden zoo onregelmatig opgevoed, dat we eigenlijk niets leeren dan opvatten en aangrijpen, ons eigen maken al wat we machtig kunnen worden. We hebben op Java, zelfs op de hoofdplaatsen geen vaste opéra's, alle troepen die passeeren zijn . welkom, geen vaste comedies of concerten, alle amateurs die zich willen laten hooren kunnen publiek vinden, zoowel als de grootste artisten, die doortrekkend even halt houden om geapplaudisseerd te worden. Dit geeft iets erg bonts aan de publieke amusementen; jullie, schilders, zoudt zeggen iets rammelends; en maakt het dikwijls moeielijk voor wie nooit verder dan zijn geboortestad geweest is om de hooge kunst van de lage te onderscheiden. Wij indischen préféreeren over het algemeen de hoge kunst, de sprekende, denkende, de aangrijpende kunst, de Europeanen alleen hebben gevoel voor het grotesque. Meneer Rijnsma heeft ons eens uitgelegd dat de reden hiervan gezocht moest worden in de nieuwheid, de frischheid, de jongheid van onze artistieke opvoeding, en hij voorspelde altijd groote artisten uit Indië in een betrekkelijk korten tijd. "De Europeanen zijn versleten" beweerde hij, '"op elk gebied, physiek, moreel, intellectueel, ze zijn oud en rot. Voor mij zal de toekomst uit het koloniseeren halen wat niemand er nu nog in ziet. Niet de beschaving van de zwarte volkeren, welke ze helaas beweren te kunnen verkrijgen door démoraliseerend, verpletterend, doodend despotisme alleen, maar de verjonging van de blanke naties, die tegenwoordig bij schokken' leven, en stuiptrekkend tegen elkander inbotsen, als wilde dieren, die, omringd door een cirkel van vuur en licht, elkander zoeken te verdelgen omdat ze horizont missen en in elkander den vijand zien die hen pijnigt en doodt." "Die Rijnsma schijnt een groote rol in jullie opvoeding!"
[177:]
"Ja, hij en Jufvrouw Hanna... eigenlijk twee parias. De beau moude van Soerabaia hield noch van hem noch van haar, en ignoreerde hen zoo mogelijk. Maar wij, verachte stadskinderen, vonden in het commensalenhuis van Jufvrouw Hanna altijd raad en steun, en als we iets leeren wilden konden we dáár terecht. Meneer Rijnsma was advokaat, wist veel, en hielp alle arme menschen, die gelijk hadden, voor niet. Daardoor vooral had hij zich veel vijanden gemaakt onder de groote lui. Niemand te Soerabaia heeft ooit vermoed dat Jufvrouw Hanna en Rijnsma bij elkaar behoorden zoo als Non schrijft en menigmaal is Jufvrouw Hanna ten huwelijk gevraagd geworden, door mannen die de jonge meisjes op Simpang niet geweigerd zouden hebben." "Was ze mooi?" "Ja. Ze was lief vooral. Ze had zoo'n vrijen oogopslag dat ze als het ware ruimte maakte om zich heen. Ze zag door alle bedrog heen en ze was zoo goedhartig dat ze door haar oprecht spreken het liegen overbodig maakte." "Je spreekt over liegen alsof het iets algemeens was." "Ja, liegen, of verbergen van de waarheid, geheimen hebben, achter om praten, hoe je het noemen wil. Dat konden we allen doen met anderen, maar met Jufvrouw Hanna was het niet mogelijk! Het was niet noodig ook, zij wist toch alles en ze knorde nooit. Zij begreep altijd het waarom van alles en dan deed ze met ons mee, en leidde ze ons zonder dat we het bemerkten, zóó dat we beter werden. Ik kan me begrijpen hoe Rijnsma aan haar gehecht moet wezen." "Nog meer dan ik aan m'n Lize?" "Anders." "Hoe anders? Hij is toch haar, amant?" "Dat weet ik niet. Hij leidt niet Jufvrouw Hanna. Zij leidt hem. Hij zou sterven als hij haar verloor... Zij zou kunnen leven alleen." "Dan houdt zij minder van hem dan hij van haar." "Dat geloof ik niet... maar hij heeft steun noodig en zij heeft kracht te veel."
[178:]
"Jij bent me toch een denkstertje!" riep Dorbly lachend. "En je geeft beschrijvingen van karakters en uitleggingen van toestanden, die een gewoon menschenkind geheel uit z'n dagelijksch lijntje halen!" "En het is zulk mooi weer dat je me wel met jou lijntje naar buiten mocht halen!" "Nu kom maar gauw mee, dan gaan we eerst beneden informeeren naar de komst van de Dordogne en verder een wandelingetje maken door de Villa, hier vóór, een van de mooiste wandelplaatsen van Italië!" Van de Dordogne had men nog niets gehoord. In de Villa was Lize opgetogen. Daar vond ze haar palm- en pisangboomen weer en de beelderige katja-pierings uit Indië. De italiaansche kinderen deden haar onaangenaam aan. Die grove zwarte haren en die groote donkere oogen met de gitzwarte wenkbrauwen, en de plooi boven den langen neus; neen, daar vond ze niets kinderlijks in. De Javaansche kindertjes hadden ook grof zwart haar en groote bruine oogen, maar die hadden tenminste kleine stompneusjes en gladde voorhoofdjes. Een klein engelsch meisje met hemelsblauwe oogen en een zilver witte tint dat touwtje sprong met een wolk goud haar om haar frisch lachend kopje, bracht haar in extase. "Zoo iets moois heb ik nog nooit gezien!" riep zij stil staande. "Zoo zie je ze bij ons bij zwermen!" antwoordde Dorbly. "Die fijne kleurtjes zijn eigen aan ons vochtig, koud klimaat." "Ze is beelderig, dat wezentje! En blijft zoo iets ethérisch leven?" "Zij zijn niet minder sterk dan die grove zwarte kinderen, denk ik, want de sterfte is niet grooter bij ons dan hier. Kijk eens wie daar aan komt!" Het was Amazonetje met een haar moeder. Lize wilde omkeeren. "Neen, waarom?" "Omdat je geen kennis wilt maken."
