Mina Kruseman: Paria's (Tweede Deel) Dordrecht: Revers, 1900
VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. PARIA.
Den volgenden dag gingen. ze allen te zamen naar de Dordogne om Dormeuil en Mathilde af te halen. Maar de arme Dormeuil was in de Roode Zee overleden en Mathilde zag er treurig en vervallen uit, en scheen zelf ook ziek te wezen. Haar fijne trekken waren scherper geworden en haar groote, donkere oogen glansden met een vuur dat aantrok, de blikken boeide en vast hield, door vreemdheid. Mathilde was verbaasd over de ontvangst, welke haar goed deed. Zij had wat angsten uitgestaan aan boord! Eerst over haar ongelukkige vriendin en toen over haar eigen toekomst, waarvan ze zich in het geheel geen denkbeeld kon vormen. En Lize?.. Daar stond ze nu, haar oude mooie Lize van vroeger... alweer omringd en gevierd als altijd... In het onbekend Europa zoo wel als in haar heerlijk Indië, Lize bleef altijd Lize, de omgeving alleen veranderde. En de laatste woorden van Sem kwamen haar in den geest terug:
[182:]
"Zij zal bevelen en heerschen, overal waar zij haren voet zal zetten, en de menschen zullen voor haar buigen, en haar gehoorzamen, tot hare haren wit zullen zijn, en de planten op haar graf zullen bloeien." Mathilde's blikken rustten op Lize alleen, wie konden al die andere menschen zijn? "Dorbly, m'n man," zei Lize, terwijl ze Mathilde in haar armen sloot. Hij heeft je in zijn familie opgenomen als mijn zuster. Dorbly en Mathilde gaven elkander de hand en toen ging ze verder van de ééne Derban naar de andere, handjes van alle kanten en gelukwenschen van alle soorten volgden. Dit was het eerste oogenblik van geluk wat zij beleefde sedert haar vertrek van Soerabaia. Lize was geheel de eenvoudige, goeie hartelijke Lize van vroeger gebleven en al die onbekende gezichten van de nieuwe vrienden lachten haar zoo vriendelijk toe, dat ze zich térstond geheel tehuis gevoelde in hun midden. "Jij bent tenminste gelukkig! Ja, dat zie ik!" riep ze met een lachje, terwijl zij hand in hand met Lize naar de open rijtuigen ging. "Ja, Dorbly is een Engel!" "Ik blijf, om voor de bagage te zorgen!" riep Derban. "Ik ken de streken en volg jullie op de hielen." "Dan ingestapt!" riep Lize, en daar reden ze allen naar het Gardigiani hotel, waar de eerzaal ingewijd zoo worden met het eerste déjeuner van Mathilde. De tafel stond gedekt voor de vroolijke gasten maar er was één couvert te veel. Lize nam het gauw weg en verschikte de overige borden zonder dat de anderen het bemerkten. Toen verscheen Mathilde, met haar hofhouding van jonge Derbans, in haar eigen salon, waar haar eigen piano, een prachtige salon-vleugel, geopend haar verbeidde. "Jou salon!" riep Lize. "En jou piano! Edward heeft hem voor je uitgekozen.'" Mathilde's oogen schoten vol tranen. "Welk een vorstelijke ontvangst!" riep ze, wet haar zacht
[183:]
lachje. "Wat ben ik blij dat ik hier gekomen ben!" Zij drukte Dorbly de hand, omhelsde Lize, en lei haar handen op het klavier. "Spelen! Spelen!" riepen de kinderen en ze schoven den tabouret aan en schaarden zich allen om Mathilde, die haar dunne, vlugge vingertjes over de toetsen deed glijden met een genot zoo als ze in lang niet gekend had. "Ah het heerlijk instrument!" riep ze opgetogen, en daar zwollen de toonen, de melodiën werden al voller, al breeder, al rijker, en de accoorden golfden door de kamer al wilder en al woester, tot ze als een orkaan loeiend en