doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mina Kruseman: Paria's (Tweede Deel)
Dordrecht: Revers, 1900


VIERDE HOOFDSTUK.
HUN HUTJE.

Aan boord van de stoomboot heerschte een vreeselijke drukte.
Er werden steenkolen geladen en het dek stond vol koffers en kisten en andere goederen van de passagiers, die eerst morgen ochtend aan boord zouden komen.
Het gerammel van de zware kettingen, waaraan de enorme lasten hingen die in het ruim werden neergelaten, het gegons en gedreun van de stoommachines, het schreeuwen van de werklui, het heen en weer loopen van de matrozen en het fluiten en bevelen geven van de stuurlui, gaven Lize een geheel ander idée van een mailboot, dan zij er zich van gemaakt had.

[19:]

"Wat een leven!" riep ze verwonderd "en wat een geschommel en gebons en gedreun! Waar moeten we hier blijven?"
"Kom maar mee; we zullen wel een plekje vinden waar het kalmer is."
En inderdaad op het achter-dek zaten eenige heeren en dames in négligé op luierstoelen uitgestrekt, te genieten van de frissche avondkoelte en half fluisterend te praten in verschillende talen. Dorbly zocht een paar stoelen van passagiers die van boord gegaan waren "om eens rustig te slapen aan wal" en zette zich met Lize op eenigen afstand van de anderen, in een afgelegen hoekje, tegen de mast.
"Zing nog eens dat airtje uit den Trouvere? . .. Toe, dat klinkt zoo heerlijk over de zee!" riep een dame, en een heer antwoordde lachend "ja, daar is 't net een avond voor."
Toen begon hij met een zachte, sympathieke stem te zingen.
En de dame had wel gelijk te zeggen dat zijn zang heerlijk klonk over de zee.
"Luister toch!" riep Lize. "Ik heb nog nooit zoo iets moois gehoord!"
"Ja, prachtig!" antwoordde Dorbly en hand in hand zaten zij te genieten van de' betoovering van dien nacht.
"Nu de Traviata, niet waar?" vroeg de zanger zelf, toen zijn sérénade uit was. En Elmire, geeft me de replique."
"Natuurlijk", antwoordde de vrouwenstem.
En de man begon heel zacht:
"Loin de Paris; mens, tendre amie!"
En toen de vrouwestem antwoordde:
"L'amour m'enivre
"Je veux te suivre. .
. -
was het Lize alsof het Dorbly was die gezongen had en alsof zij het zelf was die antwoordde. Wat sloegen die woorden op hun toestand! En wal waren die melodiën zacht en meesleepend... maar waarom zoo diep weemoedig?.. Toen de laatste woorden weggestorven waren, was het alsof de golven ze hadden meegevoerd, al verder en verder, al zachter en zachter.

[20:]

'La ross renaïtra! La rost renaïtra!. . .
'"Ja, dat zàl ze ook!" sprak Dorbly. De roos zal bloeien en gelukkig zijn! Zij zal herleven in het land van poëzie en kunst en ze zal zich krachtig ontwikkelen, gesteund door grenzelooze liefde en..."
De vrouwenstem hernam:
"Je I'adore... et ma vit
'"A sa vit s'est unie
"Quand il m'aime, on exige
"Qu'il s'éloigne, qu'il m'oublie!
"Non, de nous séparer,
"Le cid a Stut le pouvoir.
"El qu'importe ma tendresse,
"Par la mort tout cesse
"Vous voyez bien ma faiblesse!
"Croyez-moi. .. tout va finir.
"Ah! pourquoi ne pas attendre?
"Laissez-Ie moi, je vais bientót mourir."

En toen de vrouwestem zweeg was er een andere mannestem die antwoordde:
"La sacrifce est grand,
"Mais vous I'accomplirez.. .
"elle et jeune encore
"Vivez!...
"Et puor qui vivre?"
"Sans lui je reste seule "
"Et ne jeux que souffrir!"
"fl vous aime aujourd' hui
'"Mais pensez à I'avenir!"
"Grand Dieu!'
"Il vient un jour, ma chère,
"C'est ce jour va bientót venir,
"Où tout amour sincère,
"N'est plus qu'un souvenir. .'
"Que vótre coeur oublie
"Un instant de folie,

[21:]

"Car le noeu qui vous lie
"Dieu n'a pû le bénir."
"C'est vrai... C'est vrai."