[179:]
"We kunnen haar toch groeten." "En aanspreken?" "Als je wilt." Dorbly groette het eerst en Jeanne bloosde. Toen reikte Lize haar de hand en verzocht haar hen aan haar moeder voor-te-stellen. "Want ik zie wel," vervolgde zij vriendelijk "dat Mevrouw uw moeder moet wezen. U gelijkt op elkaar als twee zusters." "Ik ben maar veel ouder en minder vlug" antwoordde Mevrouw Derban in het hollandsch. "Vertaal het eens Jeanne. Ik kan u wel verstaan maar fransch spreken heb ik nooit geleerd, zoo knap werden we niet gemaakt in onzen tijd in Indië." "Ik heb hollandsch geleerd," antwoordde Lize. "Dorbly is een echte totok, maar ik ben zoo lang op Java geweest dat u mij haast een liplap zou kunnen noemen!" Die twee woorden totok en liplap deden Netje goed, zij voerden haar naar het land van haar kindsheid terug en deden haar in Lize een soort van jonger zusje zien. "U spreekt mooi hollandsch Mevrouw, Jeanne, mijn dochter had me gezegd dat u uit Engelsch Indië wás." "Ja, daar is m'n man ofcier geweest, maar nu heeft i z'n ontslag genomen en hopen we eenigen tijd hier te blijven." Netje gevoelde zich geheel ingepakt. De familjare toon van Lize maakte op haar denzelfden indruk als ze op Jeanne gemaakt had. "U is in het Gardigiani hotel afgestapt, niet waar?" "Ja, en daar denken we te blijven, we hebben een grooter appartement genomen en zijn bezig er ons thuis te maken, daar we m'n zuster uit Indië verwachten met de Dordogne; vandaag of morgen kan ze hier zijn." "De Dordogne? Ik geloof dat die geseind is, Jeanne" vervolgde zij, het gesprek van Dorbly met haar dochter afbrekende. "Is het niet met de Dordogne dat Madame Dormeuil moet komen?" "Ja, Ma." "Is de boot niet geseind?"
[180:]
"Ja, Henri is gaan hooren wanneer ze binnen kan zijn." "Kent u Madame Domleuil?" "Ja, Jeanne heeft vroeger zangles van haar gehad. Toen Dormeuil aan de opéra was in Den Haag is Jeanne dáár een winter geweest om les van haar te nemen. Een lieve vrouw, Mevrouw Jeanne is altijd met haar in correspondentie gebleven." "Ze moet zwaar ziek wezen." "Ja, ze kan niet meer genezen. Als ze haar land maar weer kon zien en haar oude moeder... Zij heeft ons zelf geschreven dat ze dacht dat ze verloren was, kassian!" Dat kassian deed Lize weer goed. "Als Jufvrouw Jeanne les van Dormeuil heeft gehad, dan zou ze een prettige kennis voor m'n zuster Mathilde wezen, die ook een leerling is geweest van de groote zangeres, en hier komt om haar studies verder voort te zetten." "Ja, als de meisjes samen muziek konden maken, dat zou ik heel prettig vinden. Jeanne eet eIken Woensdag met haar broer in het hotel Gardigiani, omdat ze 's middags paard gaan rijden en 's avonds een muziekvereeniging hebben in een van de zalen van het hotel. Als uw zuster lid wilde worden zou Jeanne haar kunnen voorstellen." "Heel graag Mevrouw, ook zonder Mathilde te raadplegen neem ik uw voorstel dankbaar aan." "Maar we staan hier zoo lang te praten; laat ons stoelen nemen dan worden we niet moe." En daar zaten zij bij het panorama van Pompeï. Dorbly naast Jeanne en Lize tusschen Netje en haardpchter; Ze spraken zoo prettig over allerhande onderwerpen die allen interesseerden dat Derban die een half uur later verscheen met de vier jongsten, lachend naar hen toekwam en reeds van verre riep: " Wat een gezellig groepje!" "Ja," antwoordde Netje "daar heb je nu dien Engelschen ofcier met zijn mooie vrouw waar Henri en Jeanne zoo doodelijk van waren! Mevrouw en ik wij wennen al als oude sobats!" Derban was overgelukkig dat hij zijn Netje zoo vroolijk zag, en Lize riep lachend:
[181:]
"Al dat jonge goedje kennen we al! Het eerst dat we in Napels bewonderd hebben zijn uw mooie gezonde kînderen geweest, die met een groep anderen, ons hotel uit kwamen hollen en de Villa ingingen." "Ja, altijd Woensdag niet waar?" En Netje was zoo trotsch op haar familie, dat de gelukkige expressie van vroeger op haar vermagerde trekken terug keerde. Ook Dorbly Derban begrepen elkaar terstond. Zij spraken engelsch samen en dat maakte de toenadering gemakkelijk, Jeanne sprak ook mee en Dorbly kwam tot de slotsom, dat ze nooit aangenamer kennissen hadden kunnen vinden dan de Derbans waren.
vorige pagina | inhoud | volgende pagina