donderend de harten deden bonzen van allen die dáár waren. Een daverend applaudissement begroette de laatste accoorden. "Heb ik het niet gezegd!" vroeg Lize. "Zij speelt niet als een ander: Ze klaagt en ze stormt! Het is alsof ze tien piano's tot haar beschikking had, in plaats van één!" "En ze zingt ook, niet waar?" vroeg Netje, nog met de koortsgloed van bewondering in haar oogen. "Ja, Mevrouw... maar van daag kan ik niet zingen." Het was alsof de mooie Dormeuil plotseling in hun midden stond. Mathilde's tranen vielen op haar vingers en langzaam begonnen de toonen weer te trillen, zacht en klagend, ze heigden bijna, ze schenen te smachten, naar ruimte, naar lucht en ze stierven smeltend weg. Toen ging zij van het eene motief in het andere over, nu wild, dan smachtend, tot allen zich oplosten in de Marche Funèbre van Chopin, welke zij zoo meesterlijk voordroeg, dat allen de tranen in de oogen hadden, zelfs Dorbly, die haar begreep en door haar de muziek. "Arme Dormeuil!" riep Jeanne. "Ik hield zoo veel van haar!" "Ik ook!" 'antwoordde Mathilde en ze is zoo heerlijk kalm gestorven. Op dek, met prachtig weer, een gloeiende zon, en alle passagiers en matrozen om haar heen. Ze heeft allen gedankt voor hetgeen zij voor haar gedaan hadden en afscheid genomen van ieder afzonderlijk. Allen kenden haar, omdat zij de geheele reis over ziek was geweest, en zij kende ook tot den minsten
[184:]
kajuitsjongen toe. Zelfs den kok en z'n hulp heeft ze laten roepen, om hen vaarwel te zeggen, en toen heeft ze ons sprekend en met een lachje verlaten. Mij heeft ze haar testament toevertrouwd, wat ze geheel eigenhandig geschreven had en had laten teekenen als getuigen door den Commandant, den Dokter, den 1sten Ofcier en den Hofmeester. Ik heb haar beloofd dat ik zelf naar Parijs zou gaan op haar moeder op te zoeken, haar de byouteriën te geven welke Dormeuil heeft nagelaten en haar te vertellen hoe zij gestorven is. "Is haar moeder arm?" vroeg Dorbly. "Ja, zij was ook heel arm en afhankelijk van menschen zonder geweten, dàt vooral is haar dood geweest. Arme lieve Dormeuil! Ze heeft mij haar garderobe vermaakt, met haar muziek en haar theatre-byouteriën. "Daar zou mijn moeder niets aan hebben," zei ze met een droevig lachje. "Jij bent de erfgename van m'n talent, en je zult het ideaal-leven van de arme artiste vervolgen, hooger opvoeren, tot de eindpaal brengen waar de overwinning wacht. Niet de overwinning behaald in een tooneelzaal op het publiek alleen, maar de overwinning door de vrouw behaald op de ruwheid en de gewetenloosheid van onze tegenwoordige mannen-maatschappijen. Jij zult tot de hoogsten behooren, tot de voorgangsters, tot haar die door weten en door willen zullen meesleepen en opheffen. Jij zult niet arm zijn zoo als ik geweest ben, en rijk moeten we wezen om groot te kunnen zijn, want het is door armoe alleen dat we verpletterd worden en genoodzaakt worden te buigen onder de macht van ellendelingen te sterven, onder de knoetslagen van de maatschappij, die haar edelste krachten moedwillig verwaarloost en vertrapt. Toch zijn wij, Parias de hoogsten en de machtigsten, de geroepenen door de toekomst. die eenmaal licht zullen brengen in de chaos van de wereld en de maatschappijen leeren zullen wat vrijheid, wat rechtvaardigheid is. "Paria!" riep ik. "Dat is de naam waaronder ik débuteeren zal, zoodra ik me sterk genoeg zal gevoelen om jou werk op-te vatten en te vervolgen."