"Luister niet meer, Lize!... Kom"
"Laat me... laat me "
"Wat heb je er aan, het zijn zulke sombere woorden."
"Ja, moedeloos... maar mooi!"
"Kom mee... wil je?"
"Neen, laat me... Ik geniet van die heerlijke muziek!"
"Als er maar geen woorden op waren.."
"Die een wanbegrip verheerlijken? Och, wat doet er dat toe! Kunst is leugen of meer dan waarheid... Ze moet boeien en meeslepen. en dat doet ze immers."
"Goeie Lize!"
En beide bleven onbewegelijk zitten tot de duo uit was.
"Heb jullie Adelina Patti ooit als Traviata gezien?" vroeg de vrouwenstem.
"Neen," antwoordden de beide heeren, zong ze beter dan jij?"
"O! ze zong niet en ze speelde met, dat géniale wezentje! Ze leefde en ze stierf en haar poëtische ziel was geheel melodie!"
"Dat moet een goed mensch wezen." fluisterde Lize.
"Een opéra-zangeres, denk ik."
"En die heeren?"
"Misschien een troep die naar Europa terug keert na een tournée over Java."
"Neen, van Java komen ze niet, dan had ik ze te Soerabaia wel gezien en ik ken ze geen van allen."
"Ze zijn zoo anders op de planken!"
"Maar de artisten die te Soerabaia waren, kwamen altijd bij ons in huis.. "
"Zoo . . ."
"Arme Patti!" begon de dame weer, "wat is ze ongelukkig geweest in haar huwelijk!"
"Wat behoefde ze ook een Markies te trouwen! Een artist, had haar begrepen. Zoo'n Markies is doorgaans een uilskuiken!"

[22:]

"En dan is ze nog wel in Frankrijk getrouwd, waar geen divorce bestond!"
"Hoe kon zij, voor wie liefde en leven één waren, denken aan divorce!"
"Wel neen, trotsch, glorie, eerzucht, anders niet, ze wilde Markiezin wezen, om te schitteren aan het hof, de Keizerin naar de kroon te staan, en al haar kamaraden onder den voet te krijgen! Zóó ben jullie vrouwen!"
"O, neen, neen! Liefde is voor ons altijd het hoogste! Maar waar moeten we heen om een liefde te vinden gelijk aan die welke wij kunnen geven:? Vrij, en alles omvattend, juist omdat ze vrij is; trouw, zonder banden, omdat ze de bazis van ons leven is, de oplossing van ons geheel bestaan!"
"Ja, zoo denk jij, die met je toekomst speelt als een kind met een zeepbel. Maar zoo dacht Patti niet!"
"Wij vrouwen denken nooit als het op Liefde aankomt. En het is niet den Marquis geweest dien onze arme Patti heeft lief gehad, neen, het was den geduldigen aanbidder, den bescheiden man van de wereld, dien zij getooid had met alle deugden van haar gloeiende verbeelding! Den man zonder fortuin, die haar op alle manieren te kennen gaf dat hij haar lief had, zonder zich ooit vooruit te dringen, den man van adel die haar, na lang aarzelen, z'n hand en z'n Markiezen-kroon bood, niet als een geschenk van hem aan haar, maar als een natuurlijk gevolg van zijn atlesoverheerschende liefde. Hij zeide haar hoog te stellen, zóó hoog dat hij haar geen andere liefde bieden kon, dan die van een wettig echtgenoot. Het arme kind heeft in die berekende laagheid niets als edelmoedigheid gezien en grenzenlooze liefde. Ze heeft haar dwaling duur betaald!"
"Jij zou niet in staat wezen ooitzoo'n dwaasbeid te begaan, wel?"
"Ik? neen, nooit. Vooreerst dweep ik niet met manneliefde, en ten tweede vind ik dat een kunstenares vrij moet blijven; het wettig huwelijk is een vernedering, waaraan alleen vrouwen zich kunnen onderwerpen die er voor opgevoed zijn. Wij die geleefd hebben als menschen kunnen ons niet laten dégraderen tot voorwerpen, daar staan we te hoog voor."

