doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thérèse Hoven: De passagiers van "De Rembrandt"
Utrecht: A.W. Bruna & Zn., 1919


[170:]

XI. DE HEER VAN 'T KASTEEL.

Na lang zoeken en veel heen en weer reizen - binnenlandsch wel te verstaan, is meneer Piet Verheyst er in geslaagd een buiten naar zijn zin te vinden.
't Was een heel gedoe, want overal mankeerde wat aan.
Het liefst had hij ergens in een mooie streek, een flink huis laten bouwen, op z'n Indisch met 'marmeren vloeren en pilaren en ruime galerijen... waar hij zich senang (lekker) zou hebben gevoeld, maar door dien verduivelenden oorlog waren alle bouwmaterialen even duur geworden.
Eindelijk, na in 't Gooi, in Utrecht, in Gelderland, overal waar villa's en landhuizen staan, te hebben gezocht en afgekeurd, is hij terecht gekomen in Zuid-Limburg, de mooiste en schilderachtigste streek van 't heel land.
Tusschen Gulpen en Valkenburg heeft hij een landgoed overgenomen, eigenlijk een soort van Ridder-hofstede ...die den weidschen naam van: Kasteel Vroenhoven draagt.
Die mooie naam heeft de weegschaal van zijn wikken en wegen doen overhellen.
Jongen, jongen Verheyst van Vroenhoven klinkt dan toch zoo allermachtig voornaam en de Limburgers zijn zulke aller fideelste kerels.
Hij heeft nooit geweten dat er in 't stijve Nederland, zulke coulante, vroolijke menschen waren.
Terwijl hij over den koop doende was, logeerde hij in

[171:]

Valkenburg en ging hij 's avonds geregeld een potje bier drinken in een der vele gelegenheden, waar gedronken en gedansd en gezongen werd.
En wat een onschuldige pret!
Uren aan één stuk lachen... om niets.
En dan 't goedige, 't leuke, 't intieme.
Net iets voor hem; hij voelde er zich oogenblikkelijk thuis en dronk en danste en zong mee, alsof hij in Limburg geboren en getogen was.
En dan die mooie natuur - niet zoo stijf en recht als de Middagter-allee bijvoorbeeld.
Nee, aardig gekronkeld en geheuveld, zooals hij 't noemt, al beweren zijn zusters ook dat 't geen Hollandsch is.
Op reis al had hij zich voorgenomen de meisjes te laten genieten, maar hij vond ze wel eens wat zwaar op de hand.
Ze hadden zoo'n parlement, hielden er, God betert, theoriëen op na, waren in 't begin zelfs heelemaal niet inschikkelijk, behandelden hem zoo'n beetje als den verloren zoon, maar hadden niet de traditie gevolgd om het vette kalf voor hem te slachten.
Integendeel, ze hadden hem zoo schunnigjes mogelijk ontvangen.
Nee, dat eerste koffie-drinken zou hij van zijn leven, al werd hij zoo oud als Methusalem, niet vergeten.
Als drank, een koppie van je reinste leut, en als spijzen, een boterhammetje met cervelaat-worst en koek.
En dan moet je pas een mailreis achter te hebben, waar je je zoo rond en vet kunt eten, als je maar wilt en je body kunt vullen met 't lekkerste en 't beste.

[172:]