[185:]
Dien zelfden avond, acht dagen vóór haar dood, heeft zij een brief geschreven om me aan-te-bevelen aan een gewezen Directrice van haar Elmire Rémy, die in China rond gereisd had met een troep en nu naar Europa was terug gekeerd." Lize en Dorbly waren tegelijk opgesprongen en herhaalden samen den naam. "Ken je haar?" vroeg Mathilde verwonderd. "Ja, we hebben de reis met haar gemaakt." "Een waar talent, volgens Dormeuil, en een vrouw voor de toekomst." "Een buitengewone vrouw!" "Een groot karakter!" "Dat zei Dormeuil en ze heeft me verzocht verder les van haar te nemen en van niemand anders. 't Werk alleen, als je haar niet krijgen kunt, dat zal wat langer duren, maar je zult niet van je hoogte behoeven neerte-dalen om je meesters te volgen op het terrein van behagen; onze roeping is niet behagen maar opvoeren. Neem vooral geen les van mannen, die kunpen je inwijden in vulgaire amours, ze kunnen je bravoure en effect-arias leeren, ze kunnen je zelfs volproppen met godsdienstig gezeur, maar grootheid, zielenadel, waarheid... Neem jij les van Elmire Rémy; zij zal al je krachten ontwikkelen en je leeren partij trekken van de hoedanigheden die je. aangeboren zijn. Elmire is mijn beschermengel geweest, zoo lang ik bij haar gebleven ben. Zij was rijk en ze kende zich zelf dus het recht toe van te denken en te handelen. Zij betaalde haar sujetten en versloeg haar beulen met goud. O ze was zoo krachtig en zoo nobel!" "Ja, dat weten wij!" riep Dorbly. "Wij hebben aan boord gelegenheid gehad haar te leeren waardeeren. We zijn groote vrienden van haar." "Waar is ze nu?" vroeg Mathilda. Lize ging naar haar tafel kijken en Dorbly antwoordde: "Ze is tot Marseille doorgegaan; om onzen Commandant te verdedigen als het noodig mocht zijn." "Dat is de omgekeerde wereld!' riep Derban, die juist binnen was gekomen, na het redden van de bagage van Mathilde
[186:]
en Dormeuil. "Verdedigen de dames de heeren tegenwoordig?" "Elmire, bewust van haar talent, beschouwt zich zoo wat als een advokaat die pro deo pleit voor hen die recht hebben, en door de omstandigheden in het ongelijk worden gesteld. We hebben aan boord groote moeielijkheden gehad door de vlucht van meer dan de helft van onze mede-passagiers die, in een oogenblik van paniek, in volle zee de sloepen hebben laten strijken en vertrokken zijn. Wij hebben denConimandant geapprouveerd, die niet anders handelen kon dan hij gehandeld heeft. Maar anderen hebben hem beschuldigd van zwakheid en hem aangeklaagd bij de Compagnie. Toen hebben wij, op aandrang van Madame Remy, geprotesteerd en een stuk opgemaakt geteekend door ons allen om hem te beschemlen tegen de intriges van de anderen. Maar Elmire vond dit niet voldoende. en is meegegaan om den afloop te vernemen en, zoo noodig, te getuigen vóór den Commandant... en wij zullen haar voorbeeld volgen, als ze ons schrijven mocht dat de zaken een verkeerde loop nemen. Wij gelooven echter dat alles gesusd zal worden, daar de passagiers van één van de sloepen te Aden weer bij ons aan boord gekomen zijn en de twee andere sloepen waarschijnlijk ook zonder letsel te Aden zullen zijn binnengeloopen." "Wat moeten die vluchtelingen later een mal figuur aan boord gemaakt hebben." "We hebben ze links laten liggen. Er was, zonder dat we een woord over het geval gerept hadden een scheiding tusschen ons ontstaan. We zijn hier aankomende zelfs van boord gegaan . zonder elkaar te groeten." Lize kwam uit de eetzaal terug. "Ja," riep ze Dorbly's verhaal vervolgende "en het aardigste wat we beleefd hebben is de vlucht geweest van een jongen spanjaard met z'n gouverneur een Père Jésuite, die doodelijk van Elmire was! Die twee zijn te Aden verdwenen en hebben al hun goed aan boord in den steek gelaten!" "Dan hadden ze ook iets op hun geweten!" "Juist, de Spanjaard had een jong meisje doodgestoken in den nacht van de paniek."