[23:]

"Zeg eens oprecht, heb jij nooit aan trouwen gedacht?"
"In elk geval niet aan trouwen met een markies!"
"Dat is geen antwoord."
"Dat is 't wel! Als wij arme artisten eindelijk trouwen moet het altijd zijn met een rijken Lord of een versleten markies, dat is de laatste akte die we spelen in publiek. Daarna verdwijnen we van het tooneel en blijft er niets meer van ons over, dan hier en daar een souvenir in de hardnekkige herinnering van den een of anderen bewonderaar, die doorgaans nog beter weet hoe we er uitzagen in deze of gene rol, dan wat we waard waard waren ais artiste of vrouw."
"Ik begrijp maar niet hoe jij, met je ziel van vuur en je buitengewoon talent, zoo pessimistisch kunt wezen, of hoe je met zulke mismoedigende ideeën, met zooveel gloed, met zooveel overtuiging kunt zingen en spelen. Me dunkt in jou plaats zou ik half slapend opkomen en al m'n zenuwen thuis laten, als ik naar den opéra ging."
"Wat? En m'n ideaal! m'n fictisch leven! Dat tweede bestaan, wat me de kracht geeft de werkelijkheid te torschen! Gèld je dat niet mee? En is zelfs het publiek geen meesleepend raadsel? Kan zich in die foule niet één wezen bevinden wiens ziel de zusterziel der mijne is, die me kan volgen in m'n vlucht? Dáár in die menigte kunnen oogen zijn die lezen in mijn oogen, harten die kloppen als mijn hart. Dáár kunnen zich zielen bevinden te hoog, te rein, te edel voor hun omgeving, zielen als de mijne, in één woord, die waard zijn te zien wat ik zie, te gevoelen wat ik gevoel, te hooren... ach, geen pet is geen hooren meer... wat ze in zich opnemen als genot..: de trilling die uitgaat van een overspannen geest, welke opgevoerd is tot de uiterste grens van het leven en zich meedeelt ais een electrische vonk aan al wat negatief gereed is om bevrucht te worden... en op te gaan in de hoogste poëzie... dat is geen hooren meer!"
De Ténor greep haar hoofd en noemde haar "Dweepster."
"Neen, neen, dat is geen dweepen. Zulke wezens zijn er en voor die wezens speel ik, zing ik, leef ik de persoon die ik moet voorstellen, en als de menschen me dan applaudisseeren en terug

[24:]

roepen, als ze schreeuwen en gillen en zich aanstellen als zotten om me te toonen dat ze me begrepen hebben, en bewonderen. . . Welnu, dan ben ik gelukkig en verbeeld ik me de zusterziel gevonden te hebben van de mijne die alleen blijft, ongekend en onbegrepen in m'n omgeving van altijd."
"Toch ben je een dweepster."
"Gelukkig voor mij, anders was ik niets!"
"En had je geen talent ook, wil je beweren."
"Natuurlijk! Waar het ideaal ontbreekt, ontbreekt alles!"
"Zelfs de liefde?"
"Ik weet niet wat jullie, mannen liefde noemt... En dat kan me niet schelen ook. Goeden nacht Heeren, ik ga naar m'n hutje. Het is al laat."
De beide heeren sprongen op. De oudste, die den laatsten duo met haar gezongen had, gaf haar de hand, de zanger van de sérenade drukte die aan z'n lippen en zij ging heen.
Lize en Dorbly hadden gedurende het geheele gesprek geen woord gezegd. Lize had geluisterd met gespannen aandacht en Dorbly had aan z'n liefde gedacht en aan de schoone vrouw die naast hem zat en wier zachte warme hand in de zijne rustte.
Van het discours had hij niet veel begrepen.
"Dat is een aardig mensch!" riep Lize weer.
"Wie?" vroeg Dorbly afgetrokken.
"Wel, die mooie chanteuse! Een buitengewoon mensch!"
"Ik mag den toon niet van die artisten onderling."
"Ik wel, ze zijn waar."
"Dat denk je toch maar!"
"En wat zijn ze vrij!"
"Veel te vrij, naar mijn idée."
"Ben jullie, engelschen, ook zoo stijf als hollanders?"
"Ik geloof dat franschen, uit de hoogere standen, ook zoo ongegeneerd niet zijn, als deze théatre-Iui."
"Mogelijk."
"Willen wij ook naar beneden gaan, het begint frisch te worden op dek."
"Neen, neen. Nu moet je luisteren naar hetgeen