Enfin! Hij had er een paar transparantjes... zoo dun als papier, ingewerkt en was er toen maar gauw van door gegaan om in: "De Stad Lochem" nog eens lekker te kunnen déjêuneeren.
Maar toen Net vroeg: "Kom je van middag eten, Piet?" had hij toch moeite om beleefd te weigeren, zonder er een hartig woordje bij te zeggen.
Hij had ze toen s' avonds meegenomen naar: "De Dolle Hoed" en had ze eens ferm laten eten.
Later had hij gemerkt, dat de zusjes 't niet breed hadden en dat juist in die rare Augustus-dagen toen de heele wereld, Holland incluis, wat overstuur was, en de menschen doodsbenauwd waren om een cent uit te geven.
Bij Toos was 't dito, dito, net eender, maar die was toch een ziertje hartelijker en haar man ook.
Maar, wat een toestand!
In Indië, zelfs in Deli, wonen niet enkel millionnaires, maar zulke armoedzaaiers als die zuster en zwager van hen met hun vijf bloeien van kinderen, zoo als Mie de schoonmaakster vroeger zei.
De meubelen en de kleeren van 't allereenvoudigste.
"ls dat nu je mooiste jurk?" had hij gevraagd, toen Toos dan zoogenaamd toilet had gemaakt en in een zwart zijdje van 't jaar nul was verschenen.
En de meisjes droegen afleggertjes van Mama, terwijl de jongens met gemetamorphoseerde uniformjassen en pantalons van vader liepen. Toos vertelde met glorie dat ze uit één pantalon van haar man er drie voor de kereltjes maakte!
Die waren dan voor Zondags met sportblouses, gemaakt

[173:]

van oude overhemden van Pa of rokken van Ma... of stofdoeken of God wist wat.
Voor in de week droegen ze nog iets minder!
En dan moest je de kasten vol kleeren van de kleine Indo's zien!
De meisjes hadden iets meer verschot, maar veel was 't niet.
Enfin, hij spoorde met de heele sante-boutiek naar Rotterdam en zette ze daar in de kleeren, tot groote vreugde van de kinderen en tot ergernis van hun vader, die het eigenlijk beneden zijn militaire waardigheid vond, maar er zich toch niet tegen durfde te verzetten.
Goeie kerel, anders wel, maar een beetje bekrompen, zooals 't doorslag Hollanders, als ze hun neus niet eens buiten 't lieve vaderland gestoken hebben.
En gemeene sigaren, dat de vent rookte!
Moest je daarvoor jaren achtereen in de tabak hebben gezeten, om bij je komst in patria op een stinkstok, met permissie, van 3 cent te worden getrakteerd.
Hij had gelukkig plenty manilla's bij zich...
Gorkum was ook een dood gat - wel had je er een mooi gezicht op de kali (rivier) maar dat was ook aIles en naar 't heette, was 't er in 't voorjaar prachtig als de kersen- en andere vruchtboomen in bloei stonden.
Hij had meer bewondering voor 't volgende stadium van die natuurpracht!
Dat vond hij juist zoo leuk in Limburg en meer bizonder op zijn land, zooals hij 't nog op z'n Indisch noemde.
Achter het huis, of zooals ze dan zeiden 't Kasteel, was een uitgebreide boomgaard met allerlei vruchten: aardbeien,

[1746:]

kersen, frambozen, bessen, pruimen, peren, perziken, appelen.
"Van alles, en prima.
't Scheen ook, dat Zuid-Limburg er voor beroemd was in de eerste plaats voor perziken.
Al heel spoedig heeft hij den smaak van de Europeesche vruchten weer te pakken, maar als echte oud-gast, gebruikt hij er van met Indische royaliteit en moet de juffrouw, die zijn huishouden doet, voor plenty fruit aan eIken maaltijd
zorgen.
Eerst had hij er over gedacht Net en Wies voor goed bij zich te nemen, maar bij nader inzien bleek het hem toch te machtig.
Ze waren zoo'n raar mengsel van moderne betweterij en fossiel provincialisme geworden en ze wilden haar werk niet opgeven. Dus weinig animo van beide kanten.
Nadat ze gemerkt hadden dat 't afgedoolde schaap nu niet zoo heel erg schurftig was, waren ze wel wat bijgedraaid, maar heel goed boteren deed 't nog niet, ze waren te zeer van elkander vervreemd.
Hij huurde dus een juffrouw van een zekeren leeftijd... van een jong ding moest hij niets hebben... en vroeg de zusjes te logeeren, zoodra hij volledig geïnstalleerd zou zijn.
Nu, dat graag!
Doch 't liefst wat later; midden in den zomer was 't in Lochem wat erg vol met al de logés, vooral met 't vooruitzicht dat niemand buitenslands zou kunnen gaan en degenen, die er toch wel eens uit wilden, ergens in 't land zelf zouden moeten blijven.
Want, tegen alle verwachting in, was er vóór Kerstmis 1914 geen vrede gekomen en duurde de oorlog nog steeds