[187:]
"Dat verwondert me niets. Zóó zijn ze hier ook. Ze hebben allen messen op zak en als iemand hun in den weg staat steken ze hem neer. Ik ben hier altijd gewapend, kijk maar" en hij lei een geladen revolver op den piano. "Ik ook," riep Henri, "en Jeanne ook. Wij stellen ons altijd in staat van verdediging, dat is wel het minst wat men doen kan." "Leve Java!" riep Netje, daar slapen we met open vensters en geen Europeaan behoeft er gewapend te zijn." "Daar heb je gelijk in," zei Derban. "Wij kunnen meer rekenen op onze kalme javaantjes dan de Napolitaan kan rekenen op z'n landgenoot!" "De Javaan is zacht en onderworpen" zei Lize, "en hij redeneert... Als je hem kent, kan je z'n gedachten volgen en voorzien wat i doen zal..." "De Napolitaan is gek!" riep Henri. "Zoo niet gek, dan toch onwijs" verbeterde Derban. "Ja, verbeeld u wat er eenige dagen geleden gebeurd is. Een man die, uit jalousie, een vriend van hem vermoorden wilde, had eerst gebiecht (dat doen ze altijd vóór den misdaad) en was toen gaan bidden in de kerk. Hij stond voor het beeld van z'n patroon Antonio en vertelde hem wat hij van plan was te doen. "Om zes uur van avond moet hij de trappen van Pizzo Falcone afkomen, om van zijn winkel naar z'n huis te gaan. In den hoek zal ik me tegen den muur plaatsen, zoo dat hij me door de schaduw met zien kan, en met dit mes (hij vertoonde het aan z'n patroon) zal ik hem een por in den rug geven, tusschen de schouderbladen, van rechts naar links... Gij zult den steek ten beste leiden en hem aan m'n voeten doen neerstorten, morsdood. Daarvoor, O heilige Patroon António, geef ik u het gouden kruis van mijn zuster Teresa, en den ring dien ik ontving uit de hand van m'n stervende moeder. Waak over mij!" Hij lei de voorwerpen aan de voeten van den steenen pop. '"En nu reken ik op uwe hulp, heilige Antonio, zegen het mes en zegen de hand die treffen moet." Ik, die toevallig de kerk was gaan bezichtigen, had alles
[188:]
gezien en gehoord. Ik nam een rijtuig en reed in aller ijl naar het politie-bureau om te zeggen wat er gebeuren zou. De Commissaris antwoordde me heel beleefd, maar lachend: "We zullen den moord voorkomen, Meneer... Maar men moet vreemdeling wezen, om zich een dergelijk geval zóo aan-te-trekken. U schijnt geheel van streek van verontwaardiging?" "Ja, dat ben ik ook." "Welnu, als de zaak u interesseert, blijf dan hier wachten en straks zal u den man zien verschijnen, als de agenten hem gevat zullen hebben." Ik dacht dat de commissaris me noodig had als getuige. Ik ging op een bank zitten, achter hem en wachtte geduldig. Een kwartier later hoorden we een ongewoon rumoer in de straat, de deuren van het politie-bureau werden woest open gegooid en daar verscheen de moordenaar, schuimbekkend van woede; hij ontkende niets, maar hij beschuldigden zijn heiligen patroon Antonio van verraad en vloekte hem in de gemeenste termen die ik ooit gehoord heb. De gluipert had het kruis van zijn zuster Teresa aangenomen, en den ring van zijn overleden moeder niet geweigerd! En nu behandelde hij hem zoo! Wacht maar! riep i, als ik uit de gevangenis terug