[25:]

zullen zeggen. Als ze weg is, gaan ze haar mishandelen, natuurlijk."
"Foei Lize.!"
"Zóó doen ze; luister maar."
"Neen, dat zou ik je bepaald afraden," zei de oudste.
"Waarover? Als ténor en sopraan kunnen we gemakkelijk engagementen vinden voor ons beide. Je ziet hoe ze is, ik behoef me geen illusies meer te maken, we zijn nu acht maanden te samen geweest... Als ik haar niet ten huwelijk vraag, ontsnapt ze me.., Ze moet m'n vrouw worden, anders gaat ze te Nápels haar eigen weg en ziet ze nooit meer naar me om.'"
"Alions! allons! zóó zijn de vrouwen niet! Ze houdt van je, dat zie je wel. Ze zingt nooit beter dan met jou en ze speelt met niemand liever... Als je wil maak je net van haar wat je goed vindt... je behoeft maar te durven."
"Jij hebt goed praten! je geeft niet om haar... maar als je in mijn plaats was...'"
"Wat? geef ik niet om haar? Een allerliefste kameraad! En ik wou dat ik nooit met een andere Violette behoefde te zingen en dat ik nooit meer een andere Léonore of een andere Marguerite in m'n buurt kreeg; maar tusschen een kameraad en een huisvrouw ligt een énorme afstand!"
"En wat zou jij dan wel van een huisvrouw verlangen?"
"Ik? hoegenaamd niets! Ik wil geen huisvrouw hebben; dat is een blok aan het been."
"Ah! dat is een andere questie! Bonsoir."
En ook de Ténor verdween. De Bas bleef nog eenige oogenblikken zitten en ging toen op zijn beurt naar beneden, maar maakte een omwegje, om langs Dorbly en Lize te gaan, die hij even schuinsch aanzag.
"Ze gaan allen naar beneden," sprak Dorbly.
"Dáár zitten nog een heer en eén dame... Wij zullen ook maar hier blijven, niet?... Eoe laat is het?"
"Een uur."
"Laat ons nog eens gaan kijken naar het laden! Die menigte schuitjes daar vooruit en die drukte vindt ik heel amusant!"

[26:]

"Vind je?"
"Ja, kom je?"
En arm in arm gingen ze het geheele schip nog eens rond loopen. Maar Dorbly was niet bij de bedrijvigheid die hen omringde. Hij dacht aan hun hutje beneden en hij verwenschte alle steenkolen en matrozen. Hij wilde alleen zijn met Lize, met de vrouw die de zijne zou zijn.
Lize dacht ook aan hun hutje daar beneden, maar zij had geen haast dat hokje te betrekken, met den man, aan wien ze niet meer ontsnappen kon. Zij voelde zijn bevende hand, die de hare vasthield, z'n oogen die brandden, z'n lippen die trilden... Waarom zou ze naar beneden gaan?.. Hier op dek was ze gelukkig, met den sterrenhemel boven haar hoofd, met de golven om hun stoomschip; de wind woei frisch en koel door haar weelderig haar, de maan wierp poëzie op al wat zij bescheen, de horizont was ruim, en de ruimte was schitterend... En zij, Lize, was vrij! vrij! vrij! vrij! - Neen, weg met dat hutje daar beneden!  Dat benauwde hutje zou de werkelijkheid terug roepen, de ruwe, grove werkelijkheid, met al haar niet berekende en niet verlangde gevolgen... en teleurstellingen misschien. . . de werkelijkheid die over morgen beschikken zou en van haar leven zou maken hetgeen zij het minst verwachtte en mogelijk het minst, begeerde?..
Neen, de vrouw die wist, verlangde niet naar hun hutje.
"Kom laat ons naar beneden gaan?"
"Neen, neen, nog niet."
"Het is half drie."
"Wat zou dat?.. Ben je niet gelukkig hier?"
"Zeker, - zeker - maar."
"Neen, van nacht wil ik hier blijven! Den hemel van mijn geboorteland vaarwel zeggen aan den arm van mijn uitverkoren vriend . .. De heilige belofte van vrije liefde en trouwe huIl? wil ik je hier doen, met mijn sterren om me heen en de Oceaan aan mijn heerlijk Indië aan m'n voeten."
"Kom..."
"'t Is hier zoo lekker frisch!"

[27:]

"Liefste Lize, kom..."
Ze stonden bijna vóór de trap.
Nog eens "kom" en ze waren in hun hutje.


vorige pagina | inhoud | volgende pagina