[175:]

voort. Er waren er zelfs, die al op een tweede oorlogsjaar rekenden.
Piet zelf woonde in April '14 al in zijn Kasteel, maar de officieële opening voor logeergasten had pas omstreeks Sint Jan plaats.
Gedachtig aan zijn belofte inviteerde hij zijn medepassagiers van; De Rembrandt, voor zooverre dit mogelijk was. Natuurlijk vielen er van zelf af. Eenige waren uit zijn horizon verdwenen, anderen vielen niet in de termen.
Zooals Soeters bijvoorbeeld. De vent had in de eerste maanden zijn heele kous verbrast en was letterlijk in de sociale modder gestikt, tot zijn familie er hem uit gevischt had en hij weer zoo wat meesukkelde.
In 't begin had hij zelf hem ook een paar keer geholpen met een lappie van vijf en twintig en hooger, en dat kon hij ook met alle pleizier van hem krijgen, zoo dikwijls hij er om vroeg, maar hij was niet meer salon-fähig en dus nog minder Kasteel fähig, Schlosz-fähig!
Jongen, daar zat klank in!
Hij was dan ook, op z'n Moffrikaansch gezegd, SchloszVoogd of hoe 't heette.
Moest dus een beetje kieskeurig zijn.
Polenaar was ook wel geen prima merk, maar stond toch hooger dan Soeters... en hij mocht 'm wel.
De Resident en Mevrouw van der Voorst had hij in optima forma uitgenoodigd zonder veel hoop op succes en waaratje, ze hadden 't aangenomen.
Geen van beiden kenden ze de streek, doch daar ze veel van Limburg's schoon hadden gehoord, wilden ze er dolgraag eens kennis mee maken.

[176:]

Jongen, dat viel hem mee!
Daardoor rees hij een enorm eind in zijn eigen schatting.
Dan moest hij toch geen slechten indruk aan boord hebben gemaakt en niet zoo'n gladakker, niet zoo'n verloopen sujet zijn, als waarvoor hij in den laatsten tijd op Deli voor versleten werd.
Maar, hij had zich dan ook voorbeeldig gehouden.
Van 't oogenblik af dat hij zijn voet op 't dek van "De Rembrandt" had gezet, was er geen onvertogen woord zijn lippen ontsnapt, terwijl er, om zoo te zeggen, geen onvertogen borrel of whiskey sec in was gegaan.
En sedert was hij zijn goede voornemens trouw gebleven.
Hij had in Valkenburg, terwijl hij doende was over zijn kasteel, wel de noodige potjes bier naar binnen geslagen, maar 't was onschuldig goedje, en hij was er geen seconde door buiten westen geraakt.
En sedert hij Slotvoogd was, had hij nog kalmer geleefd.
Zijn zwager lag ergens in Brabant bij de grenzen en Toos logeerde bij hem met haar drie jongste spruiten, de oudste twee waren in Gorkum bij kennissen ingekwartierd, wegens hun school gaan. Zoodra ze vacantie hadden, zouden ze ook bij oom op 't Kasteel komen logeeren.
Plaats genoeg!
't Was een flink gebouw, massief en stevig met drie verdiepingen in 't midden en aan beide kanten lager uitgebouwd.
Hij kon er wel vijftig gasten bergen, als 't noodig was.
Meneer en Mevrouw Bijsterman hadden ook zijn invitatie aangenomen met Ansje Hoornweg en de Wohlzogens.
Wel een beetje protzerig, hij, zoo'n echte tabakker, en zij