zal zijn, dan zal ik je helpen! De afrekening zal niet- in je voordeel wezen, dat beloof ik je! Jij, verrader, Judas Iscarioth! enz. enz. Het kwam me voor dat de man krankzinnig was en ik kreeg bijna medelijden met hem. Maar de Commissaris lachtte me weer uit en verklaardde me dat dergelijke scènes aan de orde van den dag waren. "Ons volk bestaat uit groote kinderen, zei hij, het is eigenlijk niet responsabel." "Verbeeld je, welk een milieu voor wèl responsabeien om in te leven!" riep Derban. "Ach, soedah! riep Netje, "Wij moeten de menschen nemen zoo als ze zijn. Het volk is hier heel arm het wordt zoo als bijna alle volkeren, dom gehouden en uitgezogen door de priesters en de grooten. Eigenlijk moeten we er kassian mee hebben, want het is hun schuld toch ook niet dat ze niet beter weten en ongelukkig zijn."
[189:]
"Maar ze deugen niet!" riep Henri. "Kassian, wie van ons is eigenlijk geheel responsabel? Wat ik vroeger goed vond vind ik nu slecht, en omgekeerd. Het duurt lang om te leeren begrijpen, en als niemand ons helpt, begrijpen we nooit." "Dat is waar!" riep Lize, en ze greep Netje bij de hand om haar naar de eetkamer te geleiden. "U is zachter in uw opinie dan wij zijn, en u oordeelt als Jufvrouw Hanna, die niets dan medelijden kende, en alles vergaf. Vindt jij ook niet, Mathilde, dat Mevrouw Derban veel van Jufvrouw Hanha heeft, zelfs in haar uiterlijk?" "Ja, de zelfde verstandige oogen en den zelfden zachten glimlach." "Jullie moet me niet ijdel maken" riep Netje, ik ben een oud mensch, en ik werd opgevoed in den tijd van rijk Oostinje, toen de meisjes niets leerden, en trouwden vóórdat ze lezen en schrijven konden. Jufvrouw Hanna is een geleerde, europeesche dame volgens jullie eigen zeggen, dan moet je mij niet bij Jufvrouw Hanna vergelijken, daar zou ze zeker niet mee gefiatteerd wezen." "Dat zou ze wel!" riep Lize, "U denkt als zij, en u is ook even goed als zij." Netje gevoelde zich groeien sedert haar kennismaking met de Dorblys. Zij werd door Lize als het ware, op de plaats gezet die haar rechtmatig toekwam, en niemand in dat ver Italië dacht er aan haar terug te stootenof te verachten om een verleden dat anderen ongelukkig hadden gemaakt. "Maar ze weten niets!" dacht ze dan weer. Als ze wisten?.." Lize dacht van haar kant: "We zijn nu op zoo'n prettigen voet met die hartelijke, goede Derbans... Maar als ze alles wisten. . . ." En van beide kanten brandden die eerlijke harten van verlangen om elkander alles mede-te-deelen, en oprecht tegenover elkaar te staan, zoo als ze werkelijk waren, in de geheele waarheid van hun bestaan. Netje gevoelde zich, dáár Lize's tafel, alsof ze haar
[190:]
gastvrouw bedroog, en Lize meende dat zij zich als Lady Dorbly in een correcte familie gedrongen had, die haar, als weggeloopen vrouw van de Rank zeker nooit ontvangen zou hebben, Een vreemden blik wisselden de beide dames op dat oogenblik, toen sloegen beide de oogen neer en plaatste men zich aan tafel. Het déjeuner was heel vroolijk en eindigde met een afspraak, om den volgenden dag te zamen naar Pompeï te gaan.
vorige pagina | inhoud | volgende pagina