[177:]

altijd op haar qui vive om toch vooral deftig te doen.
Eigenlijk had hij al lang weer terug gewild, want doordat ze niet reizen konden, verveelden ze zich, maar met zijn Duitschen naam had hij moeite om weg te komen.
Henk Manders en zijn vrouw had hij ook gevraagd... maar een brief vol jeremiaden was zijn antwoord.
De mooie Bertha scheen, op een allerordinairste manier, te flirten en gaf zooveel geld uit, dat haar man zich geen raad wist en er ernstig over dacht om zich van haar te laten scheiden.
Mevrouw Koelders - knappe vrouw nog - scheen erg blij in 't vooruitzicht op een logeerpartijtje, zoo ook Poppie met haar ouders, meneer Verheyst weet nog niet dat ze zich Rieda noemt.
Hij dacht nog wel eens aan haar... en als ze hem niet tè erg tegenviel en hem niet te veel aanhaalde, zou 't misschien nog zoo dom niet van hem zijn om haar tot zijn chatelaine te verheffen.
Een frissehe, temperamentvolle meid leek ze hem toe, waar hij. na zijn langdurig verblijf onder de tropen, toch beter mee zou opschieten dan met een Hollandsch wijfje.
Jetty van Tricht, kassian, was 't treurig gegaan, zooals ze hem in een kort briefje meedeelde.
't Sneed nu door zijn ziel.

Den Haag, 11 Mei 1915.
Zeer Geachte Heer Verheyst.
Het was werkelijk al te vriendelijk van u om nog aan ons te denken. De tijd op: "De Rembrandt" lijkt mij zoo heel lang geleden. Ik heb sedert ook zooveel verdriet

[178:]

gehad. Zooals u zich misschien zult herinneren, met den Luitenant ter zee Brouwer, die ook de reis met ons mee maakte.
Kort, na onze aankomst in 't vaderland, verloofde ik mij en wij waren op 't punt van te trouwen, toen hij bij 't demonteeren van een aangespoelde mijn het leven verloor.
U begrijpt dat ik onder die omstandigheden, geen vroolijke of prettige logée zou zijn.
Ik ben te bedroefd om in gezelschap te komen. Ik doe mijn best hier voor de vluchtelingen... ook zij dragen oorlogswee.
Met de meeste achting,
Jetty van Tricht.

Stommerik! dat hij was om 't zich niet te herinneren, dat die jonge Brouwer, een kranige kerel, indertijd in de lucht was gevlogen!
Jammer Voor zoo'n meisje... Vrouwen zijn zoo gek op dat punt en treuren en treuren jaren lang in haar prachtige, maar onpraktische toewijding... en, als ze eindelijk uitgetreurd en er over heen zijn, zooals 't heet, is 't meestal te laat om haar liefdesleven nog eens over te doen.
De familie Waanders van Samarinda zal au grand complet verschijnen.
Dolgraag zelfs; van de buitenwacht heeft hij gehoord, dat 't hun zoo verschrikkelijk is tegengevallen in Holland, dat ze zich 't liefst weer dadelijk ingescheept zouden hebben.
De oude mevrouw Randburg heeft uitstel gevraagd.
Mevrouw Romsbergen daarentegen heeft aangenomen.
Eigenlijk heeft meneer Verheyst wel een beetje spijt van

[179:]

zijn invitatie, een best, goed menschje, maar als ze nu, evenals aan boord, eeuwig zou doorzeuren over dat hemelkindje van haar, dan zou ze niet veel tot de algemeene feestvreugde bijdragen.
Terwijl hij dit bedenkt, vindt hij zich zelf een kraai; 't is ook niet waar van die spijt.
Integendeel, hij heeft haar met opzet gevraagd, omdat hij hoopt dat de heerlijke bacteriën-vrije lucht en de mooie omgeving haar goed zullen doen.
Enkele anderen, die hij op zijn lijstje had gezet, hebben bedankt, het gezelschap is dan ook wel groot genoeg. Piet voelt zich als een Suiker-Lord, als een Prins... als een Koning!
Net en Wies hebben een oogje gehouden op de inrichting van de logeerkamers; dat er zooveel badkuipen in huis zijn, vinden ze idioot. 't Lijkt wel of 't Kasteel een Sanatorium of zoo iets is.
Maar hij weet hoezeer Indisch gasten op mandi'en zijn en heeft alle kabinetjes in badkamers laten veranderen.
En dan klamboes, oftewel muskieten gordijnen om alle bedden en verder alles zóó Indisch, als 't maar eenigszins mogelijk was in een Limburgsch huis.
't Eenige, wat hij niet heeft kunnen tot stand brengen, en dus een onvervulde wensch is gebleven, is een ruime voorgalerij met marmeren vloer.
In plaats daarvan heeft hij, wat vroeger binnenplaats was, in een soort van overdekten tuin met palmen en andere tropische planten laten veranderen.
Nu lijkt 't alsof 't middengedeelte van 't huis er om heen is gebouwd en juist doordat 't zoo ingesloten is,

[180:]

hoopt hij dat het, den heelen zomer door, heerlijk koel zal zijn, terwijl er stookgelegenheid is voor 's winters en voor koude zomerdagen.
Hij heeft er keurige, wit gelakte tuinmeubelen voor aangeschaft, met een half dozijn luier- en evenveel wipstoelen er tusschen, hetgeen de zusjes jammer vinden, omdat ze er niet bij hooren, maar broerlief weet wat zijn Indische gasten toekomt en, in verbeelding, ziet hij den Resident al in een van de luierstoelen zitten, met een paaitje (bittertje) vóór 't eten, of 's avonds met een whiskey-soda.
Verder is hij expres naar den Haag gereisd om allerlei in te koopen voor de rijstta fel en heeft hij bij de Maatsch. Nederland een paar djongos en een baboe gehuurd.
In 't ruime sous-terrain heeft hij een vroegere mangelkamer of zooiets als een Indische keuken laten inrichten speciaal voor de rijsttafel met zoo veel mogelijk Indisch vaatwerk.
Ook hierover verwonderen de zusjes zich; maar Piet stoort er zich niet aan, evenmin als aan Net's voorspelling, dat hij, op die dolle manier, doorgaande, binnen een paar jaar failliet zal zijn.
Waarop. hij, met een spottend: "En dan nog?" antwoordt.
Hij vindt 't nu eens leuk om wat geld stuk te slaan en ook om de Oostersche zeden en gewoonten met de Westersche te combineeren.
Zijn reis met: "De Rembrandt" is zijn mijlpaal geweest, 't begin van een nieuw leven, hij schept er dus een eigenaardig pleizier in om zijn reisgenooten mee te laten genieten van zijn weelde.
De tijd, dat hij in een klein huisje met een Inlandsche

[181:]

meid woonde, en geen verdere aspiraties had dan zich een stevig en roes te drinken, ligt ver achter hem.
Hij is nu een land-eigenaar, de bewoner van een Kasteel en wil als zoodanig leven... en laten leven.
EIken dag, in plaats van 't vroege middagmaal, zooals het algemeen is in Limburg, een keurig rijsttafeltje en 's avonds een Europeesch diner, en wie er niet van houdt, die laat 't staan!
Als Net en Wies de voorkeur geven aan een flenter boterhammetje met cervelaatworst, met een plakkie koek na - dan zal hij er zich niet tegen verzetten,
Maar ... de goeierd zorgt toch dat er, terwijl hij met zijn Indische logé's, hun weelderig rijstrnaaI genieten, voor de zusjes een lekker malsch biefstukje of een kalfsoestertje met gebakken aardappelen en doperwtjes of zoo is.
Van Indische kostjes moeten ze niets hebben!
Dat is haar te sterk en te vreemd.
De vorm, waaronder zij gewend zijn rijst te eten, is met bessensap, met een kaneel-sausje, of in melk gekookt!
En daar past de Heer van 't Kasteel voor.
Zijn eerste optreden als zoodanig is subliem!
Hij krijgt waarachtig respect voor zich zelf en heeft moeite te gelooven dat 't heusch Pietje Verheyst is, die daar in zijn eigen auto, met een tweede er achter, zijn gasten van 't station te Oud-Vroenhoven haalt.
Hij zou kunnen huilen van pleizier!
Och! God! als zijn moeder dat nog eens had mogen beleven!
De Resident en Mevrouw zijn allerliefst, heel gewone

[182:]

menschen nu en niet meer de Toewan en Njonja Besaar (groote Heer en Mevrouw) die ze in Indië waren.
Ze vinden het heel prettig om eens rustig buiten te zijn, zonder den! dito!
En dat, na de droevige en pijnlijke ondervindingen van het eerste oorlogsjaar, waardoor de Hollandsche zuinigheid akelig in schrielheid ontaardt.
Als het gezelschap 's avonds onder de veranda achter 't huis zit te boomen, worden er heel wat verhalen opgedischt.
't Is of Holland mijlen ver is en ze weer in Indië zijn en als de djongos, met onhoorbaren tred, bladen met glazen stroop voor de dames en whiskey soda Voor de heeren aan komen dragen... dan is de illusie volmaakt.
Maar langzamerhand wordt 't kil... 't is geen tropenavond!
"Men kan ook niet alles hebben in dit onderaardsche, zeg", beweert Rieda, alias Poppie... die 't eenig vindt op Kasteel Vroenhoven, al zijn de avonden wat kil.
De overige gasten zijn 't volkomen met haar eens, wat hun tijdelijk home betreft.
't Is alles in de puntjes en de Indische comfort doet weldadig aan na 't hotel- en pension-leven, dat de meesten geleid hebben in dat jaar.
Door 't geen ze elkander vertellen blijkt dat de Indische gewoonte van mopperen er nog niet uit is...
De eenige bijna, die niet moppert, is Tilly Romsbergen.
Haar schoonmoeder en zuster hebben haar met veel tact en als 't ware ongemerkt aan haar eigen leed ontrukt

[183:]

>door haar in aanraking te brengen met de Belgische vluchtelingen, die zooveel dieper ellende hadden meegemaakt.
Ze hebben er haar, door eigen voorbeeld, toe gekregen om den vreeselijken nood te helpen lenigen door een actief deel in de verzorging dier ongelukkigen te nemen.
Haar schoonzuster vooral heeft er zich, van 't begin af, aan gewijd, zoodra na den val van Antwerpen in October, het land overstroomd werd door al die ongelukkige slachtoffers van den wereldbrand.
Bij 't aanschouwen van al die half versufte wezens, is de klacht op haar lippen verstomd.
Als ze zag, hoe de arme, kleine kindertjes nog rilden en beefden uit angst voor: "den Dutz", en als ze hoorde, hoe de vijanden in de vredige, Belgische dorpen hadden huisgehouden, hoe ze weerlooze vrouwen en kinderen hadden mishandeld en gedood, dan lijkt 't geen zij heeft doorgemaakt, zoo iets heel kalms en gezegends, dat ze er niet meer over klagen kan.
Ze denkt nu rustig aan haar gestorven lieveling...
Ze voelt zich weer jong en krachtig en hoopt op een vernieuwing van haar moederschap, zoodra ze er in de gelegenheid voor is.
In dien zin schrijft ze ook aan haar man.
Het reuzen-leed, dat er nu op de menschheid drukt, heeft haar eigen leed tot zijn ware verhouding terug gebracht en de dood van haar kindje is niet meer een voortdurend schrikbeeld, dat haar denken veraiftigt, doch een droeve herinnering, kalm gedragen.


vorige pagina | inhoud | volgende pagina